Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

321

Vragen van het lid Jansen (SP) aan de minister van Economische Zaken over de vergunningprocedure voor de ontwikkeling van het Bergermeergasveld als gasopslag. (Ingezonden 4 augustus 2009)

1

Bent u voorstander van een second opinion op de verschillende rekenmodellen die TNO en de stichting Gasalarm2 gebruikt hebben om het risico op aardschokken te bepalen?

2

Zo ja:

– wie zou er naar uw mening als opdrachtgever moeten optreden van de second opinion?

– Indien dat de Nederlandse staat is: hoe denkt u het dubbele petten probleem op te lossen van de Nederlandse staat als eigenaar van EBN, dat voor 40% participeert in de opslag, en de Nederlandse staat als hoeder van het algemeen belang?

3

Kunt u bevestigen dat indien de gasopslag er komt voor de omwonenden eenzelfde schaderegeling van toepassing zal zijn als bij de omwonenden van gasvelden? Komt er een nulmeting om de aanvangssituatie in kaart te brengen?

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid Vendrik (GroenLinks), ingezonden 10 juli 2009 (vraagnummer 2009Z13779)

Nader antwoord

Nader antwoord van minister Van der Hoeven (Economische Zaken) (ontvangen 13 oktober 2009) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3583

In augustus 2009 heb ik aan uw Kamer toegezegd dat ik een contra-expertise op het TNO rapport «Bergermeer Seismicity Study» uit zou laten voeren door een onafhankelijke expert (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3583). Deze vraag was ontstaan doordat het TNO-rapport werd bekritiseerd door Stichting Gasalarm2. Ook de gemeente Bergen is bezorgd dat er mogelijk weer aardbevingen zullen voorkomen door het weer gaan exploiteren van het Bergermeer gasreservoir.

De opdracht is gegeven aan twee experts van het Massachusetts Institute of Technology. Aan de experts is ook gevraagd om vragen van Stichting Gasalarm2 en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) te beantwoorden.

Het rapport is in zijn geheel geëvalueerd. De onderzoekers zijn het eens met de belangrijkste conclusie van TNO, namelijk dat de maximum magnitude van een aardbeving, die zou kunnen plaatsvinden tijdens de injectie en productie van gas in het Bergermeer veld, 3,9 op de schaal van Richter kan bedragen. De kans op een dergelijke aardbeving is volgens de onderzoekers minder dan 1%. Deze conclusie stemt overeen met de statistische analyse, die het KNMI heeft uitgevoerd op alle geïnduceerde (door de mens veroorzaakte) aardbevingen in Nederland.

De onderzoekers van MIT gaan ook in op de vragen van Stichting Gasalarm2 over een breuklijn onder de gemeente Bergen, die langer zou zijn dan gedacht, waardoor er een groter aardbevingsrisico zou zijn. MIT is van mening dat de totale lengte van de betreffende breuklijn niet van belang is voor de sterkte van een potentiële aardbeving. Alleen het bewegingsgevoelige deel van die breuklijn is van belang en dat betreft slechts een klein deel van de breuk. MIT ondersteunt hiermee de analyse van TNO, die tot bovenstaande hoofdconclusie heeft geleid. Daarnaast gaat MIT in op gevolgen van het herhaaldelijk injecteren en produceren van het gas op de spanningen in de gesteentelagen. Stichting Gasalarm2 wilde weten of dit leidt tot extra aardbevingsrisico’s. De onderzoekers zijn echter van mening, dat dit cyclische injectie/productieproces niet zal leiden tot extra aardbevingsrisico’s, omdat zij geen opeenhoping van spanningen in de breukzones verwachten (zoals zich dat bijvoorbeeld voordoet bij natuurlijke (tektonische) breuken in aardbevingsgevoelige gebieden).

De onderzoekers van MIT hebben waardering voor de studie van TNO, maar maken ook enkele kanttekeningen bij het gebruikte rekenmodel. Zij geven aan, dat het rekenmodel nog verbeterd zou kunnen worden, maar dat dit geen gevolgen zal hebben voor de bovenbedoelde hoofdconclusie.

MIT doet enkele aanbevelingen voor het meten van de seismische respons van het gashoudende gesteente op injectie en productie van gas en voor het meten van de beweging van het aardoppervlak. Op basis hiervan kan het inzicht in de mechanica van het gashoudende gesteente worden vergroot. Deze aanbevelingen zal ik verwerken in de voorwaarden, die aan de instemming met het opslagplan zullen worden verbonden.

De belangrijkste conclusies van MIT zullen worden verwerkt in het rijksinpassingsplan dat deze week in procedure gaat.

Bijgaand treft u het rapport van MIT aan.1


XNoot
1

 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven