Vragen van het lid Karabulut (SP) aan de minister van Justitie over het CJIB en het toepassen van vervangende hechtenis (ingezonden 6 augustus 2010).

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie) (ontvangen 30 augustus 2010).

Vraag 1

Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen van 8 juli 2010 over het toepassen van vervangende hechtenis door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB)?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3

Waarom benadrukt u in uw antwoorden dat de vervangende hechtenis bij niet volledige betaling voortvloeit uit het arrest van het hof te Den Haag van 19 november 2009, terwijl dit geen bevoegdheid van de rechter is maar direct voortvloeit uit de wet?2 Ligt hieraan niet de gedachte ten grondslag dat iemand die niet bereid is te betalen, terwijl diegene daar wel toe in staat is, gedwongen moet worden te betalen? Wat heeft het dwangmiddel voor zin wanneer iemand wel wil, maar niet kan betalen? Bent u bereid de wet hierop aan te passen?

Deelt u de mening dat een schadevergoedingsmaatregel als doel heeft het herstel in de rechtmatige toestand, oftewel de schade vergoeden aan de gedupeerde(n) en dat het doel van een maatregel niet is leed toe te voegen aan de veroordeelde?

Antwoord 2, 3

Ik heb met mijn eerdere antwoord willen duidelijk maken dat het opleggen van de vervangende hechtenis geen keuze is van het CJIB, maar rechtstreeks voortvloeit uit het arrest, dat op zijn beurt inderdaad voortvloeit uit de wet. De wet maakt duidelijk dat de draagkracht niet bepalend is voor het al dan niet opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, of voor het ten uitvoer leggen van de vervangende hechtenis. Daardoor is er ook vrijwel geen ruimte voor de rechter en het CJIB om rekening te houden met het vermogen van de veroordeelde om te betalen.

De vervangende hechtenis is bedoeld als laatste stok achter de deur om schuldenaars tot betaling te bewegen. Ook voor iemand die ten tijde van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet in staat is tot betaling hiervan, kan de dreigende hechtenis een (extra) aansporing vormen om zich alsnog de benodigde middelen te verwerven. Reeds om die reden deel ik niet de mening dat de wet moet worden aangepast om degenen die een schadevergoedingsmaatregel niet kunnen betalen buiten het bereik van de vervangende hechtenis te brengen. Bovendien zou het naar mijn mening niet beantwoorden aan het rechtsgevoel wanneer iemand die zich, zoals in de onderhavige zaak, schuldig heeft gemaakt aan grootschalige oplichting van vrienden en familie, er vanaf zou komen met slechts een symbolisch bedrag aan schadevergoeding. In dat opzicht heeft de vervangende hechtenis naast de preventieve werking voor de veroordeelde ook een algemeen preventieve werking die anderen van het begaan van dit soort misdrijven kan helpen te weerhouden.

Vraag 4, 5

Klopt het dat de rechter, die volgens de wet voor moet schrijven dat geen detentie behoeft te worden ondergaan wanneer de schuld aan de gedupeerden wordt voldaan, geen termijn voorschrijft waarbinnen deze schuld redelijkerwijs kan worden voldaan met inachtneming van inkomen- en vermogenspositie van betrokkene? Vloeit deze termijn voort uit de wet of is het de bevoegdheid van het CJIB deze termijn vast te stellen, met inachtneming van alle belangen van alle betrokkenen, waaronder het belang van de gedupeerden om uiteindelijk geheel of zoveel mogelijk schadeloos te worden gesteld?

Indien uw antwoord op de vorige vraag luidt dat het CJIB geen bevoegdheid heeft deze termijn vast te stellen, bent u dan niet van mening dat het CJIB deze bevoegdheid wel moet krijgen? Zo neen, waarom niet? Heeft het Openbaar Ministerie (OM) deze bevoegdheid? Zo neen, zou het OM deze bevoegdheid dan moeten hebben?

Antwoord 4, 5

In het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de betalingsverplichting als gevolg van een schadevergoedingsmaatregel zo snel mogelijk ten uitvoer moet worden gelegd, binnen de executieverjaringstermijn. Het CJIB heeft de bevoegdheid om een betalingsregeling af te sluiten, en zal daarbij de positie van de veroordeelde, de belangen van de benadeelde, en de doelmatigheid en efficiëntie van het inningsproces meewegen. Het CJIB handelt hierbij steeds in opdracht en onder verantwoordelijkheid van het OM (zie verder mijn antwoord op vraag 11).

Vraag 6

Wanneer is er sprake van een «schrijnend geval», waarbij het CJIB af mag wijken van de termijn van 36 maanden? Wanneer het uitgangspunt is «dat de openstaande schuld daadwerkelijk moet worden voldaan», wat draagt hechtenis hier dan aan bij?

Antwoord 6

Het aangepaste betalingsregelingbeleid, waarvan de termijn van 36 maanden en de beoordeling van het criterium «schrijnend geval» onderdeel uitmaken, is met ingang van 1 juli 2010 in werking getreden en zal in de komende periode, mede aan de hand van concrete gevallen, verder worden ontwikkeld. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat zich in ieder geval geen schrijnende situatie voordoet indien er enkel sprake is van betalingsonmacht dan wel dat de draagkracht ontbreekt. Ook het (nog) niet starten dan wel onderbreken van een resocialisatietraject betekent niet automatisch dat er sprake is van een schrijnend geval waarvoor een langere regeling moet worden toegestaan.

Wat betreft de vraag hoe een vervangende hechtenis bijdraagt aan het innen van een openstaande schuld in een schrijnend geval verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.

Vraag 7

Kunt u uw antwoord toelichten dat het eventuele instemmen door het CJIB met langere betalingstermijnen feitelijk zou leiden tot het kwijtschelden van een deel van de schuld? Vindt u eigenlijk niet dat het opsluiten in hechtenis waarschijnlijk eerder zal leiden tot het niet kunnen betalen van schulden dan wanneer relatief kleine bedragen per maand worden afbetaald?

Antwoord 7

Indien het maandelijkse bedrag zodanig laag is dat het bedrag van de totale schuld zelfs na het verstrijken van de executieverjaringstermijn niet zal zijn voldaan dan is de kans reëel dat het restant van de schuld nooit meer zal worden voldaan. Indien het CJIB met deze uitkomst zou instemmen door akkoord te gaan met dergelijk lage maandbedragen dan komt dat feitelijk neer op het kwijtschelden van een deel van de schuld.

De stelling dat vervangende hechtenis de kans op betaling van de schuld verkleint in plaats van vergroot, ondersteun ik niet. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.

Vraag 8

Hoe beoordeelt u het feit dat het traject van vervangende hechtenis eraan in de weg staat dat een andere door de rechter gestelde voorwaarde kan worden nageleefd, te weten het toezicht van de reclassering, hetgeen in dit geval concreet betekent dat behandeling plaats vindt bij een forensisch-therapeutische instelling, met als gevolg dat dit ook weer extra detentie op kan leveren?

Antwoord 8

De vervangende hechtenis heeft een opschortende werking op de proeftijd verbonden aan de voorwaardelijke straf en daarmee op het reclasseringstoezicht. De vervangende hechtenis behoeft daarom niet te leiden tot overtreding van de door de rechter gestelde voorwaarde, en dus ook niet tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf wegens overtreding van de daaraan verbonden voorwaarden.

Vraag 9

Wat heeft dit resocialisatieproces onder toezicht van de reclassering, dat nu noodgedwongen moet worden afgebroken, in dit concrete geval tot dusverre gekost?

Antwoord 9

Justitie vergoedt de kosten van de inzet van de reclassering en van forensische zorgaanbieders op basis van gemiddelde kostprijzen. Bij het vaststellen hiervan is overigens rekening gehouden met uitvalpercentages. Uit het oogpunt van privacy kan ik geen informatie verstrekken over (de kosten van) een individueel zorgtraject.

Vraag 10

Wat is uw reactie op het klemmende verzoek van de reclassering (per brief van 5 juli 2010) om coulance te betrachten, af te zien van het detentietraject en te komen tot maandelijkse afbetaling van een redelijk bedrag?

Antwoord 10

Het verzoek van de reclassering moet worden bezien vanuit haar rol als toezichthouder en begeleider van de veroordeelde. Het CJIB dient, zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op de vragen 4 en 5, eveneens de belangen van de benadeelde en de doelmatigheid en efficiëntie van het inningsproces mee te wegen.

Vraag 11

Hoe kan het dat het ministerie van Justitie en het CJIB naar elkaar verwijzen voor commentaar?3 Wie is hier nu op aan te spreken? Kunt u nauwkeurig uiteenzetten hoe de verantwoordelijkheden liggen ten aanzien van dergelijke beslissingen? In hoeverre zijn respectievelijk het OM, het CJIB en het ministerie hier op aan te spreken?

Antwoord 11

Voor een gedetailleerd overzicht van de verdeling van verantwoordelijkheden tussen het OM en het CJIB verwijs ik naar de Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassingen voorwaardelijke invrijheidsstelling (2010A014). Kort gezegd komt het erop neer dat het CJIB de uitvoeringsinstantie is die in opdracht en onder verantwoordelijkheid van het OM feitelijk de tenuitvoerlegging verzorgt van de meeste rechterlijke beslissingen. Zowel het CJIB als het OM vallen onder de politieke verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie. Alle drie partijen zijn daardoor in beginsel vanuit hun eigen verantwoordelijkheid aanspreekbaar op de gang van zaken in een concreet geval.

Vraag 12

Op welke wijze informeert het CJIB doorgaans de betrokkene per welke datum de vervangende hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd? Waarom worden de betrokkene en haar advocaat in dit geval zo slecht geïnformeerd over wat er nu concreet gaat gebeuren? Blijft het slechts bij termen als «arrestatiebevel zal worden uitgevaardigd», waarbij onduidelijk blijft wat dit nu concreet inhoudt en per wanneer? Kunt u ervoor zorgen dat deze communicatie in de toekomst helderder wordt?

Antwoord 12

Indien de opgelegde schadevergoedingsmaatregel niet wordt voldaan, dan wordt de bij vonnis bepaalde vervangende hechtenis ten uitvoer gelegd. Hiertoe wordt eerst een zogenaamde waarschuwing arrestatiebevel (WAB) aan de veroordeelde gezonden. Met deze WAB wordt de veroordeelde voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen het verschuldigde bedrag te betalen. Indien ook na toezending van de WAB geen betaling wordt ontvangen wordt doorgaans binnen een maand een arrestatiebevel aan de politie aangeboden. De politie draagt zorg voor de verdere uitvoering. Het daadwerkelijke moment van aanhouding door de politie is bij het CJIB niet bekend en om die reden kan het CJIB veroordeelde daarover ook niet nader informeren.

In de onderhavige casus wordt, zoals aangegeven in mijn antwoord op uw vragen van 8 juli 2010, overleg gezocht met de veroordeelde over de uitvoering van de vervangende hechtenis.

Vraag 13

Waarom heet vervangende hechtenis eigenlijk zo, nu deze vorm van hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen helemaal niets vervangt?4 Bent u bereid een naam te zoeken voor deze vorm van hechtenis die de lading wel dekt?

Antwoord 13

Voor de schadevergoedingsmaatregel is in de wet aangesloten bij de vervangende hechtenis zoals die geldt voor geldboetes. Dat verklaart de naamgeving. In afwijking van de situatie bij geldboetes wordt de verplichting tot betaling bij een schadevergoedingsmaatregel echter niet opgeheven door de hechtenis. De hechtenis is in zoverre dus inderdaad niet vervangend, en de naam dekt de lading niet goed. Voor zover mij bekend leidt deze situatie in de praktijk echter niet of nauwelijks tot verwarring. Ik zie dan ook geen noodzaak om hiervoor een andere naam te zoeken.


XNoot
1

Antwoorden van 2 augustus 2010, 2010D30966.

XNoot
2

Artikelen 36f jo. 24c Wetboek van Strafrecht.

XNoot
3

uitzending Eenvandaag, «Betalen, anders de cel in», 16 juli 2010.

XNoot
4

artikel 36f lid 6 Wetboek van Strafrecht.

Naar boven