Vragen van het lid Boelhouwer (PvdA) aan de minister van Verkeer en Waterstaat over het mogelijk manipuleren van informatie betreffende Schiphol aan de Tweede Kamer (ingezonden 15 juni 2010).

Antwoord van minister Eurlings (Verkeer en Waterstaat) (ontvangen 12 juli 2010).

Vraag 1

Bent u bekend met de berichtgeving waarin gesteld wordt dat u de Kamer en burgers de afgelopen 20 jaar niet eerlijk geïnformeerd heeft over de negatieve gevolgen van de groei van Schiphol?1

Antwoord 1

Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving en met het onderzoek van de Technische Universiteit Delft «The Politics of Evidence Based Policy-making» waarop deze berichtgeving is gebaseerd.

Vraag 2

Wat vindt u van de bevindingen van het onderzoek van de Technische Universiteit (TU) Delft waarin staat dat onwelgevallige informatie door u werd «voorkomen, gemarginaliseerd, selectief herschreven, selectief gebruikt, gemanipuleerd en achtergehouden»?

Antwoord 2

Ik herken mezelf niet in bovengenoemde classificaties. De interpretatie die de onderzoekers geven aan de gang van zaken is in het rapport veel genuanceerder geschetst dan de berichtgeving in de media wil doen geloven. Het onderzoek van de Technische Universiteit Delft «The Politics of Evidence Based Policy-making» is een bestuurskundige analyse over de beleidsdiscussie rond Schiphol en geluid van de afgelopen twintig jaar. Deze discussie is een moeilijk en uiterst complex vraagstuk waar het Ministerie zich al jaren mee bezig houdt.

De analyse die in het rapport wordt gegeven is zoals de onderzoekers zelf ook stellen één van de mogelijke interpretaties van de discussie rond Schiphol en geluid. Hierbij is voor de procesbeschrijving slechts een beperkte groep betrokkenen geïnterviewd die niet het brede palet van opvattingen representeert. Dit zorgt bij de lezer voor verwarring.

Zoals het onderzoek terecht stelt heeft de discussie een technisch complex karakter. De (weinige) goed ingevoerde experts op dit gebied zijn het niet altijd eens waardoor feiten en meningen moeilijk van elkaar gescheiden kunnen worden. Daarnaast is er sprake van vele tegengestelde of zelfs onverenigbare belangen.

In dit soort complexe vraagstukken is het aan de Rijksoverheid en de politiek om keuzes te maken en besluiten te nemen. Een politieke opdracht geeft het kader en bepaalt op hoofdlijnen welke alternatieven er aan de orde zijn. Binnen dit kader worden onderzoeken uitgevoerd, adviezen ingewonnen en inspraak georganiseerd via daartoe ingerichte zorgvuldige procedures. Indien het bijvoorbeeld gaat om een aanpassing van het Luchthavenverkeersbesluit Schiphol maakt het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) inclusief advies van de commissie m.e.r. en inspraak onderdeel uit van het proces. Daarnaast is in veel gevallen ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) als onafhankelijke instantie bij de besluitvorming betrokken.

Een ieder krijgt de gelegenheid in openbaarheid zijn visie te geven over de voor besluitvorming beschikbare documenten en in de praktijk gebeurt dat ook.

Op basis van de op deze wijze verkregen onderzoeksresultaten, adviezen en inspraakreacties vindt vervolgens een zorgvuldige belangenafweging en besluitvorming plaats. Dit is in dit geval ook zo gebeurd.

Met deze werkwijze is het aantal mensen dat ernstig gehinderd wordt door geluid rond Schiphol in de afgelopen 20 jaar sterk gedaald, zoals blijkt uit gegevens van het PBL.

Vraag 3

Wat vindt u ervan dat volgens dit onderzoek van de TU Delft «kritische onderzoekers onder druk zijn gezet om hun resultaten aan te passen»?

Antwoord 3

Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de discussie rond Schiphol een technisch complex karakter. Het is van belang dat onderzoekers hun resultaten zo helder mogelijk presenteren. Een rapport dat niet te volgen is voor betrokkenen heeft immers geen functie. Om deze reden kan het soms nodig zijn om onderzoekers te verzoeken om hun rapportage vanuit dat oogpunt te herzien. Dit is iets anders dan het aantasten van de uitkomsten van een onderzoek. Dat wijs ik uiteraard af.

Vraag 4

Deelt u de mening dat deze gang van zaken, indien deze juist is, volstrekt onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit?

Antwoord 4

Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven wijs ik een dergelijke gang van zaken uiteraard af en heeft dit ook niet plaatsgevonden.

Vraag 5

Deelt u de mening dat de Kamer altijd moet kunnen beschikken over juiste en objectieve informatie, waarin ook de mogelijk negatieve gevolgen van bepaalde keuzes inzichtelijk worden gemaakt, zodat de Kamer tot een goede afweging kan komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat (verder) bevorderen?

Antwoord 5

Ik deel uw mening dat uw Kamer voor haar besluitvorming over juiste en objectieve informatie moet beschikken. Over de betekenis en de weging van de onderzoeksresultaten kan vervolgens discussie zijn.

Een scherp debat hierover is alleen maar bevorderlijk voor de democratie en stelt het kabinet in staat om goed beleid te maken. U kunt ervan verzekerd zijn dat alle over deze kwestie beschikbare informatie steeds tot de beschikking van uw Kamer heeft gestaan.


XNoot
1

de Volkskrant, 7 juni 2010: «Ministerie verfraaide studies Schiphol».

Naar boven