Vragen van het lid Van Bommel (SP) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken, over uitlatingen van de voormalige minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer over het onderzoek naar de steun aan de oorlog in Irak (ingezonden 27 april 2010).

Antwoord van minister-president Balkenende (Algemene Zaken) (ontvangen 29 juni 2010). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2471.

Vraag 1

Hebt u kennisgenomen van uitlating van de oud-minister van Buitenlandse Zaken, de heer De Hoop Scheffer, dat hij voorstander was van een parlementaire enquête over de steun van Nederland aan de oorlog in Irak en dat hij van mening is dat het verslag van het gesprek dat hij met de Commissie Davids voerde «best openbaar» mag worden?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de opvatting van de heer De Hoop Scheffer dat er vanuit methodologisch opzicht alle reden was geweest het onderzoek in het openbaar uit te voeren? Indien neen, waarom niet?

Antwoord 2

In mijn brief aan de Tweede Kamer van 2 februari 2009 (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 847, nr. 1) is voorgesteld een onafhankelijke commissie van onderzoek besluitvorming Irak (commisie-Davids) in te stellen. Deze brief bevat ook de beweegredenen die het kabinet hebben gebracht tot het doen van dit voorstel. Hierover is vervolgens op 4 februari 2009 gedebatteerd met de Tweede Kamer. Nadat was gebleken dat zowel een meerderheid van de Tweede als van de Eerste Kamer met het voorstel tot instelling van deze commissie kon instemmen, inclusief haar vrijheid bij het bepalen van haar werkwijze, is de commissie-Davids ingesteld. Op grond van het Instellingsbesluit commissie van onderzoek besluitvorming Irak (commissie-Davids) had de commissie de bevoegdheid haar onderzoek naar eigen inzicht in te richten. De commissie heeft op grond daarvan besloten het onderzoek niet in het openbaar uit te voeren.

Vraag 3

Bent u bereid het verslag van het gesprek van de Commissie Davids met de heer De Hoop Scheffer, en eventueel andere gespreksverslagen, openbaar te maken? Indien nee, waarom niet?

Antwoord 3

In het kader van haar onderzoek heeft de commissie-Davids met tientallen personen gesprekken gevoerd. De lijst van geraadpleegde personen is als bijlage E opgenomen in het rapport van de commissie-Davids. Waar de commissie dat nuttig achtte, heeft zij gedeelten uit deze gesprekken via citaten of parafraseringen in de tekst van haar rapport opgenomen. De in de ogen van de commissie relevante informatie voortkomend uit de gesprekken, is aldus voor iedereen toegankelijk.

De gespreksverslagen maak ik niet openbaar. Voorafgaande aan de gesprekken is door de commissie-Davids vertrouwelijkheid toegezegd, en van betrokkenen gevraagd. Hoewel de werkzaamheden van de commissie-Davids nu zijn afgerond, zou het openbaar maken van de gespreksverslagen het onwenselijke gevolg kunnen hebben dat personen in de toekomst niet meer vrijuit willen spreken tegenover onderzoekscommissies. Daar is niemand mee gediend.

Met het openbaar maken van de gespreksverslagen zouden voorts de geraadpleegde personen onevenredig worden benadeeld. Aannemelijk is dat betrokkenen mede vanwege de toegezegde vertrouwelijkheid aan het onderzoek van de commissie-Davids hebben meegewerkt, en dat die toegezegde vertrouwelijkheid mede bepalend is geweest voor de wijze waarop zij zich tegenover de commissie-Davids hebben uitgelaten. Het openbaar maken van deze uitlatingen kan voor betrokkenen nadelige gevolgen hebben. Zo zou hun persoonlijke levenssfeer op onaanvaardbare wijze kunnen worden geschaad.

In mijn opvatting zie ik mij gesteund door een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 september 2009. In het betreffende geschil concludeerde de Afdeling op basis van vergelijkbare argumentatie als hierboven dat gespreksverslagen in het kader van een onderzoek niet openbaar behoeven te worden gemaakt (LJN: BJ8264).


XNoot
1

BNR, 22 april 2010: «De wereld volgens Hammelburg».

Naar boven