Vragen van de leden Gerkens (SP) en Teeven (VVD) aan de minister van Justitie over de verantwoordelijkheid voor de afwikkeling van schade door identiteitsfraude (ingezonden 16 april 2010).

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie) (ontvangen 19 mei 2010)

Vraag 1

Herinnert u zich eerdere Kamervragen over de ernstige gevolgen van identiteitsfraude met het slachtoffer de heer K.?1 Bent u ervan op de hoogte dat deze zaak nog allerminst is opgelost, dit in weerwil van uw opmerking in het algemeen overleg op 2 februari 2010 dat deze «pijnlijke geschiedenis» naar verwachting spoedig tot een goed einde zou worden gebracht?2

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u omschrijven op welke wijze dit slachtoffer van deze hardnekkige en langdurige identiteitsfraude vanuit het ministerie is bijgestaan? Op welke wijze is er vanuit het ministerie getracht deze vervelende kwestie op te lossen? Wat heeft u gedaan om uw belofte na te komen dat het slachtoffer gecompenseerd zou worden voor de schade?

Antwoord 2

In de eerste plaats zijn alle onjuiste gegevens betreffende de heer K. op mijn verzoek verwijderd uit de justitiële documentatie en uit de systemen van de politiekorpsen. Ten tweede heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst op mijn verzoek de alias in de signalering verwijderd en zijn er afspraken – om hinder bij grenspassage te voorkomen – gemaakt met de Koninklijke marechaussee. In de derde plaats heeft mijn departement met de Meldpunt Identiteitsfraude afspraken gemaakt voor een vast aanspreekpunt voor de heer K. voor het geval dat de heer K. in de toekomst toch nog hinder zou ondervinden van identiteitsfraude.

Aanvankelijk is door mijn ministerie een bedrag uitgekeerd voor de hinder die de heer K. heeft ondervonden als gevolg van onjuiste registraties. De voorzieningenrechter heeft deze vergoeding als redelijk beoordeeld. Vervolgens is door mijn ministerie op verzoek van de advocate een voorschot vooruitlopend op de uitkomst van de bemiddeling (zie het antwoord op vraag3 uitbetaald. Naar aanleiding van het advies van de bemiddelaar heb ik ingestemd met de door de bemiddelaar geadviseerde vergoeding voor de ondervonden hinder. De heer K. heeft hier niet mee ingestemd. Op verzoek daartoe van de advocate heb ik niettemin het bedrag dat is geadviseerd door de bemiddelaar uitgekeerd.

In een brief van 22 april 2010 heeft de advocate van de heer K. gemeld dat er nog stukken zijn die mij niet bekend zijn en die ten grondslag liggen aan de gestelde schade(posten). In reactie op deze brief heb ik de advocate inmiddels verzocht om deze stukken met een onderbouwd schadeverzoek aan mij te doen toekomen op basis waarvan ik met een passende reactie zal komen.

Vraag 3

Hoe kijkt u aan tegen de mislukte poging tot bemiddeling tussen het slachtoffer en de Staat? Is het waar dat de Staat bepaalde documenten aan de bemiddelaar heeft gestuurd waar het slachtoffer geen kennis van had en niet op heeft kunnen reageren?

Antwoord 3

Ik betreur het dat de bemiddeling niet is geslaagd. De bemiddeling heeft plaatsgevonden op advies van de Nationale ombudsman. De bemiddelaar is door de Nationale ombudsman gevraagd om een advies aan partijen te geven over de hoogte van een redelijke schadevergoeding. Bij aanvang van de bemiddeling zijn diverse afspraken gemaakt met partijen. Met de bemiddelaar is een termijn afgesproken voor zijn advies. Verder is afgesproken dat partijen de gelegenheid zouden hebben om stukken te overleggen aan de bemiddelaar.

De advocate van de heer K. deed het verzoek aan de bemiddelaar voor een advies op heel korte termijn. Gelet op de gemaakte afspraak om stukken over te leggen en vanwege dit verzoek heeft mijn ministerie stukken aan de bemiddelaar toegezonden, zodat de bemiddelaar snel kennis kon nemen van de feiten die naar het oordeel van Justitie van belang zijn voor de hoogte van een schadevergoeding en het Justitie-standpunt terzake. Ik heb inmiddels begrepen dat de bemiddelaar deze stukken niet heeft voorgelegd aan de advocate van de heer K. De bemiddelaar heeft de advocate en de Nationale ombudsman wel bericht dat de inhoud van deze stukken in ieder geval naar zijn mening geen nieuws voor de advocate bevatten, omdat veel stukken al bekend waren bij de advocate in het kader van de procedure die tot het vonnis van de voorzieningenrechter heeft geleid.

Vraag 4

Waarom heeft de Staat zich op het standpunt gesteld dat verder overleg niet meer mogelijk is en dat dit slachtoffer zijn vordering tot schadevergoeding maar voor moet leggen aan de rechter? Waarom heeft u het slachtoffer niet de kans geboden zijn geleden schade te onderbouwen en gooit u nu reeds de deur dicht om er samen uit te komen?

Vraag 5

Is het waar dat (het ministerie van) «Justitie van mening is en blijft dat het causale verband tussen de identiteitsfraude en de door het slachtoffer geleden schade een complex vraagstuk is waarvoor een oordeel van de rechter de enige juiste vorm is»?3 Als dat zo is, wat was dan het doel van de bemiddelingspoging?

Vraag 6

Wat vindt u ervan dat dit slachtoffer, dat al zoveel jaren te kampen heeft met een hardnekkige identiteitsfraude, nu alsnog een naar verwachting langdurige en kostbare civiele procedure zal moeten voeren? Staat dit niet haaks op de aanbevelingen in het rapport van de Nationale Ombudsman «Behoorlijk omgaan met schadeclaims», in reactie waarop u ondermeer heeft aangegeven dat juridische procedures zo mogelijk moeten worden vermeden? Kunt u eveneens uw reactie op aanbeveling 13, te weten dat alleen geprocedeerd hoeft te worden over het schadebedrag waarover nog geen overeenstemming is bereikt, betrekken op deze zaak?4

Vraag 7

Bent u bereid alsnog te bezien of deze langlopende en schrijnende zaak met ernstige gevolgen naar tevredenheid kan worden opgelost en hiertoe zo spoedig mogelijk voorstellen te doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4, 5, 6 en 7

Ik heb mij op het standpunt gesteld dat ik (nadat in een eerder stadium de voorzieningenrechter heeft geoordeeld over een schadevergoeding en na het advies van de bemiddelaar, dat door mij is geaccepteerd) geen aanleiding zie voor een nieuwe bemiddeling door een nieuwe bemiddelaar. Ik ben van mening dat ik er volledig aan heb meegewerkt en mij heb ingespannen om de bemiddeling te doen slagen.

Overigens verwijs ik naar het antwoord op vraag 2, waarin ik aangeef dat ik naar aanleiding van de brief van 22 april jongstleden van de advocaat van de heer K. een passende reactie zal geven op een onderbouwd verzoek om schadevergoeding.

In de kabinetsreactie op het rapport van de Nationale ombudsman wordt met spelregel 13 aangegeven dat de overheid het gedeelte van de schade waarover overeenstemming bestaat vergoedt. Ik heb inmiddels vergoed het bedrag dat de onafhankelijke bemiddelaar als redelijk en billijk heeft aangemerkt. In de kabinetsreactie wordt daarnaast gesteld dat het (daar waar het gaat om een coulante opstelling bij de beoordeling van een claim) een verschil maakt of het een grote of een kleine claim betreft. De bemiddelaar schrijft in zijn advies dat bij het beoordelen van een grote schadeclaim als die van de heer K. de juridische werkelijkheid en daarmee de gebruikelijke bewijslevering niet uit het oog kan en mag worden verloren. Ik onderschrijf dit advies en ben van oordeel dat mijn opstelling in deze niet haaks staat op de aanbevelingen van het rapport van de Nationale ombudsman.


XNoot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nrs. 2169, 2170 en 3012.

XNoot
2

Kamerstuk 29 911, nr. 39, blz. 10.

XNoot
3

Brief van de Nationale Ombudsman aan de heer Kowsoleea, onderhands toegestuurd aan de bewindspersoon.

XNoot
4

Kamerstuk 32 123 VI, nr. 88.

Naar boven