Vragen van het lid Spekman (PvdA) aan de minister van Justitie over een uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten over de opvang van «illegale» kinderen in Nederland (ingezonden 15 maart 2010).

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie) (ontvangen 25 maart 2010).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten in de zaak tussen Defence for Children en Nederland van 20 oktober 2009 die op 28 februari 2010 openbaar is geworden?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3, 4, 5 en 6

Wat zijn voor u de belangrijkste aspecten van die uitspraak?

Is het waar dat het Comité met zoveel woorden heeft bepaald dat de rechten uit het Sociaal Handvest ook gelden voor mensen zonder een verblijfsvergunning? Zo ja, betekent dit dat er ook een recht op opvang bestaat voor illegalen/illegale kinderen?

Wat zijn de consequenties van de uitspraak voor uw beleid ten aanzien van de opvang van illegale kinderen, nu is bepaald dat Nederland kinderrechten schendt door uitgeprocedeerde gezinnen op straat te zetten?

Deelt u de mening dat kinderen, ook al zijn zij zonder vergunning of uitgeprocedeerd, door de overheid niet op straat gezet moeten kunnen worden en dat zij derhalve recht hebben op een dak boven hun hoofd?

Hoe gaat u ervoor zorgen dat het op straat zetten van kinderen in gezinnen vanuit Ter Apel, de gemeentelijke noodopvang en de asielzoekerscentra met onmiddellijke ingang wordt stopgezet zolang er geen alternatieve woonvoorziening is die de belangen en rechten van het kind respecteert?

Antwoord 2, 3, 4, 5 en 6

Het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) is een comité van experts op het terrein van sociale vraagstukken, dat in dit geval de klacht van Defence for Children International tegen Nederland heeft behandeld. Het oordeel van het ECSR is juridisch niet bindend, in tegenstelling tot hetgeen hierover in de pers werd medegedeeld.

Conform de procedure onder het Aanvullend Protocol bij het Europees Sociaal Handvest (ESH) is het oordeel van het Comité aan de betrokken partijen toegestuurd en tevens aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa, dat op basis van dit oordeel een resolutie kan opstellen.

De Nederlandse regering zet vraagtekens bij de gevolgde interpretatiemethode op grond waarvan het ECSR tot zijn oordeel, in het bijzonder over de personele reikwijdte van het Herziene ESH, is gekomen. In de Bijlage bij het Herziene ESH inzake de werkingssfeer met betrekking tot de te beschermen personen, die integraal onderdeel uitmaakt van het Herziene ESH, is bepaald dat dit Handvest – op enkele hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen na – slechts rechten toekent aan legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende personen.

In zijn rapport heeft het ECSR dan ook geconcludeerd dat het recht op adequate huisvesting (artikel 31, eerste lid, van het Herziene ESH) in deze klacht niet van toepassing is. Het ESCR heeft evenwel vervolgens overwogen ten aanzien van de artikelen 31, tweede lid (het voorkomen en verminderen van dak- en thuisloosheid), en artikel 17, eerste lid, onder c (het geven van bescherming en ondersteuning aan kinderen en jeugdige personen die tijdelijk of definitief de steun van hun gezin moeten ontberen), dat deze bepalingen ook zien op illegaal in een lidstaat verblijvende kinderen en dat Nederland deze artikelen ten aanzien van kinderen schendt. Deze conclusie acht de regering in strijd met de tekst van de zojuist genoemde verdragsbepaling, waarin de bedoelingen van de verdragsluitende partijen ondubbelzinnig naar voren komen.

De bedenkingen van de Nederlandse regering ten aanzien van de personele reikwijdte zijn onder de aandacht van het Comité van Ministers gebracht.

De regering onderschrijft dat minderjarigen een kwetsbare groep vormen en dat de situatie dat zij in de illegaliteit verblijven, met daarmee samenhangende nadelige gevolgen als het verstoken zijn van onderdak, zoveel mogelijk dient te worden voorkomen.

Tegelijkertijd geldt ten aanzien van gezinnen met kinderen die illegaal in Nederland verblijven, dat de overheid niet onbeperkt de verantwoordelijkheid kan nemen voor de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers die niet voldoen aan de verplichting om Nederland te verlaten, ook niet als er kinderen in het spel zijn. De verantwoordelijkheid om hun vertrek uit Nederland te organiseren berust primair bij de ouders.

In het Nederlandse vreemdelingenbeleid wordt bijzondere aandacht geschonken aan de positie van minderjarigen. Op 11 december jongstleden is uw Kamer bij brief door de toenmalige Staatssecretaris van Justitie geïnformeerd over de herijking van het beleid voor (alleenstaande) minderjarige vreemdelingen (TK, vergaderjaar 2009–2010, 27 062, nr 64). Vermeld zij dat implementatie van de herijking is uitgesteld door het controversieel verklaren van de brief door uw Kamer. Ik beraad mij over hoe hiermee verder te gaan.

De herijking moet leiden tot een verbetering van de positie van kinderen in het vreemdelingenbeleid vooral door hen snel en volledig uitsluitsel te bieden over hun verblijfsperspectief. Met het oog op hun ontwikkeling hebben kinderen belang bij een snelle en zorgvuldige besluitvorming over hun toelating en toekomstperspectief. Kinderen (en ouders) die als vreemdeling niet in aanmerking komen voor bescherming, dienen zo snel mogelijk terug te keren naar hun land van herkomst. Illegaal verblijf in Nederland of elders in Europa is niet in het belang van kinderen en moet worden voorkomen.

De vernieuwde asielprocedure zal hier ook aan bijdragen. In dit verband is ook aangekondigd dat zal worden voorzien in opvang gedurende de vertrektermijn voor asielzoekers van wie de eerste asielaanvraag in het aanmeldcentrum is afgewezen. Thans dient deze groep onmiddellijk na de afwijzing van hun aanvraag te vertrekken.

Reeds nu geldt dat vreemdelingen van wie de aanvraag niet in het aanmeldcentrum wordt afgewezen, na een definitieve afwijzing van het asielverzoek een termijn van 28 dagen hebben om hun vertrek zelfstandig te realiseren. Indien de vertrektermijn van 28 dagen onvoldoende is, is er de mogelijkheid om het gezin in beginsel voor een periode van maximaal twaalf weken in een vrijheidsbeperkende locatie te plaatsen, waar verder aan het vertrek gewerkt kan worden. Ook aangetroffen gezinnen zonder rechtmatig verblijf kunnen voor een periode van twaalf weken in een vrijheidsbeperkende locatie worden geplaatst.

Gedurende het verblijf in de vrijheidsbeperkende locatie wordt nadrukkelijk de vraag meegewogen of de betrokkenen buiten hun schuld niet kunnen vertrekken. Voorts worden schrijnende omstandigheden meegewogen. Dit kan in voorkomende gevallen een aanleiding vormen om alsnog een verblijfsvergunning te verlenen.

Alleenstaande minderjarige vreemdelingen die in Nederland worden aangetroffen en van wie de toegang niet direct wordt geweigerd, kunnen onder voogdij van Nidos of Bureau Jeugdzorg worden geplaatst.

Na afwijzing van de asielaanvraag behouden deze vreemdelingen op grond van hun minderjarigheid het recht op opvang, onderwijs en medische zorg. Ook worden maatregelen getroffen die gericht zijn op het bevorderen van de terugkeer van voormalig niet-begeleide minderjarigen, teneinde te voorkomen dat zij eindigen in de illegaliteit.

Ook dit is namens de Nederlandse regering naar voren gebracht in het Comité van Ministers.

Vraag 7

Ziet u mogelijkheden om in situaties waarbij kinderen met hun ouders (ook mensen zonder verblijfsvergunning) een zwervend bestaan leiden vaker de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen, zodat die Raad in voorkomende gevallen de kinderrechter kan vragen om een kinderbeschermingsmaatregel? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?2

Antwoord 7

Uitgangspunt van het Nederlandse beleid is dat ouders eerstverantwoordelijk zijn voor de zorg van hun kinderen. Dit is in overeenstemming met het Verdrag inzake de rechten van het kind. Ik ben terughoudend waar het gaat om maatregelen die ouders en kinderen scheiden. Ik zie in dit verband ook slechts een beperkte rol voor de Raad voor de Kinderbescherming.

In die gevallen dat kinderen door toedoen van hun ouders in een onwenselijke situatie terechtkomen die hun ontwikkeling bedreigt, kunnen kinderen onder toezicht worden gesteld van een bureau jeugdzorg. Dit gebeurt dan op basis van een advies van de Raad voor de Kinderbescherming dat wordt voorgelegd aan de kinderrechter die daarover een beslissing neemt.

Dit staat niet in de weg aan het uitvoeren van het geldend beleid, waarin de overheid gezinnen in staat stelt om vanuit een situatie met onderdak, te werken aan terugkeer. Voor de gezinnen die geen gebruik maken van deze mogelijkheid, rest geen andere optie dan de opvang te ontzeggen.


XNoot
1

Nr. 47/2008.

XNoot
2

Zie ook de brief van de voormalig staatssecretaris van Justitie van 6 oktober 2009 aan de gemeente Den Helder, laatste alinea.

Naar boven