Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1848

Vragen van het lid Verdonk (Verdonk) aan de minister van Justitie over de handelswijze van curatoren. (Ingezonden 18 januari 2010)

1

Is het waar dat uit een onderzoek van STIDAG (Stichting Diensten aan Gefailleerden) geconcludeerd kan worden dat 70% van de betrokken faillissementen onnodig waren geweest, indien de curator zich flexibeler of deskundiger had getoond?

2

Kunt u aangeven bij welke instanties machtsmisbruik, het achterhouden van informatie (of valsheid in geschrifte) zelfverrijking/belangenverstrengeling en intimidatie door curatoren aan de orde is?

3

Wat vindt u een redelijke termijn voor de afwikkeling van een eenvoudig MKB-faillissement, met name wanneer de schuld zeer gering is in relatie tot de boedel?

4

Kunt u aangeven in welk percentage van de klachtgevallen een curator respectievelijk een rechter-commissaris is vervangen?

5

Indien een boedel niet toereikend is voor de rekeningen van de curator, moet de gefailleerde dan «bijbetalen» of zou het beter zijn om voortaan een percentage van de boedel toe te staan als maximale vergoeding?

6

Wie is verantwoordelijk indien een curator op ondeskundige/onverantwoorde wijze onroerend goed te gelde maakt of op andere wijze schade toebrengt aan de boedelopbrengst?

7

Wat is uw oordeel over een curator die zijn activiteiten uitbreidt met onzinnige, tijdverslindende rechtszaken die vele malen meer kosten dan de mogelijke opbrengst?

8

Wat is uw oordeel over een curator die baten verzwijgt in het (concept) eindverslag en die de gefailleerde chanteert met het uitstellen van de sluiting/opheffing van het faillissement, tenzij deze hem een bedrag betaalt?

Antwoord

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie) (ontvangen 10 maart 2010) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1486

1

Het onderzoek van STIDAG waaraan in de vraag wordt gerefereerd, is mij niet bekend. Uit telefonisch contact tussen de voorzitter van STIDAG en mijn medewerkers is naar voren gekomen dat er geen specifiek onderzoeksrapport is, maar dat de betreffende conclusie af te leiden zou zijn uit de boeken die zijn geschreven door de voorzitter van STIDAG. Het is voor mij zonder een uitvoerige bestudering van deze boeken niet mogelijk te bezien waarop het gestelde percentage van 70% is gebaseerd en of het percentage bijvoorbeeld ook ziet op onderzoek naar gevallen waarin curatoren een vereenvoudigde afwikkeling of opheffing van het faillissement hadden kunnen bewerkstelligen. Ik kan de stelling daarom niet inhoudelijk beoordelen.

Teneinde te voorkomen dat ondernemingen onnodig failliet worden verklaard, verschaft de Faillissementswet ondernemingen die in financiële problemen verkeren de gelegenheid surséance van betaling aan te vragen (artikel 214 Faillissementswet). De surséance van betaling kan worden gekarakteriseerd als een uitstel van betaling. Tijdens de surséance krijgt de onderneming de gelegenheid om haar financiële problemen op te lossen, waardoor de schuldeisers geheel of gedeeltelijk kunnen worden voldaan. Bij een succesvol verloop van de surséance eindigt deze en wordt een faillissement voorkomen.

Indien de surséance niet leidt tot een oplossing van de financiële problemen en/of voldoening van de schuldeisers, kan het faillissement van de schuldenaar worden aangevraagd. Dat gebeurt indien is voldaan aan de wettelijke eis dat de schuldenaar heeft opgehouden te betalen. Dat wil zeggen dat de vorderingen van meerdere crediteuren onbetaald blijven. Pas na de faillietverklaring komt de curator in beeld, aangezien hij wordt benoemd nadat het faillissement door een rechtbank is uitgesproken. Indien en voor zover degene die failliet is verklaard van mening is dat dit ten onrechte is gebeurd, heeft hij het recht daartegen verzet of hoger beroep in te stellen.

2

Zie antwoorden op de vragen 6, 7 en 8

3

Deze vraag leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Op zichzelf behoeft de afwikkeling van een faillissement niet veel tijd in beslag te nemen. Soms blijkt in de loop van een faillissement ook dat de baten zo gering zijn dat geen enkele uitkering kan worden gedaan aan de (concurrente) schuldeisers. Het faillissement wordt dan opgeheven bij gebrek aan baten (art. 16 Fw) of vereenvoudigd afgewikkeld (art. 137a Fw).

Naar mijn mening is het redelijk om te verwachten dat de termijn voor afwikkeling van een eenvoudig MKB-faillissement niet meer dan 2 jaar bedraagt. In veel gevallen zal dat, als er geen bijzonderheden of complicaties zijn, sneller kunnen. Als in een faillissement moet worden geprocedeerd kan de afwikkeling evenwel worden vertraagd. Ook het ontbreken van een deugdelijke boekhouding of een gebrek aan medewerking van de gefailleerde kan soms vertraging veroorzaken.

4

Artikel 73 van de Faillissementswet biedt schuldeisers en de gefailleerde de mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken de curator te ontslaan. Curatoren worden vervangen indien daartoe naar het oordeel van de rechtbank aanleiding bestaat. Of dat zo is, wordt beoordeeld naar de omstandigheden van het geval. Ik beschik niet over een percentage, aangezien dat een uitgebreide studie zou vergen van alle klachtgevallen. Datzelfde geldt voor de afhandeling van klachten over rechters-commissarissen (op basis van het klachtreglement, te raadplegen op www.rechtspraak.nl).

5

In de huidige wetssystematiek worden de kosten van de curator betaald uit de opbrengsten van de boedel. Aan die opbrengsten wordt door zekerheidsgerechtigden (doorgaans banken) bijgedragen in de vorm van boedelbijdragen. Indien de boedel ontoereikend is voor de betaling van het gehele salaris van de curator, ontvangt hij (slechts) betaling voor een deel van zijn werkzaamheden. De gefailleerde behoeft derhalve niet bij te dragen.

6, 7 en 8

De taak van de curator is het op een zorgvuldige wijze afwikkelen van het faillissement en hij moet daarbij het belang van de boedel voorop stellen, maar hij moet ook rekening houden met belangen van maatschappelijke aard zoals de continuïteit van de onderneming en werkgelegenheid.

Die taak oefent hij naar eigen inzicht uit. Hij is daarbij in beginsel niet onderworpen aan bevelen van de rechter-commissaris of diens goedkeuring. Voor een aantal belangrijke beslissingen schrijft de wet evenwel voor dat de curator eerst goedkeuring van de rechter-commissaris vraagt. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het voeren van gerechtelijke procedures en het gestand doen (nakomen) van een wederkerige overeenkomst (zie artikel 68 lid 2 Faillissementswet voor de overige gevallen).

Hoewel de curator zijn taak naar eigen inzicht kan uitoefenen, staat hij daarbij wel onder toezicht van de rechter-commissaris. Indien de schuldeisers of de gefailleerde menen dat de curator bij de uitoefening van zijn taak fouten maakt (bijvoorbeeld door het voeren van onnodige procedures), kunnen zij tegen zijn handelwijze bezwaar maken bij de rechter-commissaris. Ook kunnen de schuldeisers of de gefailleerde van de rechter-commissaris een bevel uitlokken dat de curator een voorgenomen handeling zal verrichten of nalaten (artikel 69 lid 1 Faillissementswet). Indien de curator lid is van de Vereniging van Insolventierechtadvocaten (INSOLAD) kan, indien daartoe aanleiding bestaat, over het handelen van de curator door de schuldeisers of de gefailleerde ook een klacht worden ingediend bij INSOLAD.

Ten aanzien van de handelwijze van de curator geldt dat deze wordt getoetst aan een zorgvuldigheidsnorm die op de taken van de curator is toegesneden. Die norm houdt in dat een curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzicht verricht. Indien de curator onzorgvuldig handelt door bijvoorbeeld op onverantwoorde wijze goederen te gelde te maken, kan de genoemde norm ertoe leiden dat hij aansprakelijk is jegens de boedel, de gefailleerde of derden, onder wie de schuldeisers. Iedere curator heeft daarom een verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

Dat beslissingen van de curator door de gefailleerde als (erg) ingrijpend kunnen worden ervaren, vindt mijns inziens zijn oorzaak in de omstandigheid dat de curator na het faillissement het bestuur van de onderneming van de gefailleerde overneemt.

De curator moet rekening en verantwoording afleggen over de wijze waarop hij het faillissement afwikkelt. Daarbij geldt in het bijzonder dat rekening en verantwoording moet worden afgelegd ten aanzien van ontvangen betalingen en gedane uitgaven. Ook het salaris van de curator laat geen ruimte voor zelfverrijking, aangezien het wordt vastgesteld op basis van daartoe door het overlegorgaan van rechters-commissarissen in insolventies (Recofa) – in samenspraak met de Nederlandse Orde van Advocaten en INSOLAD – opgestelde richtlijnen1. Het komt zelfs regelmatig voor dat de boedel niet toereikend is om het salaris van de curator te voldoen. In dat geval ontvangt de curator slechts een gedeelte van het salaris waarop hij op basis van de Recofa-richtlijnen recht heeft.

Artikel 73 van de Faillissementswet biedt schuldeisers en de gefailleerde de mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken de curator te ontslaan en te vervangen door een andere curator. Indien de gefailleerde het niet eens is met de handelwijze van de curatoren kan hij de rechtbank aldus verzoeken de betreffende curator te vervangen. De rechtbank zal tot dat ontslag overgaan indien daartoe naar haar oordeel aanleiding bestaat.

Door de rechtbanken worden veelal (twee)jaarlijks evaluatiegesprekken gehouden met kantoren waaraan curatoren zijn verbonden.

Tot slot merk ik nog op dat in de Recofa-richtlijnen is bepaald dat de curator op verzoek van de rechtbank de deken van de Orde van Advocaten machtigt om de rechters-commissarissen in deze rechtbank gevraagd en ongevraagd inlichtingen te verstrekken over klachten, maatregelen of feiten die de integriteit van de curator betreffen en die relevant kunnen zijn voor hun benoeming als curator.


XNoot
1

Recofa-richtlijnen voor faillissementen en surseances van betaling (versie april 2009).

Naar boven