Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1708

Vragen van het lid Vragen van de lid Tony van Dijck (PVV) aan de minister van Financiën over onveilige banken op de Nederlandse spaarmarkt. (Ingezonden 29 januari 2010)

1

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de heer Bert Heemskerk dat er nog steeds onveilige banken actief zijn op de Nederlandse spaarmarkt?1

2

Kunt u aangeven of dit bericht waar is? Om welke banken gaat het dan?

3

Deelt u de mening dat buitenlandse banken, die vallen onder het Nederlandse depositogarantiestelsel, volledig aan het Nederlandse toezicht onderworpen dienen te zijn?

4

Kunt u garanderen dat het Icesave-debacle zich niet meer kan herhalen in Nederland? Zo nee, welke maatregelen gaat u dan ondernemen?

5

Hoe kan worden voorkomen dat dochters van buitenlandse banken in een faillissement worden meegezogen, waardoor de Nederlandse samenleving ernstig wordt gedupeerd?

6

Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook bijkantoren van buitenlandse instellingen volledig onder Nederlands toezicht worden gebracht?

Antwoord

Antwoord van minister Bos (Financiën) (ontvangen 22 februari 2010)

1

Ja.

2

Ik kan mij niet uitlaten over individuele instellingen.

3

Zie beantwoording onder vraag 6.

4

Zie beantwoording onder vraag 6.

5

Zie beantwoording onder vraag 6.

6

Gezien de relatie tussen de vragen 3 tot en met 6 worden deze vragen hieronder in samenhang beantwoord.

Banken die in Nederland gevestigd zijn en uit dien hoofde een vergunning hebben gekregen van De Nederlandsche Bank (DNB), staan onder prudentieel toezicht van DNB en nemen volledig deel aan het Nederlandse depositogarantiestelsel (DGS). Bijkantoren van banken die gevestigd zijn in EU- of EER-landen staan onder toezicht van de toezichthouder in de lidstaat van herkomst. DNB oefent alleen het toezicht uit op de liquiditeit van het bijkantoor. Dit beperkte toezicht hangt samen met de verdeling van verantwoordelijkheden en taken rond het toezicht op banken in Europees verband die al begin jaren negentig van de vorige eeuw tot stand is gekomen. Hiervoor verwijs ik in eerste instantie graag naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 24 juni 2009 over onder andere de bevoegdheden tussen home en host toezichthouders.1 In de onderstaande passage uit deze brief wordt het huidige stelsel ten aanzien van toezicht op buitenlandse bijkantoren en dochterondernemingen beschreven.

«Het toezicht dat binnen Europa op banken wordt uitgeoefend vloeit voort uit de bankenrichtlijn. Op grond van deze richtlijn kan een bank die in één lidstaat een vergunning heeft gekregen vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat haar diensten aanbieden. De bank heeft geen vergunning meer nodig van de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst. Dit wordt ook wel aangeduid als het «Europees paspoort». Dit systeem gaat derhalve uit van wederzijdse erkenning van het toezicht van een toezichthoudende instantie uit een andere lidstaat.

Het toezicht dat op deze bank wordt uitgeoefend is grotendeels gekoppeld aan de vergunningverlening. Hieruit vloeit voort dat de toezichthouder van de lidstaat waarin de moederonderneming is gevestigd (home toezichthouder), verantwoordelijk is voor het toezicht op de bank. De home toezichthouder houdt derhalve toezicht op de solvabiliteit en liquiditeit van de onderneming als geheel. De toezichthouder van de lidstaat van ontvangst (host toezichthouder) houdt slechts toezicht op de liquiditeit van het bijkantoor.

Het Europees paspoort systeem geldt niet voor dochterondernemingen. Een dochteronderneming is een zelfstandige juridische entiteit met een eigen plaats van vestiging. In het geval dat een bank activiteiten wil uitoefenen door middel van een dochteronderneming in een andere lidstaat is hiervoor wel een aparte vergunning van de toezichthouder van de lidstaat van vestiging vereist. Het toezicht op deze dochteronderneming ligt dan ook bij de toezichthouder van de lidstaat waar de dochter is gevestigd.»

De verantwoordelijkheden inzake DGS sluiten aan bij de Europese vormgeving voor het bankentoezicht. Deposito’s van een in Nederland gevestigde bank en de deposito’s van een in Nederland gevestigde dochter van een buitenlandse bank vallen onder het Nederlandse DGS. Banken die in het buitenland gevestigd zijn, staan niet onder Nederlands toezicht en vallen niet onder het Nederlandse DGS. Evenzo vallen de deposito’s van een in Nederland gevestigd bijkantoor van een Europese bank onder het DGS van het thuisland. maar in aanvulling daarop kan sprake zijn van topping up. Dit houdt in dat wanneer de garantie uit hoofde van het DGS in het (host)land waar het bijkantoor gevestigd is, verder gaat dan het garantiestelsel in het thuisland van de bank, het bijkantoor aanvullend deel kan nemen aan het DGS in het (host)land. Tenslotte vallen Nederlandse bijkantoren van banken die in een niet-EU- of niet-EER-land gevestigd zijn, niet onder het Nederlandse DGS.

Tijdens de kredietcrisis is een aantal tekortkomingen van dit Europees toezichtsysteem en het DGS aan het licht gekomen. Dit heeft ertoe geleid dat aanpassingen van beide systemen in gang zijn gezet. Zoals in de Kamerbrief van 24 juni 2009 is aangegeven zullen de mogelijke hervormingen van het Europees toezichtsysteem geen significante afbreuk moeten doen aan de interne markt. Zeker voor een open economie als Nederland is het van belang dat buitenlandse financiële ondernemingen hier activiteiten kunnen aanbieden en dat omgekeerd Nederlandse financiële ondernemingen hun diensten in andere lidstaten kunnen aanbieden.

Vanuit dit perspectief vind ik het belangrijk om op te merken dat het niet mogelijk is om bijkantoren van EU-banken onder volledig Nederlands toezicht te plaatsen zonder het gehele Europese raamwerk voor de verdeling van verantwoordelijkheden en taken in het bankentoezicht fundamenteel te veranderen. Ook is een verbod op bijkantoren, en daarmee het afschaffen van het «Europees paspoort», niet wenselijk, en met de juiste aanpassingen van het bestaande systeem ook niet nodig.

Wel zal de verdeling van verantwoordelijkheden voor en taken in het toezicht verbeterd moeten worden. Ik vind het belangrijk dat de host toezichthouder de bevoegdheid krijgt om de home toezichthouder te verzoeken maatregelen te treffen wanneer de host toezichthouder gegronde zorgen heeft dat een instelling niet aan de verplichtingen uit de kapitaaleisenrichtlijn voldoet. Daarnaast moet de host toezichthouder de bevoegdheid krijgen om bindende bemiddeling te verzoeken bij de nieuw te vormen European Banking Authority ingeval de home toezichthouder geen of onvoldoende maatregelen treft. Deze bevoegdheden zijn thans voorzien in de nieuwe Europese toezichtstructuur, die na akkoord van het Europees Parlement hopelijk nog in 2010 geïmplementeerd zal worden. In de nieuwe structuur zullen de drie nieuwe Europese toezichtautoriteiten bindend mogen optreden bij conflicten tussen home en host toezichthouders en wanneer een toezichthouder in strijd handelt met de EU wetgeving. Ook wordt de informatieverstrekking tussen toezichthouders verder geïnstitutionaliseerd via onder meer verplichte colleges van toezichthouders, waarin behalve de home en de host toezichthouders op dochters, eveneens de host toezichthouders op significante bijkantoren het recht hebben op deelname.

Daarnaast is in de Kabinetsvisie op de toekomst van de financiële sector aangegeven dat een nieuw DGS wordt uitgewerkt, dat een ex-ante fonds omvat en waarin banken periodiek een premie betalen die mede afhangt van het risicoprofiel. Deelname aan het DGS is dan initieel niet meer zonder kosten. Zo wordt ervoor gezorgd dat de vervuiler (mee-)betaalt, dat de banken tijdig juiste prikkels ervaren en dat het procyclische karakter wordt gedempt. Ook komt het bestaan van een fonds de geloofwaardigheid van een DGS ten goede.

Tijdens de kredietcrisis zijn in Europees verband afspraken gemaakt over volledige harmonisatie van het gegarandeerde bedrag, namelijk een vaste dekking van € 100.000 per depositohouder per bank met ingang van 31 december 2010. Hierdoor zal topping up nagenoeg overbodig zijn. Bovendien is in juli 2009 in ons land een Algemene Maatregel van Bestuur van kracht geworden, op grond waarvan de Nederlandse autoriteiten voorwaarden kunnen stellen aan aanvullende deelname aan het Nederlandse DGS. Op dit moment zijn er geen banken meer die aanvullend deelnemen aan het Nederlandse DGS door middel van topping up.

Het faillissement van een binnen- of buitenlandse bank en een beroep op het DGS kunnen echter nooit worden uitgesloten. Het prudentiële toezicht kan niet een absolute garantie daartegen bieden, noch daargelaten dat dit niet wenselijk zou zijn, omdat dit overmatig risicovol gedrag van de bank en van haar depositohouders zou uitlokken.

In het door u genoemde geval dat een buitenlandse bank met een dochter in Nederland failliet gaat, doen zich waarschijnlijk besmettingsrisico’s voor. De dochter is weliswaar een zelfstandige rechtspersoon en heeft een zelfstandig eigen vermogen, maar het is niet uitgesloten dat de Nederlandse dochter door de besmetting uiteindelijk failliet gaat. Gezien het feit dat de dochter in Nederland gevestigd is en onder toezicht staat van DNB, zullen de depositohouders van deze dochter tot €100.000 worden gecompenseerd door het Nederlandse DGS. Het is echter ook denkbaar dat de dochter door een andere partij wordt overgenomen of dat zij zelfstandig verder gaat. De gevolgen voor derden zijn dan beperkt.


XNoot
1

 de Volkskrant, 28 januari 2010.

XNoot
1

 Kamerstukken II 2008/09, 21 501-07, nr. 662.

Naar boven