Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden
2897
Vragen van het lid Ouwehand (PvdD) aan de ministers van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer over het toelatingstraject biociden. (Ingezonden 13 mei 2009)
1
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de toetsing van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden op mens, dier en natuur in het kader van het toelatingstraject
biociden zal worden vormgegeven?1 Zullen hiervoor dierproeven
worden verricht? Zo ja, hoeveel dieren en welke diersoorten zullen hiervoor
worden gebruikt en welke testmethoden zullen worden gehanteerd? Kunt u toelichten
op welke wijze het risicoprofiel tot stand is gekomen en de eerste risico-inschatting
is uitgevoerd?
2
Bent u bekend met de vele dierproefvrije toxicologische testmethoden die
de afgelopen jaren zijn ontwikkeld? Kunt u aangeven op welke wijze de mogelijkheden
voor het gebruik van toxicologische tests zonder dieren zijn onderzocht en
overwogen?
3
Bent u bereid u in te spannen om de toetsing van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden zoveel mogelijk te laten plaatsvinden zonder de inzet van proefdieren?
Zo nee, kunt u dit toelichten?
Antwoord
Antwoord van minister Cramer (Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer), mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (ontvangen 10 juni 2009)
1
Ik interpreteer uw vragen zo, dat de vragen betrekking hebben op het gedifferentieerd
handhavingsbeleid biociden waarover ik u per brief (23 februari 2009, TK 2008–2009,
27 858, nr. 75) heb geïnformeerd.
Voor de toetsing van de toelaatbaarheid van biociden door het College
voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in het
kader van het gedifferentieerd handhaafbeleid voor biociden zal naar over
het algemeen, gebruik gemaakt gaan worden van bestaande gegevens over de toxische
eigenschappen van deze biociden en van de werkzame stoffen daarin. De verwachting
is dan ook dat voor het samenstellen door de industrie van dossiers voor deze
biociden geen nieuwe dierproeven hoeven te worden uitgevoerd.
Verder voorkomt de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) dat
er onnodige dierproeven worden uitgevoerd. De wet stelt uitwisseling van gegevens
over dierproeven verplicht om zo onnodig herhalingen van dierproeven te voorkomen.
Het Ctgb zorgt ervoor dat de betrokken partijen over en weer bekend zijn en
zij worden gedwongen om overeenstemming te bereiken over de uitwisseling van
informatie. Aanvragen waarbij onnodig dierproeven zijn uitgevoerd worden niet
in behandeling genomen.
2
Ja. Op Europees niveau worden de methodieken voor het testen van eigenschappen
van stoffen afgestemd (onder andere via de OECD). Vastgesteld is dat informatie
mag worden afgeleid van reeds bestaande gegevens over dierproeven, Nederland
heeft dit verplicht gesteld in de Wgb, zie mijn antwoord op uw eerste vraag.
Verder is op Europees niveau besloten dat dierproeven tot een minimum moeten
worden beperkt.
Elk land binnen de EU kan om aanvullende toxiteitstesten vragen, Nederland
vraagt niet of nauwelijks om aanvullende toxiteitstesten, soms wel om aanvullende
veldstudies, waarbij vaak niet of alleen in zeldzame gevallen dieren sterven.
Aanvullende testen worden gevraagd als het potentiële risico in het veld
van het gebruik van de stof niet kan worden uitgesloten op basis van onze
toelatingscriteria. Dit gebeurt alleen maar om daadwerkelijke ongelukken waarbij
veel dieren in het veld zouden kunnen sterven uit te sluiten of om acute gevaren
voor mens en werknemers moeten worden voorkomen.
Daarnaast is een stroming waar te nemen dat het «read accross»
principe wordt toegepast, dat wil zeggen dat informatie van andere (vergelijkbare)
chemische stoffen gebruikt kunnen worden, voor zover gewasbescherming dat
mogelijk maakt, als deze vergelijkbare eigenschappen hebben als de te beoordelen
stof teneinde om dierproeven te voorkomen.
Ook vindt het gebruik van QSAR’s (Kwalitatieve Structuur Activiteit
Relaties) steeds vaker plaats, dit wil zeggen dat met relaties van de te beoordelen
stof met andere reeds bekende stoffen voorspellingen gedaan worden over de
toxiciteit om zo onnodige dierproeven te voorkomen.
Concluderend; op Europees niveau vindt de besluitvorming plaats over methodieken
voor het testen van eigenschappen van stoffen. Nederland heeft in de Wgb verplicht
gesteld dat dubbele dierproeven voorkomen moeten worden. Daarnaast biedt de
Nederlandse wetgeving bij de beoordelingen veel ruimte om eigenschappen van
stoffen te onderzoeken zonder dierproeven. Dit wordt ook waargenomen.
3
Ja, ik ben voordurend gericht aan het kijken naar mogelijkheden voor het
verminderen van dierproeven bij het testen van eigenschappen van stoffen.
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en TNO nemen deel
aan Europese projecten voor het terug dringen van dierproeven en nemen deel
aan de ontwikkeling van alternatieve methoden voor het testen van eigenschappen
van stoffen waarbij dierproeven voorkomen worden.
XNoot
1 Ministerie van VROM, 20 maart 2009: «VROM start toelatingstraject
biociden» http://www.vrom.nl/pagina.html?id=38963