Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden
2679
Vragen van het lid Schermers (CDA) aan de minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de werkzaamheid en veiligheid
van biosimilar groeihormoon. (Ingezonden 20 februari 2009)
1
Bent u bekend met de zorgen die de Adviesgroep Groeihormoon van de Nederlandse
Vereniging voor Kindergeneeskunde heeft over de werkzaamheid en veiligheid
van biosimilar groeihormoon?1
2
Deelt u de mening van de Adviesgroep dat deze kopieproducten van biotechnologische
geneesmiddelen zodanig van de referentie recombinant groeihormoonproducten
kunnen verschillen, dat pas na gedetailleerde langetermijnstudies zekerheid
kan worden verkregen over de werkzaamheid en veiligheid ervan?
3
Hoe beoordeelt u de mening van de Adviesgroep dat, conform de situatie
in ons omringende landen, een kind dat wordt behandeld met een referent groeihormoonpreparaat,
niet mag worden overgezet op een biosimilar groeihormoonpreparaat?
Antwoord
Antwoord van minister Klink (Volksgezondheid, Welzijn
en Sport) (ontvangen 19 mei 2009) Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2008–2009, nr. 1991
1
Ja, het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is al geruime
tijd bekend met de zorgen van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde.
2
Allereerst merk ik hierover op dat biosimilars door de Europese geneesmiddelen
autoriteit (EMEA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)
is vertegenwoordigd, zeer grondig worden geëvalueerd op gelijkwaardigheid,
vergelijkbaarheid en risico’s. Deze evaluatie gaat veel verder dan die
voor reguliere generieke geneesmiddelen. Terwijl het voor reguliere generieke
geneesmiddelen volstaat een beperkt klinisch dossier te beoordelen, dient
voor een biosimilar een volledig klinisch dossier ter beoordeling ingeleverd
en beoordeeld te worden. Bij de «comparability exercise» wordt
op basis van state of the art technieken gekeken naar de structuur, de zuiverheid
en de bioactiviteit van het biosimilarproduct. Deze moeten minimaal vergelijkbaar
zijn met het referentie-product. Hierdoor zijn er voldoende waarborgen voor
een vergelijkbare werkzaamheid en veiligheid van biosimilars in relatie tot
de referentieproducten.
Het CBG is het met de Adviesgroep eens dat de minieme verschillen –
zo die al bestaan – pas na langdurig onderzoek bij grote aantalen patiënten
aan het licht zullen komen. De kennis opgedaan met de huidige groeihormoon
bevattende producten (5 stuks geregistreerd in Nederland1)
leert ons dat de verschillen minimaal zijn en dat ze zeker geen klinische
relevantie hebben. Deze mening is gebaseerd op de langdurige (ruim 20 jaar)
ervaring met de verschillende geregistreerde groei-hormonen bevattende geneesmiddelen
en de opinie en werkwijze van de beroepsgroep.
Momenteel houden alle fabrikanten van groeihormoon bevattende producten
een uitgebreid postmarketing register bij waarin voornamelijk naar de veiligheid
van de producten wordt gekeken. De informatie uit deze registers wordt regelmatig
getoetst door het CBG.
3
De (Europese) regelgeving stelt eisen aan de uitwisselbaarheid van biosimilars
en referentieproducten. Van uitwisselbaarheid met een ander product is sprake
als er sprake is van een bewezen gelijke werkzaamheid en bijwerkingenprofielen.
De (Europese) regelgeving maakt verschillen tussen de verschillende biosimilar
producten mogelijk. De desbetreffende richtlijnen zijn echter zo ontworpen
dat deze verschillen niet leiden tot klinisch relevante afwijkingen in veiligheid
en werkzaamheid. De kleine verschillen leveren voor patiënten op groepsniveau
dan ook geen verschil in werkzaamheid en veiligheid op, maar kunnen voor de
individuele patiënt wel een verschil maken. Omdat de werkzaamheid en
de veiligheid van biosimilars zijn gewaarborgd is er geen reden om op basis
van deze aspecten van een biosimilar groeihormoon terughoudendheid te betrachten
bij het inzetten daarvan. Het is echter niet zo dat alle biosimilars op individueel
patiëntenniveau gesubstitueerd kunnen worden door de apotheker zonder
tussenkomst van een arts.
Het CBG verwijst in dit verband graag naar het nieuwsbericht op de website
over biosimilar groeihormonen:
«4 maart 2009 – Biosimilar groeihormonen».
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) onderschrijft de
zorgvuldigheid waarmee de beroepsgroep van kinder-endocrinologie de toepassing
van groeihormoon in de klinische praktijk in een richtlijn wil vormgeven.
Mét de beroepsgroep is het CBG van mening dat omzetting van groeihormoon-producten
tijdens de behandeling van een patiënt met de grootst mogelijke terughoudendheid
moet worden betracht en alleen na toestemming van de behandelend arts moet
plaatsvinden. Dit geldt voor substitutie van originator producten naar biosimilars
en andersom, maar ook tussen originators of biosimilars onderling. Het CBG
onderschrijft niet de zorg die de beroepsgroep uitspreekt over biosimilar
groeihormoonproducten in het algemeen. Deze producten worden conform vergelijkbare
strenge eisen geregistreerd en voldoen aan alle geldende kwaliteitscriteria.
Het CBG verwijst hierbij ook naar het artikel «Goed gekopieerd»
van het Collegelid Anton Franken en oud-voorzitter Frits Lekkerkerker (zie
Medisch Contact, 63 nr 49, van 5 december 2008 en zie de website van het CBG).
XNoot
1 Medisch Contact, 19 februari 2009, blz. 322.
XNoot
1 Genotropin, Humatrope, Norditropin, Nutropin en Zomacton.