Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1977

Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de kosten van beschikbare premieregelingen. (Ingezonden 27 februari 2009)

1

Heeft u kennisgenomen van de uitzending van TROS Radar, waarin aandacht wordt besteed aan beschikbare premieregelingen?1

2

Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Verbond van Verzekeraars aangeeft het probleem te willen agenderen bij de Stichting van de Arbeid? Bent u bereid met het Verbond van Verzekeraars in overleg te treden en hun te verzoeken het onderzoek, dat in 2008 zou zijn afgerond, te openbaren en aan de Kamer te sturen?3 Kunt u daarbij zelf ook uw eigen opmerkingen over het onderzoek voegen?

3

Herinnert u zich uw toezegging2 dat zowel de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als het Verbond van Verzekeraars in 2008 onderzoek zouden doen naar de kosten van verzekerde regelingen en de wijze waarom deelnemers daarover geïnformeerd worden en dat de Kamer zou worden geïnformeerd over de uitkomsten van beide onderzoeken?

4

Zijn de beide onderzoeken van de AFM afgerond? Kunt u ze zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen, samen met opmerkingen over eventuele aanbevelingen?

5

Klopt het dat in het aangehaalde televisieprogramma het voorbeeld wordt gegeven van iemand, die een c-polis heeft afgesloten met een voorgespiegeld rendement van 8% en een pensioen van € 2100 en dat bij het nieuwe voorbeeldrendement van 4% zijn pensioen slecht € 300 bedraagt en bij de huidige stand van de beurs nog minder? Op welke wijze wordt deze persoon geïnformeerd dat zijn pensioen drastisch lager is dan voorgespiegeld? Welke mogelijkheden heeft hij op dat moment?

6

Zijn de deelnemers voldoende geïnformeerd over de risico’s bij de overstap die veel mensen per januari jl. hebben gemaakt naar de «life cycle funds», als vorm van de beschikbare premieregeling?

7

Heeft de AFM eind vorig jaar aangegeven hoe de verzekeraars kunnen en moeten omgaan met de switch naar life cycle fondsen? Heeft de AFM (of een andere toezichthouder) ook toezicht gehouden op het feit of de switch zorgvuldig genoeg is gebeurd?4

8

Wat zijn de maximumkosten die in rekening gebracht mogen worden door een «life cycle fund»? Zo ja, hoe hoog zijn die? Zo nee, mogen de kosten dan onbeperkt zijn? Op welke wijze dienen deelnemers geïnformeerd te worden over de kosten?

Antwoord

Antwoord van minister Donner (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 17 maart 2009)

1

Ja.

2 t/m 4

Ja, ik heb kennisgenomen van het voornemen van de verzekeraars om in overleg met de Stichting van de Arbeid een passende oplossing te zoeken voor knelpunten die zich voordoen bij «beschikbare premieregelingen».

Al eerder, bij beantwoording van de vragen van het lid Omtzigt over torenhoge kosten bij pensioenen (ingezonden 20 maart 2008) heb ik u toegezegd de uitkomsten van onder andere het onderzoek door het Verbond van Verzekeraars naar de uitvoeringskosten van pensioenregelingen toe te zenden. Dit onderzoek zal naar verwachting in de loop van april 2009 worden afgerond.

De AFM voert in dit verband drie onderzoeken uit: een onderzoek naar de kwaliteit van de advisering door adviseurs aan werkgevers die een rechtstreeks verzekerde regeling voor hun personeel afsluiten, een onderzoek naar de informatieverstrekking bij rechtstreeks verzekerde regelingen en een onderzoek naar de kosten bij premieovereenkomsten (ook wel beschikbare premieregelingen genoemd).

De AFM verwacht het onderzoek naar de kwaliteit van het adviesproces in de tweede helft van dit jaar af te ronden. Dit onderzoek richt zich op de kwaliteit van de advisering aan werkgevers die de rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen voor hun werknemers onderbrengen bij verzekeraars.

Tevens loopt een onderzoek naar de informatieverstrekking bij rechtstreeks verzekerde regeling. Dit onderzoek zal naar verwachting in de eerste helft van 2009 zijn afgerond.

Het onderzoek naar de kosten bij zgn. beschikbare premieregelingen zal naar verwachting in de tweede helft van 2009 worden afgerond. Dit laatste onderzoek richt zich op de vraag of bij deze regelingen wordt voldaan aan de wettelijke regels ten aanzien van uitsplitsing in spaarpremie, risicopremie en kosten.

Over die drie onderzoeken zal de AFM op haar website publiceren. Ik zal nadat ik de informatie van het Verbond van Verzekeraars heb ontvangen en na publicatie van de rapportages door de AFM de Kamer informeren over de uitkomsten van de onderzoeken en daaraan mijn eventuele opmerkingen toevoegen.

5

De juistheid van het aangehaalde voorbeeld kan ik niet beoordelen. Uit de beperkte informatie begrijp ik dat het zou kunnen gaan om een premieovereenkomst waarbij de premie wordt belegd en waarbij in het verleden rekenvoorbeelden zijn verstrekt wat het pensioen zou zijn bij een rendement van 8%. Het voorbeeldrendement is nu bijgesteld naar 4% met als gevolg een veel lagere pensioenverwachting. Voor zover uit de summiere informatie blijkt, is er sprake van geen enkele garantie betreffende de uitkomst van de pensioenregeling.

Sinds de inwerkingtreding van de Pensioenwet (Pw) geldt dat bij premieovereenkomsten een nieuwe deelnemer via de startbrief moet worden geïnformeerd over de bestemming van de premie, waarbij onderscheid moet worden gemaakt tussen pensioen op opbouwbasis, pensioen op risicobasis, de kosten en de ontwikkeling van deze elementen in de tijd en over het verloop van de premie.

De deelnemer wordt verder jaarlijks geïnformeerd via het uniform pensioenoverzicht (UPO). In het UPO wordt in het geval van een premieovereenkomst waarbij de premie wordt belegd aangegeven waar de tot pensioendatum beschikbaar gestelde premies toe zouden kunnen leiden, dat wil zeggen een voorbeeldkapitaal en een pensioenindicatie. In het geval van een premieovereenkomst waarbij de premie direct wordt besteed voor de aankoop van een vaste uitkering, wordt de hoogte van de periodieke uitkering vermeld. De hoogte van het verzekerde kapitaal en een pensioenindicatie worden vermeld, in het geval het een premieovereenkomst betreft waarbij een kapitaal is verzekerd.

In artikel 52 Pw is de zorgplicht vastgelegd. Het artikel bepaalt dat in geval van premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid, de pensioenuitvoerder verantwoordelijk is voor de beleggingen. Daarbij is artikel 135 Pw (de prudent-person-regel) van toepassing en de deelnemer maakt gebruik van de standaardbeleggingsoptie, waarbij rekening wordt gehouden met de pensioendatum van de deelnemer, het «life cycle»-principe. Naarmate deze datum dichterbij komt te liggen, moet de beleggingsmix minder risicovol zijn.

De pensioenuitvoerders kunnen de deelnemers echter ook de mogelijkheid bieden om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen. Indien de deelnemer daarvoor kiest, moet de pensioenuitvoerder deze deelnemer adviseren over «het lifecycle-aspect». Vervolgens bekijkt de pensioenuitvoerder jaarlijks of de beleggingen van de deelnemer zich binnen de grenzen bevinden en informeert hij deze deelnemer daarover.

Ik ben van mening dat deze regels in de structurele situatie een belangrijke stap voorwaarts zijn om de deelnemer te informeren en het risico voor de deelnemer zoveel mogelijk te beperken.

Deze regelgeving is van zeer recente datum en heeft daardoor nog nauwelijks effect kunnen sorteren in de gevallen waarin mensen binnenkort met pensioen gaan. Voor die gevallen kan in de praktijk de behoefte worden gevoeld om de inkoop van een deel van de uitkering te verschuiven naar de toekomst. Zoals eerder in de antwoorden op vragen (ingezonden 12 november 2008) van het lid Blok (VVD) is geantwoord, wordt hiervoor een tijdelijke regeling ontwikkeld.

6 en 7

Voor verzekeraars geldt, net als overigens voor de andere pensioenuitvoerders, de zorgplicht bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid (artikel 52 Pw). Voor dergelijke pensioenregelingen die al vóór de inwerkingtreding per 1 januari 2008 van de Pensioenwet of de Wet verplichte beroepspensioenregeling bij een verzekeraar waren ondergebracht, geldt dat de verzekeraar vanaf 1 januari 2009 invulling moet geven aan de hiervoor genoemde zorgplicht.

Verzekeraars zijn verantwoordelijk voor de beleggingen en moeten handelen volgens het prudent person beginsel uit artikel 135 Pw. Dit betekent dat verzekeraars ofwel deelnemers overhevelt naar een standaard beleggingsprofiel («life cycle») ofwel indien de deelnemer zelf de verantwoordelijkheid voor de beleggingen wil overnemen, daarbij adviseert. De verzekeraar moet de deelnemer eenmalig adviseren over beleggen volgens het «life cycle» beginsel en vervolgens de deelnemer ten minste een keer per jaar informeren over in hoeverre de beleggingen van de deelnemer voldoen aan de grenzen van het advies.

Ondanks deze ter bescherming van de deelnemer opgenomen bepalingen in de Pensioenwet is het nu natuurlijk wel inherent aan het soort pensioenregeling dat bij premieovereenkomsten de hoogte van het pensioen pas op pensioendatum kan worden bepaald. En dat het beleggingsrisico bij de deelnemer ligt.

De AFM ontving eind 2008 signalen uit de markt dat strikte toepassing van het principe dat het beleggingsrisico moet worden afgebouwd naarmate de pensioendatum nadert (de «life cycle» gedachte) nadelig zou kunnen zijn voor bepaalde (groepen) deelnemers.

De AFM heeft daarop na overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een brief aan de pensioenverzekeraars in Nederland aandacht gevraagd voor de gevolgen van de ontwikkelingen op de aandelenmarkten voor premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid. In die brief van 14 november 2008 wijst de AFM de verzekeraars erop dat de zorgplicht een open norm is. Ongeachte de procedure die door de verzekeraar wordt gevolgd, moet het volgens de AFM voor de deelnemers mogelijk zijn om hun opgebouwde waarde, al dan niet via een «opting-out» mogelijkheid in de huidige beleggingsmix te laten. Verder vraagt de AFM de verzekeraar na te gaan of zij in het communicatieproces met de deelnemers voldoende zorgvuldig omgaat met de in het verleden opgebouwde waarde. De AFM geeft aan dat bij de keuze op welke wijze de zorgplicht wordt ingevuld het belangrijk is dat de verzekeraar een gefundeerde afweging maakt die, gezien de marktomstandigheden en productsamenstelling, in het belang van de deelnemers is.

De AFM heeft al op 21 december 2007 met haar document «Visie op open norm zorgplicht bij premieovereenkomsten» richting gegeven aan de wenselijke invulling van deze zorgplicht. De AFM houdt risico georiënteerd toezicht op de zorgplicht en heeft de middelen om zo nodig maatregelen te treffen.

8

De hoogte van de uitvoeringskosten wordt in de Pensioenwet niet gereguleerd. De uitvoeringskosten maken onderdeel uit van het contract dat gesloten wordt tussen de werkgever of sociale partners enerzijds en de verzekeraar anderzijds. Het is aan de contractspartijen om over de hoogte van die kosten te onderhandelen.

Zoals gemeld in het antwoord op vraag 5 worden deelnemers in de startbrief die iedere nieuwe deelnemer aan een pensioenregeling ontvangt, ook geïnformeerd over de kosten.

Daarnaast werkt het Verbond van Verzekeraars, zoals gemeld in het antwoord op de vragen van het Kamerlid Omtzigt (ingezonden 20 maart 2008) aan een soortgelijke informatieverstrekking over de bestemming van de premie, in aanvulling op het UPO.


XNoot
1

 TROS Radar, 23 februari 2009

XNoot
2

 Algemeen Overleg over pensioenen op 18 juni 2008 (Kamerstuk 301 413, nr. 4.

XNoot
3

 Persbericht Verbond van Verzekeraars, Verzekeraars: BPR op agenda Stichting van de Arbeid.

XNoot
4

 Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2008–2009, nr. 809.

Naar boven