Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1802

Vragen van het lid Tang (PvdA) aan de minister van Financiën over het aantrekken van Duitse spaargelden door NIBC Direct. (Ingezonden 9 februari 2009)

1

Kent u het bericht «NIBC Direct lokt Duitse spaarder met rente van 5 procent»?1

2

Is het waar dat de Duitse spaartegoeden onder het Nederlandse depositogarantiestelsel (Dgs) vallen en dat er dus een extra garantstelling via het Dgs is?

3

Is het waar dat NIBC Direct volgens hetzelfde concept werkt als ING Direct en dat het direct opeisbaar zijn van deze spaartegoeden een bank extra kwetsbaar maakt in de situatie dat spaarders of beleggers hun vertrouwen in een bank verliezen?

4

Is het waar dat de Nederlandse belastingbetaler een schade loopt van 1,6 miljard euro als NIBC failliet gaat? Is het waar dat de overige Nederlandse banken dan ook forse schade oplopen vanwege het depositogarantiestelsel?

5

Deelt u de mening dat het wenselijk is dat, hoe meer spaargelden een bank onder het depositogarantiestelsel laat vallen, er hogere prudentiële eisen aan deze bank mogen worden gesteld?

6

Kunt u NIBC Direct opdragen hier extra garanties tegenover te stellen, bijvoorbeeld in de vorm van beleggingsrestricties of hogere kapitaalvereisten?

Antwoord

Antwoord van minister Bos (Financiën) (ontvangen 5 maart 2009)

1

Ja.

2

NIBC is een bank met een Nederlandse bankvergunning, die opereert in Duitsland via een bijkantoor. Tegoeden aangehouden bij een bijkantoor van een bank met Nederlandse bankvergunning vallen, conform Europese regels, onder het Nederlandse Dgs. In zoverre vallen Duitse spaartegoeden inderdaad onder het Nederlandse Dgs, dit is geen extra garantstelling. Overigens merk ik op dat het Nederlandse Dgs een maximale dekking kent van € 100.000 per depositohouder per bank, terwijl voor bepaalde categorieën Duitse banken een ongelimiteerde garantie geldt.

3

Ik kan het eerste deel van deze vraag niet beantwoorden, daar dit een vergelijking van specifieke instellingen en hun bedrijfsmodellen behelst. De Nederlandsche Bank (DNB) is op grond van artikel 1:24 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) prudentieel toezichthouder op banken met een Nederlandse bankvergunning. In deze hoedanigheid is zij gehouden aan geheimhouding van gegevens over individuele instellingen.

In generieke zin geldt voor alle banken dat een deel van hun verplichtingen steeds direct opeisbaar is. Dit is een van de redenen waarom met name voor de banken in elk land voorzieningen zijn gecreëerd om hun liquiditeitsrisico’s zo veel mogelijk te beheersen. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het prudentiële toezicht (zie het antwoord op vraag 5) en de toegang tot de liquiditeitsfaciliteiten van de centrale bank.

4

Met ingang van 23 oktober 2008 kunnen banken gebruik maken van de Garantieregeling voor de uitgifte van middellang schuldpapier door banken. De Nederlandse Staat geeft hiermee invulling aan de voorgenomen garantstelling ter waarde van 200 miljard euro. Door gebrekkig functioneren van de kapitaalmarkt voor middellangetermijnfinanciering kunnen bij financiële instellingen liquiditeitsproblemen ontstaan. De Garantieregeling moet de financiering van financiële instellingen weer op gang brengen.

Als een bank failliet gaat, neemt de Nederlandse Staat de gegarandeerde leningen over. De Staat heeft daarmee een vordering op de boedel van de failliete bank. Daarom zal de schade voor de staat waarschijnlijk nooit zo groot zijn als het totaal van de gegarandeerde leningen aan deze bank.

Op 26 februari 2009 stond de Nederlandse Staat garant voor leningen van NIBC ter waarde van in totaal € 2,89 miljard.

Op het moment dat een deelnemer aan het Nederlandse Dgs failleert, staan de andere banken in beginsel garant. Zij dragen dus de kosten van het depositogarantiestelsel, niet de belastingbetaler, deze kunnen eveneens worden beperkt door de opbrengsten uit de boedel van de failliete instelling. Pas als de kosten van een uitkering uit hoofde van het Dgs voor een individuele bank te groot wordt, zal DNB de uitkeringen renteloos voorschieten, waarmee er mogelijk indirecte kosten komen voor de Staat.

5

Vooraf wijs ik erop dat niet een bank spaargelden onder het depositogarantiestelsel laat vallen, maar dat de wet en daarvan afgeleide regelgeving bepalen welke deposito’s onder dit stelsel gegarandeerd worden. Particuliere deposito’s, waaronder spaargelden, zijn één van de reguliere financieringsbronnen van een bank en niet per se de meest risicovolle. Het opvraagbaarheidsrisico van een bepaalde wijze van funding wordt door DNB verdisconteerd in haar liquiditeitstoezicht. Uit hoofde daarvan worden zowel eisen gesteld aan het liquiditeitsmanagement van een bank als aan de hoeveelheid liquide middelen die een bank aanhoudt tegenover haar liquiditeitsrisico’s. Zo dient een bank voor direct opvraagbare tegoeden liquide, dan wel direct beleenbare activa aan te houden. In deze zin gelden strengere prudentiële eisen aan een bank. Het is echter niet zo dat de prudentiële eisen aan een bank toenemen als meer deposito’s onder de dekking van het depositogarantiestelsel vallen. De risico’s van een bank voor dit stelsel houden immers óók verband met de wijze waarop zij haar middelen uitzet en met de risicomitigerende maatregelen die de bank heeft genomen.

6

DNB is als toezichthouder verantwoordelijk voor het prudentiële toezicht. Zoals in vraag 5 gemeld, stelt DNB in haar liquiditeitstoezicht ten aanzien van elke bank hogere liquiditeitseisen bij direct opvraagbare tegoeden.


XNoot
1

 de Volkskrant, 3 februari 2009.

Naar boven