Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1769

Vragen van het lid Van der Ham (D66) aan de ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over afspraken over bonussen aan aandeelhouders bij de verkoop van Essent aan RWE. (Ingezonden 29 januari 2009)

1

Is het waar dat Essent namens RWE een extra bonus belooft aan de aandeelhouders als deze toestemming krijgt en/of medewerking ondervindt inzake het bouwen van een tweede kerncentrale in Borssele? Kunt u de constructie toelichten? Wat is de hoogte van betreffende bonus? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?1

2

Op welke wijze zijn lokale en provinciale overheden betrokken bij de verschillende vergunningsprocedures en/of ontheffingsprocedures in het geval van een tweede kerncentrale?

3

Is het waar dat indien meer dan 5% van de aandeelhouders niet akkoord gaat met de verkoop van Essent, alle aandeelhouders 125 miljoen euro minder uitgekeerd krijgen? Hoe beoordeelt u dit aspect van het (concept) contract tussen de aandeelhouders, Essent en RWE?

4

Is het waar dat, als de gewenste 80% van de stemmen van aandeelhouders voor de verkoop niet gehaald wordt, er door Essent een forse boetebeding aan RWE betaald moet worden? Hoe beoordeelt u dit aspect van het (concept) contract tussen de aandeelhouders, Essent en RWE?

5

Kunt u aangeven op welke wijze het rijk en de Kamer betrokken worden in de discussie over de aanvraag en behandeling van vergunningen voor een mogelijke tweede kerncentrale?

6

In hoeverre heeft de gang van zaken ten aanzien van de verkoop van Essent invloed op de wijziging van de kernenergiewet in dit traject?

Antwoord

Antwoord van minister Van der Hoeven (Economische Zaken) (ontvangen 4 maart 2009)

1 en 2

Zowel van Essent als uit de media heb ik begrepen dat in het overnamebod van RWE een clausule is opgenomen dat de aandeelhouders van Essent een premie zullen ontvangen zodra vergunningen voor een tweede kerncentrale zijn afgegeven.

Van Essent heb ik begrepen dat RWE het overnamebod daarmee voor een deel af laat afhangen van toekomstige onzekere ontwikkelingen, die effect kunnen hebben op de waarde van de locatie Borssele. Deze waarde wordt pas gerealiseerd als door de betreffende overheden de daartoe benodigde vergunningen zijn afgegeven.

Geen van de aandeelhouders van Essent treedt op als bevoegd gezag bij de nationale, provinciale en lokale besluitvorming omtrent een eventuele nieuwe kerncentrale in Borssele. De bouw van een nieuwe kerncentrale in Borssele is pas aan de orde als daartoe de noodzakelijke vergunningen zijn verstrekt. Essentieel daarbij is de vergunningverlening op grond van de Kernenergiewet. Op grond van de Kernenergiewet zijn de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het bevoegde gezag voor het verlenen van een vergunning voor een nucleaire inrichting. Tevens zullen op grond van andere wetgeving vergunningen moeten worden verleend (bijvoorbeeld op grond van de Woningwet, Waterwet, Natuurbeschermingswet, etc.). In beginsel zijn in dit kader de bestuursorganen van provincie en gemeente(n) het bevoegde gezag. Nu noch de provincie Zeeland, noch de gemeenten in die provincie aandeelhouder zijn van Essent is er ook geen sprake van een combinatie van aandeelhouderschap en het optreden als bevoegd gezag in het kader van een eventuele verlening van een vergunning voor een kerncentrale in Borssele.

In dit verband is verder van belang dat per 1 maart 2009 de wet tot Wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Mijnbouwwet en de Gaswet in verband met toepassing van de rijkscoördinatieregeling op energie-infrastructuurprojecten (Stb. 2008, 416) van kracht is. Door deze wetswijziging wordt in artikel 9b, eerste lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998 geregeld dat de rijkscoördinatieregeling wordt toegepast op een productie-installatie, anders dan door duurzame elektriciteit, vanaf 500 MW.

De rijkscoördinatieregeling bestaat uit twee modules, een planologische module en een uitvoeringsmodule. In de planologische module wordt de minister van EZ samen met de minister van VROM verantwoordelijk voor het nemen van het ruimtelijk besluit middels het rijksinpassingsplan. Het Rijk moet de betrokken andere overheden hierbij raadplegen. Het rijksinpassingsplan komt in de plaats van het bestemmingsplan. De ruimtelijke besluitvorming komt hiermee dus op rijksniveau te liggen.

Daarnaast kan ik middels de uitvoeringsmodule de voor het project benodigde vergunningen en ontheffingen coördineren. De betrokken overheden, zoals de provincie of de gemeente, blijven hierbij in eerste instantie zélf verantwoordelijk voor het nemen van de besluiten. De rijksoverheid heeft de regie, dit betekent dat ik de verantwoordelijkheid heb om te bepalen binnen welke termijnen alle vergunningen verstrekt moeten worden en dat alle besluiten goed op elkaar afgestemd zijn. Indien echter bijvoorbeeld een gemeente een besluit neemt dat naar mijn mening aanpassing behoeft of indien het besluit niet of niet tijdig wordt genomen dan kan ik de bevoegdheid overnemen en samen met de minister van VROM zelf een besluit nemen. Bovendien kan vooraf worden bepaald dat de minister van EZ en de minster van VROM voor bepaalde besluiten, met uitsluiting van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan, het besluit nemen.

3

Essent heeft mij medegedeeld dat indien meer dan 5% van de aandeelhouders niet akkoord gaat met de verkoop, dit betekent dat er geen fiscale eenheid kan worden gevormd tussen RWE en Essent. Hierdoor kan een minder efficiënte financiering worden bereikt, waardoor de aandelen wat minder waard worden. Afgesproken is dat in dat geval de totale prijs met 125 miljoen euro wordt verlaagd. Overigens geldt dat de afspraken tussen Essent en RWE, die mogelijk in een overeenkomst zijn vastgelegd, zijn gemaakt door twee private partijen.

4

Essent heeft mij geïnformeerd over het bestaan van een beëindigingvergoeding. Volgens Essent is Essent verplicht om een beëindigingvergoeding aan RWE te betalen in het geval de transactie om bepaalde redenen niet zou doorgaan én de aandeelhouders van Essent vervolgens wel binnen 12 maanden zouden overgaan tot verkoop van meer dan 50% van het kapitaal in Essent aan een derde partij. Indien minder dan 80% van de aandeelhouders instemt met de verkoop ontstaat er daardoor alleen dus nog geen recht op deze beëindigingvergoeding. Dit is alleen het geval als er daarnaast binnen een jaar toch tot verkoop wordt overgegaan aan een andere partij.

Zie tevens het antwoord op vraag 3.

5

Op grond van de Kernenergiewet zijn de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het bevoegde gezag voor de verlening van vergunningen voor nucleaire inrichtingen. Gelet op artikel 9b, eerste lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998 komt de ruimtelijke planvorming (rijksinpassingsplan) op rijksniveau te liggen. Ook wordt de besluitvorming door middel van de rijkscoördinatieregeling op rijksniveau gecoördineerd (EZ en VROM). Het kabinet is verantwoording aan het parlement verschuldigd. De Tweede Kamer is betrokken bij wetgeving op basis waarvan vergunningen verleend worden. Het wetsvoorstel tot Wijziging van de Kernenergiewet ligt voor behandeling bij de Tweede Kamer. Ten aanzien van de toepassing van wettelijke taken, waaronder de vergunningsverlening, geldt dat de Tweede Kamer haar controle op het functioneren van het kabinet kan uitoefenen.

6

De geschetste ontwikkelingen hebben geen invloed op het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet.

Naar boven