Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1461

Vragen van de leden Tang, Vos en Bouwmeester (allen PvdA) aan de minister van Financiën over het stoppen van dienstverlening aan coffeeshops door banken. (Ingezonden 16 januari 2009)

1

Kent u het artikel «Kruistocht tegen drugsgeld?»1

2

Is het waar dat SNS Bank, ABN Amro, Fortis, Rabobank, ING en Postbank hebben besloten om coffeeshops als klant te weigeren en bestaande overeenkomsten met coffeeshops te beëindigen?

3

Is het waar dat er geen wet- en regelgeving is die banken dwingt om coffeeshops niet langer als klant te hebben?

4

Deelt u de mening dat banken een nutsfunctie hebben en dat het vanuit die optiek onwenselijk is om een gehele bedrijfstak uit te sluiten van deze elementaire dienstverlening?

5

Deelt u de vrees dat het weigeren van betaaldiensten coffeeshops en klanten daarvan dwingt over te gaan op cashtransacties en dat dit de kans op fraude sterk vergroot?

6

Is het gezamenlijke optreden van deze banken in strijd met de Mededingingswet?

7

Herinnert u zich de volgende passage uit uw antwoord op Kamervragen van de leden Azough en Vendrik (Aanhangsel Handelingen II, 2007–2008, nr. 1761): «Volgens de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is er geen afgestemd beleid van banken met betrekking tot het beëindigen van zakelijke relaties met coffeeshops. Dit is een individuele beslissing van een bank. Mocht in de toekomst blijken, wat niet in lijn der verwachting ligt, dat coffeeshops geheel worden uitgesloten van bancaire dienstverlening, dan zullen we in overleg met de NVB en andere betrokkenen naar een gepaste oplossing zoeken»?

8

Wilt u dit overleg met de NVB en coffeeshops zo snel mogelijk opstarten en de banken opdragen hun dienstverlening jegens deze bedrijfstak zo spoedig mogelijk te hervatten?

Antwoord

Antwoord van minister Bos (Financiën) (ontvangen 5 februari 2009)

1

Ja.

2

Mij is gebleken dat verschillende banken, vanwege de gevoeligheid van coffeeshops voor onder meer fraude en het witwassen van gelden, beleid hebben vastgesteld dat ertoe strekt dat zij hun relaties met coffeeshops beëindigen en geen nieuwe relaties met coffeeshops aangaan en dat deze banken uitvoering aan dat beleid geven.

3

In de relevante nationale en internationale wet- en regelgeving, in het bijzonder de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT), is geen uitdrukkelijk tot banken gerichte verplichting opgenomen om geen diensten aan coffeeshops te verlenen dan wel iedere dienstverlening aan coffeeshops te beëindigen.

Echter, banken zijn ingevolge de Wet op het financieel toezicht verplicht om een adequaat beleid te voeren dat een integere uitoefening van hun bedrijf waarborgt (artikel 3:10, eerste lid, Wft). Zo dient een bank te voorkomen dat wegens haar cliënten het vertrouwen in haar of in de financiële markten wordt geschaad. Op banken rust dan ook de plicht om over procedures en maatregelen met betrekking tot de acceptatie van cliënten te beschikken. Deze procedures en maatregelen zijn er op gericht om de identiteit van cliënten vast te stellen en deze identiteit te verifiëren en om cliënten, producten of diensten op risico’s te classificeren. Het doel van deze zogenoemde customer due dilligence-regelgeving (CDD-regelgeving) is om het witwassen van gelden en het financieren van terrorisme te bestrijden. Een bank kan – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – aan de wettelijke verplichting tot integere bedrijfsuitoefening een gerechtvaardigd belang ontlenen om haar relatie met een cliënt te beëindigen. Van een dergelijk belang zal sprake (kunnen) zijn wanneer een bank een inbreuk op haar relationele integriteit (bijvoorbeeld reputatieschade) probeert te voorkomen of wanneer zij haar strafrechtelijke positie wenst te waarborgen. Bij dit laatste element kan worden gedacht aan het risico dat een bank strafrechtelijk wordt vervolgd – in Nederland of in een andere Staat – vanwege betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen (medeplichtigheid in de zin van de artikelen 47 en 48 Wetboek van Strafrecht). Het belang van een bank om haar relatie met een cliënt te beëindigen, neemt toe naarmate het risico van een inbreuk op haar relationele integriteit concreter en de gevolgen van een zodanige inbreuk ernstiger zijn.

4 en 5

Banken nemen in de huidige maatschappij een bijzondere positie in. Voor een natuurlijk persoon of rechtspersoon die niet beschikt over een pakket primaire betaaldiensten is het praktisch onmogelijk om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De Nederlandse banken die het zogenoemde «Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten» hebben onderschreven, onderkennen de bijzondere maatschappelijke positie van banken. Via dit convenant is bewerkstelligd dat – kort en goed – aan ieder (meerderjarige) natuurlijk persoon een pakket van primaire betaaldiensten wordt aangeboden. De bijzondere maatschappelijke positie van banken brengt, zoals hiervoor reeds is beschreven, echter ook met zich mee dat zij hun bedrijf op een integere wijze dienen uit te oefenen. Dit kan betekenen dat een bank gerechtigd is de rekening van een cliënt op te zeggen wanneer die cliënt het vertrouwen in haar of in de financiële markten schaadt of dreigt te gaan schaden.

Ik deel de vrees dat het uitsluiten van alle coffeeshops en houders van coffeeshops van iedere vorm van bancaire dienstverlening ongewenst of zelfs crimineel gedrag, zoals het «ondergronds» bankieren, in de hand kan werken.

6

Onder omstandigheden kan het zijn dat gezamenlijk optreden in strijd is met het kartelverbod in artikel 6 van de Mededingingswet. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet. De beoordeling of inderdaad sprake is van verboden kartelafspraken dient grondig en zorgvuldig te worden gedaan. Daar is gedegen onderzoek voor nodig.

De NMa is inmiddels op de hoogte van de signalen. Of deze voldoende grond bieden voor een mededingingsrechtelijk onderzoek, is aan haar om te bepalen. In verband met haar onderzoeks- en handhavingsbelang kan de NMa echter geen concrete informatie geven over het starten van onderzoeken en onderzoeken in individuele gevallen.

7 en 8

In het aangehaalde antwoord op kamervragen (Aanhangsel Handelingen II, 2007–2008, nr. 1761) werd onder meer opgemerkt dat het niet in de lijn van de verwachting zou liggen dat alle coffeeshops van bancaire dienstverlening zouden worden uitgesloten. Inmiddels is gebleken dat verschillende banken de beslissing hebben genomen om hun relaties met coffeeshops te beëindigen en geen nieuwe relaties met coffeeshops aan te gaan. Hierdoor dreigt de (ongewenste) situatie te ontstaan dat coffeeshops, natuurlijke personen en rechtspersonen, van iedere vorm van bancaire dienstverlening worden uitgesloten. Wij zullen dan ook op korte termijn in overleg treden met de NVB en andere betrokkenen om te bewerkstelligen dat banken aan coffeeshops een pakket aan primaire betaaldiensten aanbieden.

De NVB is zich bewust van de mogelijke maatschappelijke gevolgen van de uitsluiting van coffeeshops van iedere bancaire dienstverlening en heeft haar bereidheid uitgesproken om over deze problematiek in overleg te treden.


XNoot
1

 De Stentor, 2 januari 2009.

Naar boven