Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

878

Vragen van het lid Van Velzen (SP) aan de staatssecretaris van Justitie over het monddood maken van gedetineerden. (Ingezonden 19 november 2007)

1

Wat is uw reactie op het artikel «Veroordeelden zijn vrijwel monddood»?1

2

Op welke wijze wordt artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet, waarin staat dat de directeur van een penitentiaire inrichting slechts op enkele gronden het contact tussen een gedetineerde en de media mag weigeren, in de praktijk toegepast? Zijn deze weigeringsgronden limitatief? Is het waar dat veel directeuren met een beroep op «de orde en veiligheid in de inrichting» vrijwel ieder contact met de media verbieden? Vindt er registratie plaats van het aantal malen dat er een beroep wordt gedaan op een van deze weigeringsgronden? Zo ja, kunt u deze cijfers aan de Kamer overleggen? Zo niet, bent u bereid dit te laten registreren?

3

Op welke wijze kan concreet de orde of de veiligheid in de inrichting worden bedreigd door een interview? Kunt u concrete voorbeelden noemen? Deelt u de mening dat het telefoneren met een journalist, of een regulier bezoek van een journalist, nauwelijks de orde of veiligheid kan bedreigen?

4

Hoe ruim wordt in de praktijk omgegaan met het weigeren van een mediacontact «ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerden», zoals slachtoffers? Deelt u de mening van hoogleraar mediarecht dat er een maatschappelijk belang gediend kan zijn met een interview met een gedetineerde?1

5

Is het waar dat L. de B. een spreekverbod heeft en dat het gevolgen voor haar heeft indien zij met journalisten praat? Zo ja, welke gevolgen zijn dit? Hoe beoordeelt u deze situatie?

6

Deelt u de mening dat het beperken van het recht op vrijheid van meningsuiting slechts in uitzonderlijke gevallen kan plaatsvinden, en dat dit zeker ook geldt voor gedetineerden? Acht u de Penitentiaire beginselenwet of de toepassing hiervan in strijd met de Grondwet of het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens? Kunt u dit toelichten?

7

Gaat u wachten op de bodemprocedure die de Nederlandse Vereniging van Journalisten mogelijk aan gaat spannen tegen de Staat om de rechtmatigheid van de beginselenwet te toetsen, of bent u bereid actie te ondernemen? Bent u bijvoorbeeld bereid directeuren van penitentiaire inrichtingen te wijzen op het beperkt toepassen van de redenen op grond waarvan het contact met de media geweigerd kan worden? Bent u bereid zo nodig de wet te wijzigen, of regels op te stellen over de toepassing van de wet? Zo neen, waarom niet?

Antwoord

Antwoord van staatssecretaris Albayrak (Justitie). (Ontvangen 12 december 2007)

1 en 2

De in artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) genoemde weigeringsgronden zijn limitatief. Indien een inrichtingsdirecteur met een beroep op de orde en veiligheid in de inrichting of een van de andere weigeringsgronden contact met de media verbiedt, kan de gedetineerde tegen deze beslissing in beklag gaan bij de beklagcommissie uit de commissie van toezicht. Tegen die beslissing staat beroep open op de beroepscommissie uit de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Er vindt geen systematische registratie plaats van het aantal malen dat beroep wordt gedaan op een van de bedoelde weigeringsgronden.

Bij raadpleging van de centrale database van uitspraken van de beroepscommissie die sinds 2002 wordt bijgehouden, zijn slechts drie zaken aangetroffen waarin beroep is ingesteld tegen de weigering van mediacontact. In deze zaken is het beroep gegrond verklaard.

Afzonderlijke registratie van beroep op de weigeringsgronden is m.i. niet nodig.

3

Uitlatingen van een gedetineerde in een interview kunnen onrust veroorzaken bij medegedetineerden en slachtoffers of personeel van de inrichting. Te denken valt bijvoorbeeld aan beschuldigingen of verdachtmakingen aan het adres van medegedetineerden of personeelsleden. Ook het bespreken met vertegenwoordigers van de media van het strafbare feit waarvoor een gedetineerde detentie ondergaat, kan een dergelijke onrust wekken of een lopend strafrechtelijk onderzoek belemmeren.

4

Bij een verzoek om contact met de media wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, door de directeur contact opgenomen met het openbaar ministerie. De zienswijze van het OM is dan medebepalend voor de beslissing van de betrokken inrichtingsdirecteur. Ik merk hierbij nog op, dat bij het overwegen van een verzoek om contact met de media, telkens de afweging dient te worden gemaakt tussen het individuele recht van de gedetineerde op vrije meningsuiting en de genoemde criteria in art. 40 Pbw. Dit betreft ook de zwaarwegende belangen van derden, zoals slachtoffers of nabestaanden, die eventueel in het geding kunnen zijn.

5

Betrokkene heeft geen spreekverbod. Zij heeft – in overeenstemming met de Pbw – de gelegenheid om contact met de buitenwereld te onderhouden. Voor een gesprek met een vertegenwoordiger van de media is evenwel vooraf toestemming vereist.

In de weken voorafgaand aan de verschijning van de bevindingen van de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken op 29 oktober 2007, heeft de inrichtingsdirectie éénmaal een interviewverzoek van een landelijk dagblad afgewezen. Dit verzoek is afgewezen wegens de toenmalige actualiteit van het onderwerp en de verwachting van de inrichtingsdirectie dat een artikel in een landelijk dagblad mogelijk effect zou hebben op de orde en rust in de inrichting. Over deze beslissing heeft de inrichtingsdirectie de raadslieden van betrokkene geïnformeerd. Wanneer een gedetineerde zonder toestemming contact onderhoudt met de media, kunnen sancties volgen zoals vermeld in artikel 51 van de Pbw. Daarvan was in het onderhavige geval geen sprake.

6

De Nederlandse grondwet (artikel 7) en internationale verdragen (o.a. artikel 10 EVRM) beschermen de vrijheid van meningsuiting maar erkennen daarbij ook de grenzen aan deze vrijheid. De Grondwet bepaalt in artikel 15, vierde lid, dat personen aan wie de vrijheid rechtmatig is ontnomen, in hun grondrechten kunnen worden beperkt, voorzover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt. De grenzen aan de vrijheid van meningsuiting van gedetineerden worden overschreden wanneer de rechten en vrijheden van anderen of bepaalde publieke belangen, zoals de openbare orde en veiligheid en het voorkómen of opsporen van strafbare feiten, geschaad kunnen worden.

In artikel 40 Pbw zijn de gronden voor het weigeren van een gesprek tussen een gedetineerden en de media aangegeven.

Een eventuele beslissing van de directeur van de inrichting om een gesprek met een vertegenwoordiger van de media niet toe te staan, wordt steeds na een afweging van de betrokken belangen genomen.

De beslissing van de directeur kan zoals hiervoor gesteld door de beklagcommissie bij de inrichting en vervolgens nog door de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming worden getoetst. Daarbij wordt getoetst aan de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit, zoals die ook uit het EVRM voortvloeien.

7

Gelet op het antwoord op vraag 6 zie ik geen aanleiding enige actie te ondernemen.


XNoot
1

 http://www.bndestem.nl/binnenland/2168822/Veroordeelden-zijn-vrijwel-monddood.ece

Naar boven