Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

3362

Vragen van de leden Vos en Tang (beiden PvdA) aan de minister van Financien over concurrentie op de spaarmarkt. (Ingezonden 10 juli 2008)

1

Bent u bekend met de discussie tussen bestuursvoorzitter van de Rabobank Bert Heemskerk en Peter Yernberg van de Yapi Kredietbank over het depositogarantiestelsel en de vermeende oneigenlijke concurrentie op spaarrekeningen?1

2

Wat is uw reactie op deze discussie? Is er sprake van onbedoelde concurrentie als nieuwe kleine aanbieders meer gebruik maken van het depositogarantiestelsel?

3

Is de verhoging in Nederland van het maximaal gegarandeerde bedrag tot 40.000 euro, met een eigen risico van 10% te zien als een kop op de Europese verplichting tot een garantie tot 20.000 euro?

4

Is het u bekend of buitenlandse banken door de Nederlandse regeling hier vaker spaarrekeningen aanbieden dan in andere lidstaten?

5

Zo ja, ziet u dan reden om een maatregel te nemen om oneerlijke concurrentie te voorkomen, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan aanbieders die voor de garantieregeling in aanmerking willen komen?

6

Indien u op de vierde vraag (nog) geen antwoord kunt geven, bent u bereid om middels een quick scan met meer feiten over de concurrentie op spaarrekeningen te reageren op de kritiek van de heer Heemskerk?

7

Is het u bekend dat een journalist die aan DNB vragen wilde stellen over deze kwestie werd doorverwezen naar AFM, en vice versa? Bij welke toezichthouder is volgens u de coördinatie over het toezicht op buitenlandse aanbieders van spaarrekeningen belegd?

Antwoord

Antwoord van minister Bos (Financiën). (Ontvangen 27 augustus 2008)8, zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 3097, vergaderjaar 2007–200

1

Ja.

2

Nee, ik heb geen reden om aan te nemen dat sprake is van onbedoelde concurrentie.

Aanbieders van spaarproducten kunnen op twee manier actief zijn op de Nederlandse spaarmarkt. In het eerste geval is de aanbieder in Nederland gevestigd. Het gaat hier om vergunningplichtige banken die onder toezicht staan van de Nederlandsche Bank (DNB). Dit kunnen zowel «Nederlandse» banken zijn als zelfstandige «Nederlandse» dochterondernemingen van financiële instellingen, waarvan de moeder in het buitenland is gevestigd. Elke bank met een vergunning van DNB neemt automatisch deel aan het Nederlandse depositogarantiestelsel. Deze instellingen vallen immers onder het prudentieel toezicht van DNB.

De tweede optie is dat banken uit lidstaten van de Europese Unie of een land uit de Europese Economische Ruimte (hierna aangeduid als: lidstaten) de Nederlandse markt benaderen via een bijkantoor of door het verrichten van diensten over de grens1. Men spaart dan via het bijkantoor of direct bij de bank in een andere lidstaat, bijvoorbeeld via een internetrekening. In dat geval is de toezichthouder in het land van herkomst verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht en is het depositogarantiestelsel van het land van herkomst van toepassing. Wel houdt DNB toezicht op de liquiditeit van bijkantoren uit andere lidstaten. Indien de dekkingsvoorwaarden van het garantiestelsel in het land van herkomst van de bank lager zijn dan die van het garantiestelsel in het land waar het bijkantoor is gevestigd, in dit geval Nederland, dan bestaat de mogelijkheid om deze lagere dekking aan te vullen tot het dekkingsniveau van het Nederlandse garantiestelsel. Bijkantoren participeren dan voor dit aanvullenden deel in het Nederlandse garantiestelsel. Deze regeling vloeit voort uit de Europese richtlijn inzake depositogarantiestelsels (Richtlijn nr. 94/19/EC van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake depositogarantiestelsels (PbEU L 135)). Omgekeerd kunnen bijkantoren van in Nederland gevestigde banken voor hun spaaractiviteiten via bijkantoren in andere lidstaten ook voor een aanvullende dekking kiezen. Het doel van de aanvullende dekking is het creëren van een gelijk speelveld binnen één land. Door de aanvullende dekking genieten spaarders bij een bijkantoor in Nederland van een bank die gevestigd is in een andere lidstaat hetzelfde beschermingsniveau als spaarders bij een bank die in Nederland gevestigd is.

Het staat aanbieders van spaarproducten in Nederland, ongeacht hun omvang en uiteraard binnen de kaders van de geldende regelgeving, vrij om beslissingen te nemen over de mate van risico’s die men aangaat bij investeringen. Zij staan allen onder hetzelfde toezicht van DNB of onder toezicht in een andere lidstaat. Het toezicht van DNB en het toezicht in andere lidstaten is gebaseerd op dezelfde internationale standaarden en richtlijnen. Uit de aard van het toezicht zijn dan ook geen concurrentievoor- of nadelen te verwachten.

Indien een beroep wordt gedaan op het garantiestelsel worden de kosten hiervan pro rato verdeeld onder de overige banken. De kosten van het garantiestelsel worden dus gedragen door de sector zelf, de omvang van de bank in kwestie doet hier niet aan af.

Inherent aan het bestaan van elk garantiestelsel is dat dit enig «moreel risico» met zich brengt. Het depositogarantiestelsel beïnvloedt de keuzes van partijen – in dit geval spaarders – door hen niet aan bepaalde risico’s bloot te stellen. Dit kan betekenen dat, door het depositogarantiestelsel, spaarders bereid zijn hun spaargeld bij banken aan te houden waar zij dat, zonder zo’n stelsel, niet zouden doen. «Moreel risico» kan ook optreden als gevolg van veronderstelde publieke vangnetten voor systeemrelevante financiële instellingen. Dit kan betekenen dat dergelijke financiële instellingen financieringsvoordelen genieten door de marktverwachting dat de overheid zal bijspringen in geval van een dreigend faillissement. Om dergelijke redenen is het belangrijk dat een garantiestelsel of vangnet nooit een onbeperkte garantie verschaft.

3

Ja. De Europese richtlijn inzake depositogarantiestelsel stelt minimumeisen aan de vormgeving van depositogarantieregelingen in de lidstaten. Het staat lidstaten vrij om hier een hoger beschermingsniveau te garanderen.

4, 5 en 6

Ik heb op dit moment geen reden om aan te nemen dat buitenlandse banken door de Nederlandse regeling in Nederland vaker spaarrekeningen aanbieden dan in andere lidstaten. Ook DNB heeft hiervoor geen aanwijzingen. Het aandeel van buitenlandse aanbieders op de Nederlandse spaarmarkt is op dit moment zeer gering.

7

Nee, dit is mij niet bekend. De AFM is verantwoordelijk voor het gedragtoezicht op alle aanbieders van spaarproducten op de Nederlandse markt ongeacht het land van herkomst. DNB is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht en voor de uitvoering van het depositogarantiestelsel.


XNoot
1

 Battes, P en C. de Horde, «Rabobank kapittelt toetreders spaarmarkt», in: Financieel Dagblad, 7 juli 2008 Battes, P en C. de Horde, «Buitenlandse spaarbanken honen kritiek garantieregeling Rabobank», in: Financieel Dagblad, 8 juli 2008.

XNoot
1

 Banken uit lidstaten mogen op grond van hun vergunning in hun land van herkomst actief zijn in andere lidstaten. Die banken hebben een zogenaamd Europees paspoort.

Naar boven