1 en 2
Volgens artikel 2 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en
recherchebureaus (Staatsblad 1997, 500, hierna Wpbr) is een vergunning van
de minister van Justitie vereist als door de instandhouding van een recherchebureau
recherchewerkzaamheden worden verricht of aangeboden. Ingevolge dit artikel
is voor de vergunningplicht, behalve dat er sprake moet zijn van recherchewerkzaamheden,
ook bepalend dat deze werkzaamheden worden uitgevoerd door een recherchebureau
in de zin van de Wpbr.
Geen recherchebureau is volgens artikel 1, derde lid, Wpbr een organisatie
die ter uitvoering van een haar bij wettelijk voorschrift opgedragen taak
of in de uitoefening van een beroep dat aan een wettelijk voorschrift is onderworpen,
recherchewerkzaamheden verricht. De Memorie van Toelichting op de Wpbr noemt
in dit verband onder meer advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders (Kamerstukken
II 1993/94, 23 478, nr. 3, blz. 17).
Naar mijn oordeel geldt deze uitzondering ook voor registeraccountants.
De uitoefening van het beroep van registeraccountant is immers onder meer
onderworpen aan de Wet toezicht accountantsorganisaties en de Wet op de registeraccountants.
Voor de toepassing van artikel 2 van de Wpbr is voorts van belang hoe
het begrip recherchebureau in de wet wordt gedefinieerd en de toelichting
die daarop bij de totstandkoming van de wet is gegeven. Onder recherchebureau
wordt volgens artikel 1, eerste lid onder f, Wpbt verstaan: een natuurlijke
persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf met
winstoogmerk recherchewerkzaamheden verricht, voor zover die werkzaamheden
worden verricht op verzoek van een derde, in verband met een eigen belang
van deze derde en betrekking hebben op een of meer bepaalde natuurlijke personen.
Een organisatieadviesbureau valt als zodanig niet onder het begrip recherchebureau
gelet op de aard van de werkzaamheden die een dergelijk bureau gewoonlijk
verricht en die in de regel geen betrekking hebben op natuurlijke personen
maar op het functioneren van organisaties of onderdelen daarvan. Voor zover
een organisatieadviesbureau ook onderzoek doet naar het functioneren of de
integriteit van personen, is het volgende van belang. Blijkens de Memorie
van Toelichting (Kamerstukken II 1993/94, 23 478, nr. 3, blz. 7) is beoogd
een regeling te geven voor natuurlijke personen of rechtspersonen die zich
op verzoek van particulieren inspannen omtrent personen informatie te vergaren.
Het gaat om onderzoek naar een of meer bepaalde personen, waarmee een particulier
belang van een derde wordt gediend (blz. 8).
In het licht van voormeld artikel en de toelichting die daarop is gegeven,
kan de conclusie worden getrokken dat bij de totstandkoming van de Wpbr niet
is gedacht aan de werkzaamheden van organisatieadviesbureaus waarop in het
genoemde krantenartikel wordt gedoeld. Bij de toepassing van de Wpbr wordt
op dit moment het standpunt ingenomen dat de daarin opgenomen vergunningplicht
niet geldt voor onderzoeken waarop in het krantenbericht wordt gedoeld.
Aan particuliere recherchebureaus worden wettelijke eisen gesteld omdat
dit met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers
gewenst is. Omdat dit recht ook in het geding kan zijn bij onderzoeken als
hiervoor bedoeld, ben ik voornemens te bezien of er grond is om voormeld standpunt
te heroverwegen. Ik zal dit punt betrekken bij de nadere bezinning op het
niet van toepassing zijn van de Wpbr op de bedrijfsrecherche, die is aangekondigd
in het kabinetsstandpunt bij het rapport «Publieke bemoeienis met private
veiligheidszorg? Over de bewaking van de kwaliteit van particuliere recherche»
dat ik u op 29 januari 2008 heb toegezonden (Kamerstukken II, 2007/08, 29 279,
nr. 65).