Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

2528

Vragen van het lid De Wit (SP) aan de minister van Justitie over particuliere recherchebureaus. (Ingezonden 1 april 2008)

1

Wat is uw reactie op het bericht dat de overheid opdrachten voor rechercheonderzoeken verschaft aan bureaus die niet over een benodigde vergunning beschikken?1

2

Deelt u de mening dat de aard van het onderzoek en de feitelijk uitgevoerde onderzoeksactiviteiten beslissend zijn voor de vraag of er sprake is van een handelen als bedoeld in de Wet particuliere recherchebureaus? Zo ja, is er in de in het artikel genoemde voorbeelden sprake van dergelijk handelen? Zo ja, waarom zijn deze opdrachten in strijd met wettelijke regels verstrekt? Zo neen, waarop baseert u uw antwoord?

3

Bent u bereid op korte termijn onderzoek te doen naar de omvang van het verstrekken van onderzoeksopdrachten door de overheid aan particuliere recherchebureaus zonder vergunning? Zo ja, bent u bereid de Kamer binnen twee maanden over de resultaten te informeren?2 Zo neen, waarom niet?

Antwoord

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie). (Ontvangen 26 mei 2008), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 2096, vergaderjaar 2007–2008

1 en 2

Volgens artikel 2 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Staatsblad 1997, 500, hierna Wpbr) is een vergunning van de minister van Justitie vereist als door de instandhouding van een recherchebureau recherchewerkzaamheden worden verricht of aangeboden. Ingevolge dit artikel is voor de vergunningplicht, behalve dat er sprake moet zijn van recherchewerkzaamheden, ook bepalend dat deze werkzaamheden worden uitgevoerd door een recherchebureau in de zin van de Wpbr.

Geen recherchebureau is volgens artikel 1, derde lid, Wpbr een organisatie die ter uitvoering van een haar bij wettelijk voorschrift opgedragen taak of in de uitoefening van een beroep dat aan een wettelijk voorschrift is onderworpen, recherchewerkzaamheden verricht. De Memorie van Toelichting op de Wpbr noemt in dit verband onder meer advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders (Kamerstukken II 1993/94, 23 478, nr. 3, blz. 17).

Naar mijn oordeel geldt deze uitzondering ook voor registeraccountants. De uitoefening van het beroep van registeraccountant is immers onder meer onderworpen aan de Wet toezicht accountantsorganisaties en de Wet op de registeraccountants.

Voor de toepassing van artikel 2 van de Wpbr is voorts van belang hoe het begrip recherchebureau in de wet wordt gedefinieerd en de toelichting die daarop bij de totstandkoming van de wet is gegeven. Onder recherchebureau wordt volgens artikel 1, eerste lid onder f, Wpbt verstaan: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf met winstoogmerk recherchewerkzaamheden verricht, voor zover die werkzaamheden worden verricht op verzoek van een derde, in verband met een eigen belang van deze derde en betrekking hebben op een of meer bepaalde natuurlijke personen.

Een organisatieadviesbureau valt als zodanig niet onder het begrip recherchebureau gelet op de aard van de werkzaamheden die een dergelijk bureau gewoonlijk verricht en die in de regel geen betrekking hebben op natuurlijke personen maar op het functioneren van organisaties of onderdelen daarvan. Voor zover een organisatieadviesbureau ook onderzoek doet naar het functioneren of de integriteit van personen, is het volgende van belang. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1993/94, 23 478, nr. 3, blz. 7) is beoogd een regeling te geven voor natuurlijke personen of rechtspersonen die zich op verzoek van particulieren inspannen omtrent personen informatie te vergaren. Het gaat om onderzoek naar een of meer bepaalde personen, waarmee een particulier belang van een derde wordt gediend (blz. 8).

In het licht van voormeld artikel en de toelichting die daarop is gegeven, kan de conclusie worden getrokken dat bij de totstandkoming van de Wpbr niet is gedacht aan de werkzaamheden van organisatieadviesbureaus waarop in het genoemde krantenartikel wordt gedoeld. Bij de toepassing van de Wpbr wordt op dit moment het standpunt ingenomen dat de daarin opgenomen vergunningplicht niet geldt voor onderzoeken waarop in het krantenbericht wordt gedoeld.

Aan particuliere recherchebureaus worden wettelijke eisen gesteld omdat dit met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers gewenst is. Omdat dit recht ook in het geding kan zijn bij onderzoeken als hiervoor bedoeld, ben ik voornemens te bezien of er grond is om voormeld standpunt te heroverwegen. Ik zal dit punt betrekken bij de nadere bezinning op het niet van toepassing zijn van de Wpbr op de bedrijfsrecherche, die is aangekondigd in het kabinetsstandpunt bij het rapport «Publieke bemoeienis met private veiligheidszorg? Over de bewaking van de kwaliteit van particuliere recherche» dat ik u op 29 januari 2008 heb toegezonden (Kamerstukken II, 2007/08, 29 279, nr. 65).

3

Gelet op het antwoord op vraag 2 neem ik aan dat aan een dergelijk onderzoek geen behoefte meer bestaat.


XNoot
1

 De Telegraaf, 31 maart 2008.

XNoot
2

 In verband met gepland Algemeen Overleg over particuliere recherche op 19 juni 2008.

Naar boven