Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

2138

Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over hogescholen en universiteiten die geld verdienen aan buitenlandse studenten. (Ingezonden 9 april 2008)

1

Wat is uw oordeel over het bericht «Universiteiten verdienen aan «exotische» student»?1

2

Vindt u het aanvaardbaar dat hogescholen en universiteiten winst maken op studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (EER)? Zo ja, waarom? Zo neen, wat gaat u doen om dit tegen te gaan?

3

Deelt u de mening dat uw speerpunt – internationalisering van het hoger onderwijs – strijdig is met het hoge collegegeld dat sommige hogescholen en universiteiten vragen aan studenten van buiten de EER, terwijl er vaak geen kennisbeurzen zijn voor deze studenten?

4

Kunt een overzicht geven van de hoogte van het collegegeld voor studenten buiten de EER aan de verschillende hoger onderwijsinstellingen?

5

Bent u bereid het bedrag dat universiteiten ontvangen voor studenten van buiten de EER te oormerken, zodat dit geld ook daadwerkelijk terechtkomt bij deze studenten?

Antwoord

Antwoord van minister Plasterk (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap). (Ontvangen 21 april 2008)

1

Het persbericht houdt verband met de zogenoemde niet-EER maatregel, een aanpassing in de instellingsbekostiging van universiteiten en hogescholen vanaf het begrotingsjaar 2009. De niet-EER-maatregel geeft invulling aan het voornemen dat is geformuleerd in de brief aan de Tweede Kamer van 13 juni 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 22 452, nr. 21) met als strekking dat de rijksbijdrage van instellingen niet meer mede afhankelijk is van het aantal niet-EER-studenten, maar dat de instelling daarvoor een vast bedrag ontvangt. Deze maatregel wordt budgettair-neutraal ingevoerd per begrotingsjaar 2009. Het betreffende bedrag van € 50 mln. wordt aan de lumpsum van de instellingen toegevoegd. Het bericht bevat drie uitspraken in relatie tot deze maatregel, waarbij er twee worden onderschreven.

De uitspraak in het bericht dat het wijzigen van de instellingsbekostiging geen gevolgen hoeft te hebben voor de hoogte van het collegegeld onderschrijf ik. Het aanpassen van de instellingsbekostiging staat los van de collegegeldsystematiek zoals die in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is bepaald. Universiteiten en hogescholen hadden en hebben de wettelijke bevoegdheid de betreffende groep studenten een instellingscollegegeld in rekening te brengen dat hoger is dan het wettelijk collegegeld. De instelling kan, mits gemotiveerd, differentiëren in de hoogte van het instellingscollegegeld voor onderscheiden groepen studenten en opleidingen. De herziening van de bekostiging is daarbij geen reden (want er is geen sprake van een bezuiniging) maar wel een mogelijke aanleiding voor instellingen hernieuwde beleidskeuzes in het internationaliseringbeleid te maken.

Zoals het bericht overigens terecht aangeeft is het voornemen verlaten om een deel van het totaal met niet-EER studenten gemoeide bedrag bestuurlijk te oormerken onder de noemer Kennisbeurzen. In het perspectief van de beoogde strategische agenda inzake internationalisering wordt de idee van bestuurlijke oormerking en specifieke monitoring onder de noemer Kennisbeurzen verlaten. Ik acht het van groter belang instellingen te kunnen aanspreken op internationalisering in den brede en daar ook het beleidsgesprek en de monitoring op te richten in plaats van de beleidsaandacht te verengen tot enkel de omgang met niet-EER-studenten.

Het bericht is niet correct over de mogelijkheid om beurzen te verstrekken. Zoals de instellingen ook kenbaar is gemaakt, kunnen en mogen zij beurzen verstrekken ten laste van de rijksbijdrage aan niet-EER studenten waar zij dat in voorkomende gevallen nodig achten. Hiertoe wordt in de WHW een wettelijke bepaling inzake het profileringsfonds opgenomen.

Het betreffende wetsvoorstel is momenteel onderwerp van overleg met betrokkenen in het veld en zal naar verwachting dit najaar bij de Tweede Kamer worden ingediend.

2

Universiteiten en hogescholen hebben geen winstoogmerk. Zij worden geacht de rijksbijdrage en inkomsten vanwege collegegelden in te zetten voor onderwijs en onderzoek.

3

Neen. Het is zeer wel denkbaar dat instellingen de verhoging van het instellingscollegegeld nodig achten juist, gelet op het internationaliseringbeleid van de betreffende universiteit of hogeschool. Vanwege het internationaliseringbeleid kunnen bijzondere voorzieningen – met bijbehorende extra kosten – nodig zijn om een positie te verwerven en ook internationaal perspectief aantrekkelijk onderwijs te verzorgen. De instellingen hebben bovendien, zoals in het antwoord op de eerste vraag is aangegeven, wel degelijk de mogelijkheid studenten een beurs te verstrekken. Daarnaast is sprake van landelijke beurzen. De beurzen uit het Huygens Scholarship Programma (HSP) worden gefinancierd door dit ministerie en worden verleend aan excellente studenten uit niet EER-landen. De beurzen uit het Netherlands Fellowship Programma (NFP) worden gefinancierd uit het budget van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en verstrekt aan professioneel middenkader uit ontwikkelingslanden.

4

Het ministerie beschikt niet over een actueel overzicht van het instellingscollegegeld dat universiteiten en hogescholen voor het lopende studiejaar in rekening brengen en voor het komende studiejaar beogen te doen, gedifferentieerd naar verschillende groepen studenten. Er is geen verplichting voor instellingen om mij dat kenbaar te maken. Wel verwacht ik dat instellingen de (aanstaande) studenten tijdig informeren.

5

Neen. Er lijkt sprake van een misverstand. Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage die onder meer is gebaseerd op het aantal studenten en verleende graden. Zo telt momenteel voor de berekening van de rijksbijdrage van universiteiten alleen het aantal eerstejaars mee. Natuurlijk is het niet zo dat vervolgens alleen aan eerstejaars onderwijs gegeven mag worden. De rijksbijdrage die de instelling ontvangt kan en mag worden ingezet om alle (ook niet-EER) studenten die rechtens zijn ingeschreven, ongeacht het feit of zij meetellen bij het berekenen van die rijksbijdrage, onderwijs te geven. Oormerking acht ik, mede onder verwijzing naar het antwoord op vraag 1, beleidsmatig en bestuurlijk dan ook niet nodig of gewenst.


XNoot
1

 de Volkskrant, 7 april 2008.

Naar boven