Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1139

Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de bijverdiensten van hoogleraren en onderzoekers. (Ingezonden 20 december 2007)

1

Wat is uw oordeel over het bericht «Niemand zegt te weten hoeveel de profs bijverdienen», waaruit blijkt dat 1200 hoogleraren door derden worden betaald, ondermeer door bedrijven, kerken, patiëntenclubs, multinationals en overheden?1

2

Is het waar dat u niet weet welke hoogleraren worden «uitgeleend» door bedrijven omdat die informatie niet in de jaarverslagen staat?

3

Is het waar dat u de mening deelt dat professoren hun nevenfuncties niet in de jaarverslagen hoeven te publiceren omdat dit onderdeel is van het integriteitsbeleid van de instelling?

4

Is het waar dat in een conceptversie van de gedragscode stond dat iedere universiteit een openbaar overzicht van de nevenfuncties moet bijhouden, maar dat die zinsnede is gesneuveld?

5

Hoe kunnen universiteiten aan u de juiste verantwoording afleggen als niet alle hoogleraren op de loonlijst staan en niet alle informatie in de jaarverslagen staat?

6

Deelt u de mening dat transparantie en onafhankelijkheid van onderzoek en onderwijs alleen kunnen bestaan indien er volstrekte openheid bestaat over de financiering van het onderzoek? Wilt u uw antwoord toelichten?

7

Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van onderzoek en onderwijs beter wordt gegarandeerd indien er geen rechtstreekse banden bestaan tussen de uitvoerders van onderzoek en de financiers ervan?

8

Staat u achter de gedragscode van de Vereniging van Universiteiten (VSNU), waarin staat dat iedere universiteit een register moet bijhouden met de nevenfuncties van zijn werknemers? Vindt u dat ook het aantal bijzondere leerstoelen moet worden bijgehouden?2

9

Deelt u de mening dat het register van de VSNU openbaar moet zijn, in plaats van dat het bij voorkeur openbaar moet zijn, zoals de gedragscode stelt? Zo ja, wilt u de VSNU hiertoe aanzetten of dit op een andere manier waarborgen? Zo neen, hoe garandeert u volledige openbaarheid over nevenfuncties?

10

Bij welke universiteiten is dit register met nevenfuncties van werknemers nog niet openbaar? Kent u de redenen hiervan en bent u bereid dit bij de betreffende instellingen aan de orde te stellen?

11

Deelt u de mening dat ook de nevenfuncties van medewerkers aan de publieke onderzoeksinstellingen openbaar dienen te zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?

12

Heeft u de universiteiten en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) al gevraagd een register bij te houden van bijzondere hoogleraren, met daarin gegevens over de financiering van de bijzondere leerstoel en de hoofdbetrekking van de betrokkenen?3 Zo ja, wanneer kan de Kamer een overzicht verwachten en worden hiermee alle bijzondere hoogleraren in kaart gebracht? Indien dat laatste niet het geval is, hoe gaat u dat dan doen?

13

Op welke manier is met de nieuwe Algemene Rijksvoorwaarden (Arvodi-regels) voor het verstrekken van Opdrachten tot het verrichten van Diensten tegemoet gekomen aan de kritiek van de KNAW dat deze regels eisen stellen aan onderzoeksinstellingen die strijdig zijn met onafhankelijk onderzoek?4

14

Zijn er nieuwe regels of richtlijnen die gelden voor alle departementen en zijn eisen zoals standaard geheimhouding van resultaten, overdracht van intellectueel eigendom en auteursrecht hieruit verdwenen?

15

Zijn deze nieuwe Arvodi-regels of richtlijnen voorgelegd aan de KNAW? Zo neen, wilt u dit alsnog doen?

16

Wat is de reactie van de KNAW op het feit dat u de «Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid» niet wilt overnemen? Deelt de KNAW de mening dat het probleem niet overschat moet worden en dat het hanteren van een Verklaring onevenredige bureaucratische rompslomp met zich mee zou brengen? Indien de KNAW nog niet heeft gereageerd, wilt u dat verzoek dan bij de KNAW neerleggen?

17

Indien alle universiteiten en publieke kennisinstellingen een gedragscode hanteren, hoe controleert u dan of de inhoud van de code voldoet en of deze ook wordt toegepast op de werkvloer? Welke sancties heeft u indien blijkt dat dit niet het geval is?

Antwoord

Antwoord van minister Plasterk (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap). (Ontvangen 28 januari 2008)

1

In het artikel wordt de suggestie gewekt dat hoogleraren die met publiek geld worden aangesteld veel bijklussen en aan inkomensmaximalisatie doen. Bovendien zou dit ten koste gaan van de wetenschappelijke onafhankelijkheid.

In het artikel loopt een tweetal zaken door elkaar. Allereerst wordt gerefereerd aan bijverdienende hoogleraren. Het is goed om te weten dat dit een vraagstuk is dat al sinds begin van de jaren ’90 speelt. De Commissie Zeevalking heeft daar in 1993 naar gekeken. Deze commissie heeft gesteld dat de universiteiten primair zelf verantwoordelijk zijn in het kader van hun rol als werkgever. Ik deel dit uitgangspunt. Universiteiten hebben deze verantwoordelijkheid ook op zich genomen en in de Gedragscode Wetenschapsbeoefening afgesproken een register met nevenwerkzaamheden bij te houden. In de kabinetsreactie op het advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen «Wetenschap op bestelling», over de onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek, heb ik aangegeven dat ik de KNAW, op basis van deze gegevens, zal vragen een landelijk register bij te houden.

Daarnaast wordt gesproken over «uitgeleende» hoogleraren in relatie tot de toegenomen gehele externe financiering van universiteiten. Ik neem aan dat hier mee gedoeld wordt op bijzondere hoogleraren die een universiteit parttime of fulltime kan aanstellen maar die in formele zin niet in dienst zijn bij de universiteit en waarvoor de financiering van derden komt. Bijzondere hoogleraren zijn van groot belang voor de valorisatie van de kennis die binnen onze kennisinstellingen aanwezig is. Zij kunnen een belangrijke brug vormen tussen universiteit en bedrijfsleven. Tevens wordt op deze manier een investering gepleegd in het onderwijs vanuit derden. Dit zijn dus zeker positieve effecten die naar mijn mening in het artikel onderbelicht blijven.

In eerder genoemde kabinetsreactie heb ik aangegeven dat wat betreft de onafhankelijkheid van opdrachten die tot stand komen bij leerstoelen met bijzondere hoogleraren de verantwoordelijkheid bij de universiteiten ligt. Om de nodige transparantie te bieden heb ik aangegeven dat ik de universiteiten zal vragen een register bij te houden met betrekking tot bijzondere hoogleraren met daarin de gegevens over financiering van de leerstoel en de hoofdbetrekking van de betrokkene.

2

Het klopt dat hiervoor momenteel geen register over wordt bijgehouden. Zie verder het antwoord op vraag 1.

3

Ja. Zie verder het antwoord op vraag 1.

4

Ik neem aan dat gedoeld wordt op de Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Deze gedragscode is de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf en is door de gezamenlijke instellingen vastgesteld. Over de precieze wijze van totstandkoming hiervan kan ik niets zeggen, aangezien het ministerie daarbij geen betrokkenheid heeft.

5

Zie het antwoord op vraag 1.

6

Ja. Ik ben dan ook tevreden dat de Gedragscode Wetenschapsbeoefening hierover geen enkel misverstand laat bestaan. Artikel V uit deze gedragscode geeft zeer expliciet aan op welke wijze de instellingen dit waarborgen. Artikel V.5 stelt dat externe financiers van uitgevoerde opdrachten bij naam genoemd worden.

7

Nee.

8

Zie het antwoord op vraag 1 en vraag 4.

9

Zie het antwoord op vraag 1.

10

Voor zover mij bekend is op dit moment bij geen enkele universiteit het register openbaar. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.

11

Nee, wel wil ik de transparantie ten aanzien van nevenfuncties bevorderen. Voor de wijze waarop verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.

12

Zoals ook in de kabinetsreactie op «Wetenschap op bestelling» is aangegeven ligt de verantwoordelijkheid van de benoeming van bijzonder hoogleraren bij de universiteiten. Dat geldt ook voor de wetenschappelijke toetsing en de onafhankelijkheid. Ik zal op korte termijn de universiteiten verzoeken een register inzake bijzonder hoogleraren bij te houden. De KNAW zal ik op korte termijn verzoeken een landelijk register hiervan samen te stellen. Het al dan niet openbaar maken van een dergelijk register is de verantwoordelijkheid van de instelling in kwestie.

13

Hieraan is tegemoetgekomen door een «Model Onderzoeksovereenkomst ARVODI» op te stellen, die een aanvulling is op de wat algemener geformuleerde ARVODI-regels. Daarin wordt onder meer geregeld dat contractonderzoekers de algemene beginselen van professioneel wetenschappelijk handelen moeten hanteren en dat de opdrachtgever de onafhankelijkheid van de opdrachtnemer (onderzoeker) niet mag schenden.

14

Zoals in het antwoord op de vorige vraag al is aangegeven is voor het verrichten van onderzoeksopdrachten een apart model onderzoeksovereenkomst opgesteld. Daarin is onder meer opgenomen dat onderzoeksresultaten die zich lenen voor meervoudig gebruik, geschoond van vertrouwelijke en volgens de wet niet openbaar te maken gegevens, binnen drie maanden na publicatie van het eindrapport door de Opdrachtnemer aan het Data Archiving and Networked Services (DANS) van de KNAW moeten worden aangeboden.

Voor wat betreft het intellectuele eigendom en het auteursrecht geldt dat de in de ARVODI opgenomen bepalingen zijn gehandhaafd en waar nodig nader zijn geconcretiseerd.

15

De ARVODI-regels zijn richtlijnen die door de overheid worden opgesteld. Vanwege de bepalingen die in de modelovereenkomst onderzoeksopdrachten zijn opgenomen en betrekking hebben op de Nederlandse Onderzoeksdatabank en DANS, beide van de KNAW, is vanzelfsprekend eerst contact opgenomen met de KNAW en zijn de conceptteksten aan de KNAW voorgelegd.

16

In de kabinetsreactie op het advies «Wetenschap op bestelling» van de KNAW is aangegeven dat de verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid niet wordt overgenomen. Informeel is aan de KNAW te kennen gegeven dat het stellen van specifieke eisen aan de nationale onderzoeksinstituten in strijd is met de Europese aanbestedingsregelgeving en dat ik alleen daarom al niet zo ver kan gaan als de KNAW zou willen.

17

Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4. Zoals eerder aangegeven waardeer ik het dat de instellingen hun verantwoordelijkheid hebben genomen en gezamenlijk een code hebben afgesproken. Zo dient, blijkens de code, de instelling in het jaarverslag aan te geven hoe is omgegaan met de nevenfuncties van de werknemers; de instelling registreert de relevante nevenfuncties. Op de afspraken over openbaarmaking van de nevenfuncties en van externe financiers is hierboven al ingegaan. Deze code is een afspraak tussen instellingen; daarin heb ik geen rol. Het toezicht op naleving van de code is dan ook een vraagstuk van de instelling zelf. In dat verband is relevant dat voor alle ho-instellingen een raad van toezicht verplicht zal worden gesteld. Nu geldt een dergelijke verplichting alleen voor de openbare universiteiten.

Voor zover relevant merk ik verder nog op dat de academische vrijheid gewaarborgd dient te zijn. Dit recht is wettelijk verankerd. Personeel en studenten kunnen zich hierop beroepen.

Al met al ben ik van mening dat op deze wijze het toezicht op de wetenschappelijke onafhankelijkheid voldoende is gewaarborgd.


XNoot
1

 Dagblad De Pers, 17 december 2007.

XNoot
2

 «Gedragscode Wetenschapsbeoefening» (VSNU).

XNoot
3

 Kamerstuk 29338-68 (Kabinetsreactie op KNAW-advies «Wetenschap op Bestelling»).

XNoot
4

 Kamerstuk 29338-38.

Naar boven