Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

980

Vragen van het lid Van Haersma Buma (CDA) aan de minister van Justitie over ongeldige geurproeven. (Ingezonden 13 februari 2007)

1

Bent u bekend met het bericht «Bijna 2700 geurproeven onbruikbaar als bewijs»?1

2

Klopt het bericht dat de geurproeven van de politiekorpsen in Noord- en Oost-Nederland ongeldig zijn vanwege het feit dat deze proeven niet volgens de regels zijn uitgevoerd?

3

Hoe is dit mogelijk?

4

Is bekend hoe met deze proeven is omgegaan bij de rest van de politiekorpsen in Nederland? Zo neen, bent u bereid dit te onderzoeken?

5

In welke mate kan een geurproef als bewijs bijdragen aan een veroordeling?

Antwoord

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie). (Ontvangen 13 maart 2007)

1

Ja.

2

Uit oriënterend onderzoek, uitgevoerd door het bureau Integriteit en Veiligheid van de politie Noord- en Oost-Gelderland, is gebleken dat in de periode september 1997 tot en met maart 2007 door de zogeheten «oefengroep Oost» regelmatig is nagelaten de geuridentificatieproef «blind» uit te voeren. Met een «blinde» uitvoering wordt bedoeld, dat de speurhondengeleider niet op de hoogte is van de sorteervolgorde van de geurbuisjes, waardoor wordt verhinderd dat hij onbewust signalen afgeeft aan de hond.

In de bedoelde periode heeft «oefengroep Oost» geuridentificatieproeven uitgevoerd voor diverse politiekorpsen, voornamelijk die van Twente, Noord- en Oost-Gelderland, Gelderland-Midden en IJsselland.

Op basis van bovengenoemd oriënterend onderzoek is het College van procureus-generaal van oordeel, dat het resultaat van deze proeven in lopende strafzaken niet meer kan worden gebruikt voor het bewijs. Dit oordeel onderschrijf ik. Een en ander leidt ertoe dat het Openbaar Ministerie deze resultaten niet zal betrekken bij de presentatie van het bewijs ter terechtzitting. Uiteraard beslist de rechter uiteindelijk of de resultaten als bewijsmiddel kunnen worden toegelaten.

Ten aanzien van afgesloten strafzaken is de beslissing omtrent geldigheid van bewijsmiddelen voorbehouden aan de Hoge Raad, die op grond van artikel 458, eerste lid, 1 van het Wetboek van Strafvordering beslist op aanvragen tot herziening. Derhalve dien ik mij in deze van een oordeel te onthouden.

3

De Rijksrecherche heeft de zaak in onderzoek. Zodra dit onderzoek is afgerond zal het bureau Integriteit en Veiligheid van het korps Noord- en Oost-Gelderland in samenwerking met de bureaus Integriteit en Veiligheid van de andere betrokken regiokorpsen een disciplinair onderzoek instellen. Over de bevindingen zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.

4

De Rijksrecherche is een onderzoek gestart naar de wijze waarop geuridentificatieproeven zijn uitgevoerd door «oefengroep Oost». Het onderzoek van de Rijksrecherche richt zich voor zover nodig ook op de wijze waarop deze proeven elders in het land zijn uitgevoerd. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.

5

De mate waarin het resultaat van een geuridentificatieproef als bewijs bijdraagt aan een veroordeling, is afhankelijk van de mate waarin overig bewijs voor het telastegelegde feit voorhanden is. Wanneer voldoende overig bewijs voorhanden is, zal het resultaat van de geuridentificatieproef een minder grote rol spelen. Uiteraard is één en ander ter beoordeling aan de rechter.


XNoot
1

 Algemeen Dagblad, 9 februari 2007.

Naar boven