Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

621

Vragen van het lid Van Oudenallen (Groep van Oudenallen) aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het gebruik en beeldrecht van het logo van de Tweede Kamer en de stoelen van de Tweede Kamer. (Ingezonden 23 november 2006)

1

Deelt u de mening dat een architect of ontwerper die een bekend overheidsgebouw of het interieur mag ontwerpen van bijvoorbeeld de Kamer daardoor veel meer gratis bekendheid en publiciteit krijgt dan bij een opdracht van een «onbekende» opdrachtgever? Zo neen, waarom niet?

2

Wie heeft het logo, het gebouw, de stoelen en het interieur voor de huidige Tweede Kamer ontworpen? Wie is de eigenaar van het ontwerp geworden?

3

Wie is eigenaar van het beeldrecht van de stoelen waarop het logo van de Kamer afgebeeld is en waarop de Kamerleden plaatsnemen?

4

Zijn er contractuele bepalingen die voorschrijven dat deze stoelen of afbeeldingen hiervan slechts in de Kamer mogen worden gebruikt en nergens anders?

5

Moet een filmer of fotograaf die een stoel met een logo van de Kamer filmt of fotografeert betalen voor de film- of beeldrechten? Zo neen, waarom niet?

6

Is het contract met de ontwerper van de stoelen in de Kamer dusdanig opgesteld dat een kunstenaar1 of een vormgever2 deze stoelen niet mag gebruiken voor een affiche zonder toestemming van of slechts door middel van een betaling aan de eigenaar of vormgever van de stoelen (Pi de Bruijn)?

7

Zijn in het contract tussen ontwerper en opdrachtgever of eigenaar regels opgenomen die zorgen dat campagneteams tijdens verkiezingen voor de Kamer geen beeld van de Kamer of haar stoelen of delen van deze stoelen zouden mogen gebruiken voor een affiche?

8

Kan elke verandering in het gebouw van de Kamer slechts geschieden via de oorspronkelijke architect? Met andere woorden, is men de architect geld verschuldigd en moet de architect worden betrokken bij deze veranderingen?

9

Bent u bereid een overheidsbepaling of afspraak in het leven te roepen, zoals in het bedrijfsleven gebruikelijk is, dat als men ontwerpt voor de overheid het beeldrecht afgekocht wordt zodat de overheid landelijk en plaatselijk zelf kan bepalen wat zij wil met aanpassingen? Zo neen, waarom niet? Waarom gaat de overheid niet in zee met architecten die daartoe wel bereid zijn, aangezien hiermee overheidsgeld kan worden bespaard?

Antwoord

Antwoord van minister Winsemius (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer). (Ontvangen 18 januari 2007), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 516, vergaderjaar 2006–2007

1

Ja. Een opdracht tot het ontwerpen van een overheidsgebouw of van het interieur zal de bekendheid en publiciteit die aan het ontwerp gegeven wordt positief kunnen beïnvloeden. De mate van publiciteit en bekendheid zal echter ook gegenereerd worden door de omvang, de aard en de locatie van het ontworpen object alsmede door de opdrachtnemer zelf. Ook bijvoorbeeld het bestaan van (overheids-)prijzen kan de bekendheid van ontwerpers of architecten een positieve impuls geven.

2

Bij (de opdracht tot) het ontwerp van het logo voor de Tweede Kamer, daterend van ver voor het ontwerp en de bouw van het huidige Tweede Kamercomplex en de inrichting daarvan, heeft het Ministerie van VROM dan wel de Rijksgebouwendienst geen betrokkenheid gehad.

De ontwerper van het gebouw en de stoelen/interieur van de huidige Tweede Kamer is Pi de Bruijn, ten tijde van de opdracht verbonden aan Van Gool De Bruijn Peereboom Voller, de rechtsvoorganger van de Architecten Cie te Amsterdam.

Ten tijde van de opdrachtverstrekking voor het ontwerp van de huidige Tweede Kamer (inclusief stoelen/interieur), waren de Algemene Regelen voor de honorering van de architect en de verdere rechtsverhouding tussen opdrachtgever en architect (AR 1971) van kracht. De AR 1971 bepalen dat onder andere alle oorspronkelijke schetsen en tekeningen eigendom blijven van de architect en dat de architect het uitsluitende recht heeft van de verwezenlijking, openbaarmaking en verveelvoudiging van zijn ontwerpen, schetsen etc. Uiteraard blijft naast de AR 1971 de Auteurswet 1912, met daarin vervat de exploitatie- en de persoonlijkheidsrechten (artikel 1 respectievelijk artikel 25) onverminderd van kracht. Tenzij deze bepalingen niet van toepassing worden verklaard, c.q. rechten worden overgedragen dan wel afstand van de auteursrechten wordt gedaan.

3

Ten aanzien van het auteursrecht1 op de stoelen waarop het logo van de Tweede Kamer is afgebeeld, dient in beginsel een onderscheid gemaakt te worden tussen het auteursrecht van de ontwerper van het logo en de ontwerper van de stoel. Beiden hebben een onafhankelijk auteursrecht op hun werk. Op grond van artikel 5 eerste lid Auteurswet heeft de maker van het geheel, te weten degene onder wiens leiding en toezicht het gehele werk tot stand is gebracht, in casu de ontwerper van de stoel, het auteursrecht op het geheel2.

Indien geen contractuele afspraken zijn gemaakt die afwijken van het voorgaande, berust het auteursrecht c.q. het beeldrecht bij de ontwerper van de stoel.

4

Het gebruik van de stoelen uitsluitend in de Tweede Kamer, vloeit feitelijk voort uit de omstandigheid dat de stoelen voor die ruimte zijn ontworpen. Het gebruik van afbeeldingen van die stoelen is van een andere orde, waarbij verwezen wordt naar het antwoord op vraag 5.

5

De hoofdregel is dat voor elke verveelvoudiging of openbaarmaking van een werk toestemming dient te worden gevraagd aan de maker. De maker kan aan zijn toestemming financiële voorwaarden verbinden. In beginsel vormt elke openbaarmaking en verveelvoudiging zonder dat daarvoor toestemming van de maker is verkregen een inbreuk op diens auteursrecht. Hierop bestaan echter uitzonderingen.

Eén van die uitzonderingen is artikel 16a Auteurswet:

«Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt niet beschouwd een korte opname, weergave en mededeling ervan in het openbaar in een foto-, film-, radio- of televisiereportage voor zover zulks voor het behoorlijk weergeven van de actuele gebeurtenis welke het onderwerp der reportage uitmaakt, gerechtvaardigd is en mits, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de bron, waaronder de naam van de maker, duidelijk wordt vermeld.»

De strekking ervan is duidelijk, in het kader van een actuele reportage bestaat geen tijd om vooraf toestemming van de maker te vragen of zelfs om diens naam te vermelden. En in het licht van de actuele gebeurtenis dient de betrokken maker ook wat betreft de vergoedingsaanspraken coulant te zijn. Wanneer derhalve een debat vanuit de plenaire zaal in de Tweede Kamer op televisie wordt uitgezonden, zal de filmer geen vergoeding hoeven te betalen aan de auteursrechthebbende op de stoel met logo, indien aan de voornoemde voorwaarden is voldaan.

Een andere uitzondering op de hoofdregel is artikel 18 Auteurswet:

«Als inbreuk op het auteursrecht op een werk als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder 6, of op een werk, betrekkelijk tot de bouwkunde als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder 8, dat is gemaakt om permanent in openbare plaatsen te worden geplaatst, wordt niet beschouwd de verveelvoudiging of openbaarmaking van afbeeldingen van het werk zoals het zich aldaar bevindt.....».

Indien derhalve de filmer of fotograaf een stoel van de Tweede Kamer filmt of fotografeert en de stoel op zodanige wijze in beeld brengt zoals deze zich in de Tweede Kamer bevindt, dan zal die filmer of fotograaf daarvoor niet hoeven te betalen.

6

In beginsel geldt hier wederom de hoofdregel zoals is aangegeven bij de beantwoording van vraag 5. Ook in de gevallen waarop onderhavige vraag doelt, is geen sprake van een inbreuk op het auteursrecht en behoeft derhalve geen toestemming te worden gevraagd dan wel een vergoeding te worden betaald indien een van de uitzonderingen vervat in de Auteurswet van toepassing is. Een kunstenaar of vormgever zou zich bijvoorbeeld kunnen beroepen op artikel 18 of artikel 18 b Auteurswet indien aan de in die artikelen vervatte eisen wordt voldaan.

7

Hier geldt hetzelfde zoals is aangegeven bij vraag 6.

8

Voor aanpassingen/veranderingen aan een gebouw geldt dat een architect op grond van de Auteurswet 1912 auteursrechtelijke bescherming kan doen gelden op zijn werk. Bij aanpassingen/veranderingen aan zijn werk kan de architect zich beroepen op zijn rechten ter bescherming van zijn persoonlijke reputatie en de integriteit van zijn werk. Zo kan de architect zich, op grond van artikel 25, lid 1, onder c van de Auteurswet verzetten tegen elke wijziging in zijn werk, tenzij de wijziging van zodanige aard is dat het verzet in strijd zou zijn met de redelijkheid. Op grond van artikel 25, lid 1, onder d van de Auteurswet kan de architect zich verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk die nadeel zou kunnen toebrengen aan zijn eer of goede naam. Uiteraard is het uiteindelijk aan de rechter om bij een geschil te oordelen of sprake is van een wijziging waarop de auteursrechthebbende zich in redelijkheid kan beroepen en/of sprake is van een misvorming in laatstgenoemde zin. Indien de oorspronkelijke architect niet betrokken is bij de veranderingen en deze meent dat er sprake is van een inbreuk op zijn auteursrecht kan hij herstel in de oude toestand of schadevergoeding vorderen. Het is derhalve altijd raadzaam om vooraf met de auteursrechthebbende te overleggen over voorgenomen aanpassingen aan zijn werk. Overigens is het op grond van de gedragsregels van de Bond van Nederlandse Architecten feitelijk verplicht tussen architecten onderling om vooraf collegiaal overleg te voeren.

9

De Auteurswet 1912 verleent aan de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst – waaronder ook logo’s en interieur kan worden begrepen, mits zij een oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen – het recht dat werk te verveelvoudigen en openbaar te maken. Artikel 2 van de Auteurswet bepaalt dat de voornoemde exploitatierechten kunnen worden overgedragen. De wet belemmert dus niet dat de overheid uitsluitend afspraken maakt met ontwerpers die bereid zijn hun auteursrecht over te dragen. Onder omstandigheden, gedacht kan worden aan eenmalig gebruik van een bepaalde auteursrechtelijk beschermde prestatie, zal de overheid er niet in zijn geïnteresseerd het auteursrecht te verwerven. Alsdan kan worden volstaan met een al dan niet exclusieve licentie (oftewel toestemming het werk – eventueel met uitsluiting van anderen – te gebruiken). Het huidige wettelijk kader biedt met andere woorden de mogelijkheid om in contracten in maatwerk te voorzien, hetgeen in de praktijk ook wordt gedaan. Door de branche zijn overigens regels betrekking hebbende op de rechtsverhouding tussen de opdrachtgever en (onder meer) de architect vastgelegd in De Nieuwe Regeling (DNR) 2005. De Rijksgebouwendienst heeft een modificatie vastgelegd in de Algemene Bepalingen van de Rijksgebouwendienst voor opdrachten aan Architecten en Adviseurs (ABAA DNR) 2005. De modificaties betreffende het auteursrecht bepalen dat in afwijking van DNR 2005 de opdrachtgever de licentie en alle overige medewerking van de auteursrechthebbende verkrijgt tot alle openbaarmakings- en verveelvoudigingshandelingen in de meest ruime zin (ABAA ad artikel 46 1.1). En dat het exclusieve recht van de auteursrechthebbende vervalt om van het uitwendige en inwendige van een naar zijn ontwerp verwezenlijkt object foto’s of andere afbeeldingen te maken en deze te verveelvoudigen en openbaar te maken (ABAA ad artikel 46 3.1). Eerstgenoemde modificatie was tevens opgenomen in de voorloper van de ABAA DNR 2005, te weten in de ABAA ’97 SR (Algemene Bepalingen van de Rijksgebouwendienst voor opdrachten aan Architecten).

Bij het antwoord op deze vraag is mede van belang dat ten aanzien van de persoonlijkheidsrechten (artikel 25 Auteurswet) geldt dat deze rechten anders dan de exploitatierechten niet kunnen worden overgedragen (tegen betaling van een vergoeding). Wel kan de maker van een werk van bepaalde persoonlijkheidsrechten contractueel afstand doen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het recht op naamsvermelding. Van het recht om tegen misvorming, verminking of andere aantasting van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst te ageren kan door de maker geen afstand worden gedaan. Dat laat onverlet dat vernietiging van een werk onder omstandigheden wel is toegestaan, vanwege de belangen van de eigenaar van een stoffelijk exemplaar van een werk (vgl. HR 6 februari 2004, IER 2004, nr. 19, p. 102).


XNoot
1

 Foto van kunstwerk Janneke Viegers in Arti.

XNoot
2

 ANP-bericht, 19 november 2006.

XNoot
1

 En meer in het bijzonder het beeldrecht, hetgeen geen juridisch begrip is en niet voorkomt in de Auteurswet maar in de auteursrechtelijke praktijk wel een begrip is. Het beeldrecht betreft het recht van de auteursrechthebbende om zijn werk op een beeld vast te leggen (en openbaar te maken/te exploiteren).

XNoot
2

 De maker van het geheel dient wel de toestemming van de auteursrechthebbende op een te gebruiken gedeelte te vragen bij gebruik van dat gedeelte in het geheel.

Naar boven