Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

373

Vragen van het lid Weekers (VVD) aan de minister van Justitie over de bijzondere opvang van terroristen. (Ingezonden 27 oktober 2006)

1

Klopt het dat u de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) gevraagd heeft te adviseren over de bijzondere opvang voor terroristen?1

2

Waarom heeft u het advies niet afgewacht alvorens de terroristenafdeling in gebruik te nemen? Heeft het wel zin om adviezen te vragen wanneer bij voorbaat het beleid al vaststaat? Deelt u de mening dat gevraagde adviezen van de RSJ niet ongemotiveerd terzijde geschoven kunnen worden?

3

Wat is uw inhoudelijke reactie op het advies?

4

Welk beleid acht u na lezing van het advies van de RSJ het meest effectief om het gevaar van het verspreiden van radicale boodschappen vanuit detentie respectievelijk het ronselen voor de jihad te minimaliseren?

Antwoord

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie). (Ontvangen 27 november 2006)

1

Bij brief van 2 augustus 2006 heb ik de RSJ om advies gevraagd over een voorgenomen wijziging van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing Gedetineerden (RSPOG). Deze wijziging behelst dat in de RSPOG een nieuwe voorziening wordt benoemd voor de bijzondere opvang van terroristen. Het gaat hierbij om personen die worden verdacht van, of zijn veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf, dan wel voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering hebben verkondigd of verspreid. In de RSPOG worden de criteria en procedure benoemd op grond waarvan gedetineerden in zo’n afdeling kunnen worden geplaatst.

2

De adviesaanvraag van 2 augustus 2006 betrof niet de ingebruikneming van een terroristenafdeling als zodanig of de daaraan ten grondslag liggende, reeds eerder gemaakte, politieke beleidskeuze. Het besluit van het kabinet om deze categorie gedetineerden te concentreren in een beperkt aantal inrichtingen is namelijk al door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie medegedeeld aan de Tweede Kamer in hun brief van 29 september 2005 (Kamerstukken II 2005–2006, 29 754, nr. 31. p. 3). Dit besluit was mede gebaseerd op advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en informatie afkomstig van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Hierbij zijn de voor- en nadelen van een geconcentreerde versus een verspreide opvang zorgvuldig tegen elkaar afgewogen. Het afwachten van het advies van de RSJ was dus niet noodzakelijk om tot ingebruikneming over te gaan.

In de adviesaanvraag van 2 augustus 2006 aan de RSJ is de voorziene datum van ingebruikneming, 18 september 2006, vermeld. Aanvankelijk was bij de RSJ en het ministerie van Justitie de veronderstelling dat het advies van de RSJ vóór die datum zou kunnen worden uitgebracht. Later bleek uit berichtgeving van de RSJ, dat het advies niet voor de in de adviesaanvraag genoemde datum voor ingebruikneming kon worden aangeboden. Bij die berichtgeving is niet gebleken van onoverkomelijke bezwaren van de RSJ tegen de inwerkingtreding van de wijziging van de RSPOG of de in de adviesaanvraag gemelde ingebruikneming per 18 september 2006.

Het advies van de RSJ wordt niet ongemotiveerd terzijde geschoven. Het ministerie van Justitie zendt zoals gebruikelijk een uitgebreide reactie aan de RSJ waarin op de verschillende elementen in het advies wordt ingegaan en wordt aangegeven welke punten wel en niet worden overgenomen.

3

Blijkens zijn advies verschilt de RSJ met het kabinet en met de bij de problematiek van terrorisme betrokken overheidsinstanties van mening over de mogelijkheden die concentratie van terroristen kan bieden, bij de beperking van het gevaar van radicalisering en rekrutering in gevangenissen. Het bijeenplaatsen van deze gedetineerden gaat echter per definitie het risico van radicalisering en rekrutering van overige gedetineerden tegen, evenals andere onwenselijke contacten, aangezien zij afzonderlijk van de overige gedetineerden worden gedetineerd. Omdat het hier gaat om een vrij recent en in het Nederlandse gevangeniswezen tot dusver onbekend fenomeen, acht ik een gedegen evaluatie van de getroffen bijzondere voorziening van belang.

4

Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is aangegeven, is in september 2005 het kabinetsbesluit aan de Tweede Kamer gemeld om de radicalisering en rekrutering in penitentiaire inrichtingen tegen te gaan door de concentratie van betrokken gedetineerden in een beperkt aantal inrichtingen. Daarbij wordt een individueel regime gevoerd. Dit houdt in dat op basis van een actuele en individuele inschatting steeds wordt bepaald, welke activiteiten gedurende de detentie gemeenschappelijk dan wel individueel kunnen worden uitgevoerd. Of de gekozen aanpak van de problematiek de meest effectieve is, kan pas worden beoordeeld als voldoende ervaring is opgedaan met deze afdeling. Daarom is voorzien in het bij de beantwoording van vraag 3 genoemde evaluatie-onderzoek.


XNoot
1

 de Volkskrant, 26 oktober 2006.

Naar boven