Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1631

Vragen van de leden Atsma (CDA), Van Dam (PvdA), Slob (CU) en Van Dijk (SP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Economische Zaken over toegang voor lokale omroepen tot digitale basispakketten. (Ingezonden 2 april 2007)

1

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 maart 20071 inzake het kort geding van Omroep Maasland tegen Home om onmiddellijke het programma van de lokale omroep voor Oss in het digitale basispakket opgenomen te krijgen?

2

Deelt u de mening dat er voor elke publieke omroep betaalbare en gelijkwaardige toegang moet zijn tot de digitale basispakketten van openbare elektronische communicatienetwerken?

3

Vindt u dat, door het niet voorzien van een toegangsregeling in de overgangssituatie van analoge naar digitale kabel, de publieke lokale omroep benadeeld wordt?

4

Hoe oordeelt u over de situatie dat in steden als Groningen of Oss het programma van (bijna) alle publieke regionale omroepen wel in het digitale basispakket is opgenomen en het programma van de publieke lokale omroep van de stad Groningen of Oss niet door de inwoners digitaal te ontvangen is?

5

Deelt u de mening dat financiële drempels om tot digitale doorgifte van de lokale omroepen over te gaan niet aan de orde mogen zijn?

6

Erkent u, dat het wachten op oplossingen vanuit de kabelsector zelf, zeker nu het aantal digitale abonnees sneller groeit dan verwacht, nu al onaanvaardbaar lang duurt?

7

Bent u bereid om, onafhankelijk van de uitkomsten van het technische overleg tussen VECAI en OLON, spoedig de nodige wettelijke maatregelen te nemen om betaalbare en voor elke publieke lokale omroep gelijkwaardige doorgifteverplichting binnen digitale basispakketten van openbare elektronische communicatienetwerken te regelen zodanig dat de analoge doorgifte niet in gevaar komt tot het moment dat de overgangsituatie van analoog naar digitaal afgerond is?

8

Deelt u de mening dat alle publieke lokale omroepen binnen een half jaar binnen de digitale basispakketten van openbare elektronische communicatienetwerken moeten worden uitgezonden, overeenkomstig de wens van de Kamer, zoals neergelegd in diverse moties en kameruitspraken?

Antwoord

Antwoord van minister Plasterk (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de staatssecretaris van Economische Zaken. (Ontvangen 23 mei 2007), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 1396, vergaderjaar 2006–2007

1

Ja.

2

Uitgangspunt is dat de publieke omroep toegankelijk moet zijn voor een breed publiek om zijn functie als informatieplatform voor de Nederlandse burger goed te kunnen vervullen. Hiervoor is het wenselijk dat de publieke omroep aanwezig is op alle openbare elektronische communicatienetwerken die geschikt zijn voor doorgifte van omroepdiensten, waaronder die welke digitale basispakketten aanbieden. Om dit te bewerkstelligen voert elke publieke omroep onderhandelingen met eigenaren van relevante elektronische communicatienetwerken over doorgifte van radio- en televisieprogramma’s. Het gaat echter te ver om – in aanvulling op de must carry regels die op basis van artikel 82i, eerste lid van de Mediawet nu gelden voor omroepnetwerken – soortgelijke garanties voor elke publieke omroep voor alle openbare elektronische communicatienetwerken wettelijk af te dwingen. Dit is niet proportioneel en niet toegestaan op grond van artikel 31 van de Universeledienstrichtlijn.

3

Televisieprogramma’s van de publieke lokale omroepen worden in Nederland alleen doorgegeven via kabelnetwerken. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de televisieprogramma’s van de publieke regionale en landelijke omroepen die ook via de ether en satelliet worden verspreid. Ik onderken derhalve het belang van kabelnetwerken voor de doorgifte van televisieprogramma’s van publieke lokale omroepen. Vanuit dat perspectief is de wens van de Organisatie voor Lokale Omroepen in Nederland (OLON) en de Tweede Kamer – zoals onder andere vastgelegd in de motie van Aptroot en Bakker van september 20051 – aanleiding geweest voor mijn departement om onderzoek te verrichten naar de ernst van de ontstane situatie. Uit het onderzoek van TNO dat als bijlage bij dit antwoord is gevoegd2, blijkt dat het ontbreken van de publieke lokale omroepen in de digitale kabelpakketten, tot op heden nauwelijks leidt tot een lagere kijkdichtheid van de publieke lokale omroepen. Deze worden via het analoge kabelpakket gedistribueerd. Dat pakket wordt gelijk met het digitale kabelpakket ontvangen. Zo is er op dit moment nog geen verschil op te merken in kijkfrequentie naar lokale zenders tussen digitale en analoge televisiekijkers en geeft slechts een zeer klein deel van de respondenten aan niet meer te kijken naar de lokale zenders die analoog worden uitgezonden.

4

Zonder nu op de situaties in Groningen en Oss in te gaan, signaleer ik dat de specifieke problematiek van de digitale doorgifte van de publieke lokale omroepen samenhangt met het feit dat het er relatief veel zijn, in vergelijking met de publieke landelijke en regionale omroepen waarvoor digitale doorgifte al wel is gerealiseerd. Zo waren er eind 2006 295 publieke lokale omroepen waarvan er 123 televisieprogramma’s uitzonden. Daarnaast heeft de kabelsector aangegeven dat digitale doorgifte van publieke lokale omroepen – in tegenstelling tot de doorgifte van publieke regionale en landelijke omroepen – technisch complex is. Over digitale doorgifte is de afgelopen anderhalf jaar door mijn departement intensief overleg met de kabelsector gevoerd. Dit overleg kende helaas geen voorspoedige voortgang. Dit was reden voor mijn voorganger, mevrouw van der Hoeven, om eind vorig jaar een brief naar de VECAI te sturen met het dringende verzoek om duidelijkheid te scheppen over mogelijke oplossingen en de termijn waarop de publieke lokale omroepen digitaal kunnen worden doorgegeven. In het antwoord heeft VECAI aangegeven dat digitale doorgifte van de lokale omroep aanzienlijke kosten met zich meebrengt, zonder dit bedrag te specificeren of een termijn te noemen waarop een en ander gerealiseerd zou kunnen worden.

Uit het eerder aangehaalde TNO-rapport blijkt dat het ontbreken van digitale doorgifte van de publieke lokale omroepen door de burger tot op heden nog niet als probleem wordt ervaren. Ik sluit echter niet uit dat deze situatie in de nabije toekomst wijzigt als gevolg van de voortschrijdende digitalisering en wil meer vaart maken. Digitale doorgifte van de publieke lokale omroepen zal als onderdeel worden meegenomen in de later dit jaar uit te brengen nota Omroepdistributie, alsmede in het wetsvoorstel dat de multimediale taak van de publieke omroep beter regelt en de reclameregels voor commerciële omroep versoepelt (de zogenaamde «Multimedia- en reclamewet») waarover ik u op 20 april jongstleden schriftelijk heb geïnformeerd. Dit wetsvoorstel zal nog dit jaar bij uw Kamer worden ingediend.

5

Op dit moment heb ik nog geen exact zicht op de totale kosten die zijn gemoeid met digitale doorgifte van de publieke lokale omroepen, noch welke specifieke kosten de betrokken partijen moeten maken om tot digitale doorgifte over te gaan. Wel is vanuit de kabelsector een eerste globale kostenindicatie gegeven. Een nadere specificatie van de kosten zal plaatsvinden in het kader van het eerdergenoemde wetsvoorstel en de nota Omroepdistributie.

6

Ik deel de mening dat – ondanks herhaaldelijk aandringen hieromtrent vanuit mijn departement – het overleg met de kabelsector te lang laat wachten op een structurele oplossing. Dit is voor mij reden om digitale doorgifte van de publieke lokale omroepen te regelen in de Multimedia- en reclamewet die nog dit jaar bij uw Kamer zal worden ingediend. Hoe een en ander zal worden vormgegeven is afhankelijk van de mogelijkheden, zowel technisch, financieel en juridisch.

7

Analoge en digitale doorgifte van de publieke lokale omroepen dient plaats te vinden conform de bepalingen van de Universeledienstrichtlijn. Artikel 31, eerste lid van deze richtlijn stelt dat lidstaten ten aanzien van nader bepaalde radio- en televisieomroepnetten redelijke doorgifteverplichtingen kunnen opleggen indien deze netwerken voor een significant aantal eindgebruikers het belangrijkste middel zijn om radio- en televisie-uitzendingen te ontvangen.

In Nederland zijn conform artikel 82i, eerste lid van de Mediawet dergelijke doorgifteverplichtingen opgelegd aan omroepnetwerken onder de voorwaarde dat alle aangeslotenen worden bereikt. In de praktijk geldt deze verplichting alleen voor het analoge kabelnetwerk, aangezien via het digitale kabelnetwerk nu nog niet alle aangeslotenen worden bereikt. In de aangekondigde wijziging van de Mediawet zal dit uitgangspunt worden verlaten. Het begrip significant aantal eindgebruikers zal bepalend zijn voor het opleggen van doorgifteverplichtingen. Nu is dat nog het analoge kabelnetwerk, maar in de (nabije) toekomst zal ook het digitale kabelnetwerk onder deze verplichting kunnen vallen (indien een significant aantal eindgebruikers wordt bereikt).

8

Nee. Mijn inschatting is dat de verplichte digitale doorgifte van publieke lokale omroepen – afhankelijk van de duur van de parlementaire behandeling – binnen een termijn van maximaal één jaar na indiening van de wet gerealiseerd kan worden. Zoals ik eerder heb aangegeven, acht ik een wettelijke verplichting die geldt voor alle openbare elektronische communicatienetwerken niet proportioneel en strijdig met de Universeledienstrichtlijn.


XNoot
1

 Uitspraak van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 maart 2007 inzake het kort geding van Omroep Maasland tegen Home.

XNoot
1

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 26 643, nr. 73.

XNoot
2

 TNO-rapport, Gebruik analoge kabeltelevisie door digitale kabelabonnees, Datum 11 mei 2007, Auteur(s) Silvain de Munck (TNO), Suzan Hendrikx (Interview/NSS), 2007, TNO. Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven