Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1371

Vragen van de leden Haverkamp en Schinkelshoek (beiden CDA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de geschiedenis van voormalig Nederlands Nieuw-Guinea. (Ingezonden 8 maart 2007)

1

Bent u geïnformeerd over het besprokene op een bijeenkomst van de Werkgroep Indisch Erfgoed over «Nederlandsch Indië in historisch perspectief» in de Bronbeek te Arnhem, waarbij met name aandacht is besteed aan Papoea, het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea?

2

Deelt u de mening dat er voldoende aandacht aan de geschiedenis van Papoea en Nederlands Indië wordt besteed? Zo ja, waar baseert u dit op?

3

Verdient de geschiedenis van Papoea ook in uw ogen niet een ruimhartiger plek in de Nederlandse geschiedenis?

4

Deelt u de mening dat er een centrum zou moeten komen ter bestudering van de geschiedenis van Papoea? Zo ja, hoe gaat u daaraan invulling geven? Zo neen, waarom niet?

Antwoord

Antwoord van minister Plasterk (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap). (Ontvangen 1 mei 2007), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 1160, vergaderjaar 2006–2007

1

Neen, de organisatoren van «Nederlandsch Indië in historisch perspectief» hebben mij niet over het besprokene op 21 januari jl. geïnformeerd.

2

De geschiedenis van Papua en Nederlands-Indië is onderdeel van de historische canon (zie www.toen.nu) en is opgenomen in de kerndoelen van het onderwijs. De scholen zijn autonoom in hun beslissing hoeveel aandacht zij hieraan besteden in hun lessen. In de komende twee jaren is Nederlands-Indië (inclusief Nieuw Guinea) één van de onderwerpen in het centraal examen geschiedenis op Havo en VWO, terwijl het bij het VMBO één van de (zes) vaste inhoudelijke onderwerpen is.

Ik realiseer mij dat het kabinet op dit moment nog niet over een definitief advies over de historische canon beschikt. Ik heb echter geen reden om aan te nemen dat de onderwerpen Nederlands-Indië (inclusief Nieuw Guinea) uit de canon zouden verdwijnen.

Daarnaast wordt in tal van rijks- en andere instellingen en in tentoonstellingen aandacht geschonken aan de geschiedenis van Papua en Nederlands-Indië. Ik verwijs u hiervoor naar het als bijlage toegevoegde overzicht1. Ik illustreer dat graag aan de hand van onderstaande opsomming. Voorts zijn er diverse verenigingen en werkgroepen actief die de geschiedenis van Nederlands-Indië en van Papua levend houden (www.nederlands-indie.startpagina.nl).

3

Zie mijn antwoord op vraag 2.

4

Het is geen beleid van het Ministerie van OCW om voor verschillende doelgroepen afzonderlijke studiecentra op te zetten. Bovendien legt de Stichting Papua Cultureel Erfgoed zich reeds toe op bestudering van Papua-erfgoed (www.papuaerfgoed.org). OCW richt zich met name op de ontsluiting van erfgoed en het verhalen van de (koloniale) geschiedenis van (bijzondere) groepen via de erfgoedinstellingen die wij nu kennen. De canon kan deze instellingen een focuspunt bieden.

Binnen het programma Erfgoed van de Oorlog van het Ministerie van VWS, eenheid Oorlogsgetroffenen en Herinnering WO II (OHW), is er ook aandacht voor de geschiedenis van Papua, mits gerelateerd aan de Tweede Wereldoorlog en de nasleep daarvan. De geschiedenis van Papua is onderdeel van de het Indisch Erfgoed van de Oorlog.

Geïnteresseerde organisaties zullen in de loop van dit jaar een beroep kunnen doen op de subsidieregeling die momenteel binnen het programma Erfgoed van de Oorlog wordt ontwikkeld.

Op 20 juni van dit jaar zal de regeling in een startconferentie bij het Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum aan het publiek kenbaar worden gemaakt.


XNoot
1

 «Nederlands-Indie in historisch perspectief», Defensiekrant, 11 januari 2007, p. 9.

XNoot
1

 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven