Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

839

Vragen van het lid Weekers (VVD) aan de minister van Justitie over onmiddellijke invrijheidstelling. (Ingezonden 14 december 2005)

1

Hoe vaak weigert een officier van justitie gehoor te geven aan een last tot onmiddellijke invrijheidstelling?1

2

Wat is de oorzaak van het niet onmiddellijk gehoor geven aan de last tot onmiddellijke invrijheidstelling?

3

Is het de officier van justitie toegestaan om niet onmiddellijk gehoor te geven aan de last tot invrijheidstelling? Zo ja, op grond van welke bepaling is dat toegestaan? Zo neen, welke gevolgen worden verbonden aan het negeren van deze last door de officier van justitie?

4

Wat zijn de mogelijke gevolgen als wel altijd onmiddellijk gehoor wordt gegeven aan de last tot invrijheidstelling?

5

Overweegt u een uitdrukkelijke wettelijke bevoegdheid te creëren voor de officier van justitie om uitvoering van de last tot invrijheidstelling op te schorten?

Antwoord

Antwoord van minister Donner (Justitie). (Ontvangen 2 februari 2006), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 629, vergaderjaar 2005–2006

1 en 2

Van oudsher impliceert de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing tot onmiddellijke invrijheidstelling meer dan de enkele mededeling dat de verdachte in vrijheid wordt gesteld.

Het openbaar ministerie en de inrichting waar de verdachte verbleef, hebben nadat de rechter de onmiddellijke invrijheidstelling van een verdachte heeft bevolen, tijd nodig om de normale administratieve formaliteiten af te handelen die met een invrijheidstelling gepaard gaan. Zo dient de verdachte zijn persoonlijke bezittingen, die zich nog in het Huis van Bewaring bevinden, terug te krijgen en controleert men of er nog een andere grond is waarop de verdachte ingesloten moet blijven.

Duidelijk moge zijn dat daarbij van een weigering gehoor te geven aan een last van de rechter geen sprake is. Over de modaliteiten van de praktijk van in vrijheid stelling wordt geen registratie bijgehouden.

3, 4 en 5

Op grond van artikel 553 Sv is het openbaar ministerie belast met de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, waaronder de schorsing of de opheffing van het bevel voorlopige hechtenis dat op de terechtzitting wordt gegeven. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat van de verdachte in het algemeen kan worden gevergd dat hij mee teruggaat naar de inrichting voor de afwikkeling van het bevel. Ik stel voorop dat regel is dat het bevel in ieder geval dezelfde dag ten uitvoer wordt gelegd. Voor vrijheidsbeneming na ommekomst van de dag waarop de invrijheidstelling is bevolen is geen grondslag aanwezig. In het algemeen geldt dus niet dat aan een bevel tot opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis à la minute dient te worden voldaan en dat het voortduren van vrijheidsbeneming meteen daarop onrechtmatig wordt. (Vgl. ook de uitspraak van het EHRM van 1 juli 1997 (Manzoni tegen Italië, nr. 70/1996/689/881), waarin een oponthoud van 3,5 uur voor daadwerkelijke invrijheidstelling geen schending van artikel 5 EVRM werd geoordeeld.) De mogelijkheid bestaat dat de rechter in het concrete geval weliswaar heeft beslist dat er geen titel meer aanwezig is voor het voortduren van de voorlopige hechtenis, maar dat vrijheidsbeneming op een andere titel moet worden ten uitvoer gelegd. Ook voor de verdachte geldt dat het onaangenaam is dat de vrijheidsbeneming feitelijk slechts voor een zeer korte tijd wordt onderbroken en dezelfde dag wordt hervat op een andere titel. Het alternatief van nieuwe vrijheidsbeneming op een andere titel na één of twee dagen op vrije voeten te hebben verkeerd zal de betrokkene veelal extra zwaar vallen.

In het door vragensteller bedoelde artikel wordt de suggestie gedaan dat het openbaar ministerie zich in alle gevallen waarin de verdachte in voorlopige hechtenis verblijft tevoren vergewist van andere titels die voortzetting van de vrijheidsbeneming rechtvaardigen. Het opnemen van een dergelijke verplichting in het werkproces voor alle preventief gedetineerden brengt evenwel een administratieve belasting mee die niet in redelijke verhouding staat tot het betrekkelijk geringe aantal gevallen waarin de invrijheidstelling van de verdachte wordt bevolen of zelfs voorzienbaar is. Ik meen dat geen aanvullende wettelijke regeling nodig en wenselijk is voor het kort ophouden van een verdachte voor het vervoer naar de inrichting, met dien verstande dat dit vervoer zo spoedig mogelijk plaatsvindt en de penitentiaire inrichting de benodigde procedures kan afhandelen. De invrijheidstelling kan dan zo spoedig mogelijk plaats vinden. Ik heb de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen gevraagd rekening houdend met het voorgaande om in overleg met het College van procureurs-generaal maatregelen te nemen die er toe leiden dat de invrijheidstelling zo spoedig mogelijk kan plaats vinden en de penitentiaire inrichtingen de benodigde procedures kunnen afhandelen.


XNoot
1

 Nederlands Juristenblad, 9 december 2005, nr. 44, pp. 2315–2316.

Naar boven