Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1057

Vragen van het lid Vendrik (GroenLinks) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over belemmeringen om langer door te werken. (Ingezonden 15 februari 2006)

1

Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bonden en werkgevers: Bevorder deeltijdpensioen?»1

2

Klopt wat in het artikel staat, namelijk dat nog niet alle pensioenregelingen het deeltijdpensioen kennen? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven, waarbij een opsplitsing wordt gemaakt tussen de mogelijkheden van deeltijdpensioen vóór het 65e jaar en daarna?

3

Deelt u de mening dat door het aannemen door de Kamer van het amendement-Vendrik alle fiscaal gefaciliteerde prepensioenregelingen per 1 januari 2006 de mogelijkheid van deeltijdpensioen moeten bieden? Kunt u aangeven of dat het geval is?

4

Bent u bekend met het feit dat het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in individuele pensioenprognoses de volgende waarschuwing opneemt: «Let op: Het is niet verstandig door te werken tot uw 65ste. Want uw ABP Ouderdomspensioen is hoger als u stopt met werken op de eerste dag van de maand waarin uw 65 wordt?»

5

Hoe beoordeelt u deze adviezen van het pensioenfonds aan werkenden in het licht van de doelstellingen om mensen te stimuleren om langer door te werken?

6

Hoe beoordeelt u de regeling op basis waarvan het ABP Ouderdomspensioen lager is bij het doorwerken tot het 65e jaar? Is dat gewenst en toelaatbaar? Zo neen, bent u van plan om via regelgeving zulke regelingen in de nabije toekomst onmogelijk te maken?

7

Kan deze regeling op een of ander manier te maken hebben met het bovengenoemde amendement, zoals het ABP meldt aan individuele deelnemers?2

Antwoord

Antwoord van minister De Geus (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (Ontvangen 14 maart 2006), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 1029, vergaderjaar 2005–2006.

1

Ja.

2

Ja.

Gegevens van De Nederlandsche Bank wijzen uit dat per 1 januari 2005 al 121 pensioenfondsen pensioenregelingen uitvoerden, waarin aan deelnemers een keuzemogelijkheid voor deeltijdpensioen wordt geboden (15% van alle fondsen voor 12% van alle deelnemers). Er zijn inmiddels meer pensioenfondsen die de mogelijkheid bieden te kiezen voor deeltijdpensioen, waaronder grote fondsen zoals ABP en PGGM. Echter er zijn nog geen cijfers over het jaar 2005 bekend. Er is in de beschikbare gegevens geen uitsplitsing te maken tussen deeltijdpensioen voor het 65ste jaar en daarna.

3

Met ingang van 1 januari 2006 zijn prepensioenregelingen in beginsel niet langer fiscaal gefacilieerd. Alleen als het overgangsrecht bij de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling van toepassing is, kan op prepensioenregelingen nog fiscale faciliëring van toepassing zijn. Het overgangsrecht voor (tijdelijke) prepensioenregelingen is opgenomen in artikel 38d van de Wet op de loonbelasting 1964. Op grond van artikel 38d van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikel als gevolg van het genoemde amendement (Kamerstukken II 2004/2005, 29 760, nr. 30) is komen te luiden, is een van de voorwaarden om ook na 31 december 2005 de fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw in een zogenoemde prepensioenregeling voort te zetten inderdaad, dat deze regeling de mogelijkheid van deeltijdpensioen moet bieden. Het gaat hierbij om (tijdelijke) prepensioenregelingen in de zin artikel 38a van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikel tot en met 31 december 2004 luidde. De genoemde mogelijkheid om de fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw in een prepensioenregeling voort te zetten geldt uitsluitend voor werknemers die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat aanspraken die voor 1 januari 2006 zijn opgebouwd worden gerespecteerd (ongeacht of de desbetreffende regelingen de mogelijkheid van deeltijdpensioen kennen en ongeacht de leeftijd van de werknemer).

Zoals aangegeven is het nog niet mogelijk cijfers met de stand per 1-1-2006 te presenteren.

4

Ja.

5 en 6

Het informeren van zijn deelnemers over de pensioenregeling behoort tot de taken en verantwoordelijkheden van het pensioenfonds, in dit geval het ABP. De pensioenregeling als zodanig is overeengekomen tussen sociale partners. De waarschuwing op het pensioenoverzicht heeft betrekking op het feit dat het laten ingaan van de FPU-regeling op de eerste dag van de maand waarin iemand 65 jaar wordt op grond van de tussen sociale partners overeengekomen en door het ABP uitgevoerde regeling financieel gunstiger kan zijn dan het laten ingaan van de FPU-regeling op of na de dag waarop de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Conform de door het amendement-Vendrik voorgeschreven regel worden de ingevolge het omslaggefinancierde deel van de FPU-regeling te ontvangen uitkeringen actuarieel herrekend indien deze uitkeringen later ingaan dan bij het bereiken van de VUT-gerechtigde leeftijd. Dergelijke regelingen (VUT-regelingen) hebben echter alleen werking vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Er wordt om die reden geadviseerd om gemiddeld genomen een halve maand eerder te stoppen met werken dan op 65 jaar. Volgens de ABP-regeling zijn deelnemers op of na 65 jaar voor wat betreft het omslaggefinancierde deel van de regeling niet langer FPU-gerechtigd en als gevolg daarvan zouden ze voor dit omslaggefinancierde gedeelte de actuarieel opgerente FPU-rechten kunnen mislopen. Wanneer een deelnemer stopt met werken op de eerste dag van de maand, waarin hij 65 jaar wordt, behoudt hij volgens de ABP-regeling wel altijd zijn volledige FPU-rechten. Komt de FPU-uitkering als gevolg van deze regel vóór 65 jaar boven het niveau van 100% van het laatstverdiende loon uit, dan wordt op grond van de overeengekomen regeling het FPU-deel boven dit inkomensniveau doorgestort in het (levenslange) ABP-ouderdomspensioen.

Zoals uit het voorgaande volgt, is de regeling zodanig vormgegeven dat het aantrekkelijk is om in ieder geval door te werken tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 wordt. Op deze wijze wordt langer doorwerken dus beloond, zoals met het amendement werd beoogd.

7

Bij de vormgeving van de FPU-regeling is uiteraard uitgegaan van de fiscale regelgeving inclusief de uit het amendement-Vendrik voortvloeiende wijzigingen. Het amendement-Vendrik ziet echter niet op het ouderdomspensioen, maar uitsluitend op uitkeringen ingevolge regelingen voor vervroegde uittreding of ingevolge een prepensioenregeling. Dat het ouderdomspensioen lager kan worden als een werknemer later met pensioen gaat dan op de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt, is dus geen gevolg van het amendement-Vendrik.


XNoot
1

 Trouw, 7 februari 2006.

XNoot
2

 Kamerstuk 29 760, nr. 30.

Naar boven