Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

410

Vragen van het lid Van Bommel (SP) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over Nederlandse bedrijven die nog steeds betrokken zijn bij kinderarbeid. (Ingezonden 8 oktober 2004)

1

Wat is uw reactie op het bericht «Nederlandse bedrijven nog betrokken bij kinderarbeid»?1

2

Wat vindt u van het feit dat nog steeds zes van de tien arbeiders in de katoenzaadteelt in India kinderen zijn die onder zeer slechte omstandigheden werken?2

3

Kunt u bevestigen dat de in het onderzoek genoemde Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij kinderarbeid? Zijn ook andere Nederlandse bedrijven betrokken bij kinderarbeid? Kunt u een inventarisatie geven van alle Nederlandse bedrijven die betrokken zijn bij kinderarbeid? Zo neen, waarom niet?

4

Deelt u de mening dat deze bedrijven opereren als maatschappelijk verantwoorde ondernemers? Zo ja, kunt u dit toelichten?

5

Kunt u aangeven welke lidstaten en ondernemingen in dit verband de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de ILO-conventie 182 voor het verbod op kinderarbeid overtreden?

6

Bent u bereid deze lidstaten hierop aan te spreken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?

Antwoord

Antwoord van staatssecretaris Van Gennip (Economische Zaken) en van minister De Geus (Sociale Zaken en Werkgelegenheid). (Ontvangen 17 november 2004), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 273, vergaderjaar 2004–2005

1

Het getuigt van onverantwoord gedrag als bedrijven gebruik maken van kinderarbeid. De Nederlandse overheid stimuleert juist dat bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen in binnen- en buitenland.

In het MVO-beleid van de regering staat de promotie van de OESO-richtlijnen centraal. In de OESO-richtlijnen worden bedrijven opgeroepen een bijdrage te leveren aan het afschaffen van kinderarbeid. Bedrijven die gebruik willen maken van het financieel buitenlandinstrumentarium dienen te onderschrijven dat ze de OESO-richtlijnen naar beste vermogen zullen uitvoeren. Daarnaast geldt als minimumeis dat bij projecten waarvoor financiële overheidssteun wordt gevraagd, het ILO-verbod op kinderarbeid wordt gerespecteerd. De uitvoerende instanties voor de financiële regelingen toetsen daarop.

De Nederlandse overheid geeft daarnaast financiële ondersteuning aan organisaties als FNV Mondiaal, HIVOS en NOVIB, die zich ook in India inzetten voor het tegengaan van kinderarbeid, met name ook in de katoenindustrie.

2

Wij achten het onwenselijk dat kinderen in India werken in plaats van naar school gaan.

3

De Nederlandse bedrijven in kwestie ondernemen zelf geen activiteiten in India waarbij gebruik wordt gemaakt van kinderarbeid. Hun partnerbedrijven in India die genoemd worden in het persbericht zijn lid van de brancheorganisatie «Association of Seed Industry» (ASI). Deze heeft een duidelijk «no child labour» beleid. Dit houdt in dat de leden van ASI geen kinderen in dienst nemen. Helaas komt kinderarbeid verderop in de productieketen voor; katoenboeren huren kinderen in. ASI bepleit daarom met alle partijen in de productieketen tot een actieprogramma tegen kinderarbeid te komen. De Nederlandse overheid juicht dit initiatief toe.

Wij beschikken niet over informatie waaruit de betrokkenheid van (andere) Nederlandse bedrijven bij kinderarbeid blijkt.

4

Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 maken de bedrijven zelf geen gebruik van kinderarbeid. Hun Indiase partnerbedrijven werken in ASI-verband samen met onder meer de MV Foundation in de «Child Labor Elimination Group» (CLEG). Naar aanleiding van deze samenwerking is een aantal concrete activiteiten opgezet zoals educatieve programma's en de organisatie van seminars en de beoogde organisatie van «Punishment & Reward schemes». Ook heeft ASI een gedragscode opgesteld voor hun leden. In reactie op het onderzoek van de MV Foundation heeft ASI een «Position paper» opgesteld waarin de activiteiten voor het uitbannen van kinderarbeid gemeld staan.

5

In het algemeen beschikken wij niet over informatie waaruit afgeleid kan worden welke ondernemingen niet handelen conform de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. In reguliere contacten met bedrijven worden de OESO-richtlijnen onder de aandacht gebracht. De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen hebben een eigen nationaal instrument, het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen. Belanghebbenden of hun vertegenwoordigers hebben de mogelijkheid om bij het NCP vragen over de juiste toepassing van de richtlijnen aan de orde te stellen waar dit investeringsgerelateerde vragen betreft. Vervolgens wordt door het NCP in overleg met betrokken partijen naar een oplossing gezocht.

De ILO-conventie 182 is geratificeerd door 150 lidstaten van de Internationale Arbeidsorganisatie. India heeft het ILO-verdrag niet geratificeerd.

6

Via de reguliere toezichtmechanismen van de Internationale Arbeidsorganisatie worden lidstaten die door hen geratificeerde verdragen niet of niet volledig naleven aangesproken. De Nederlandse overheid neemt actief deel aan de uitvoering van deze toezichtmechanismen.


XNoot
1

Sp!ts, 6 oktober jl.

XNoot
2

www.indianet.nl, persbericht van 4 oktober jl., «Nederlandse bedrijven nog steeds betrokken bij gevaarlijke kinderarbeid in India».

Naar boven