Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

332

Vragen van het lid Rijpstra (VVD) aan de minister van Justitie en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Van der Laan, over de veiling van gestolen VOC-aandelen en obligaties. (Ingezonden 9 september 2004)

1

Hoe beoordeelt u de stelling: De dief die het geduld kan opbrengen 20 jaar te wachten wordt eigenaar van het gestolene? Deelt u de mening dat deze stelling volgt uit artikel 3:105 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek? Zo neen, waarom niet?

2

Herinnert u zich de vragen van de leden Rijpstra en Griffith (VVD) inzake internationale kunsthandel en kunstroof?2 Staat u nog steeds achter de strekking van het antwoord waarin u stelt dat er geen aantoonbaar verband bestaat tussen de civiele verjaringstermijn in Nederland en de kunst- en antiekdiefstallen gezien de huidige ontwikkelingen? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

3

Bent u bereid een grondig onderzoek in te stellen waarbij het aspect van de zware criminaliteit bij de internationale kunstroof wordt betrokken? Evenzo de vraag of Nederland aantrekkelijker is (geworden) voor dieven die nationaal erfgoed en kunst willen stelen vanwege de relatief korte verjaringstermijn? Vervolgens de vraag of de kunsthandel in Nederland een voldoende zelfreinigend karakter heeft? En tenslotte de vraag of verlenging van de verjaringstermijn een oplossing biedt?

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Kraneveldt (LPF), ingezonden 9 september 2004 (vraagnummer 2030420940).

Antwoord

Antwoord van minister Donner (Justitie), mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. (Ontvangen 8 november 2004), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 87, vergaderjaar 2004–2005

1

Op grond van de algemene regeling van artikel 3:105 lid 1 BW jo artikel 3:306 BW wordt de bezitter inderdaad na 20 jaren eigenaar van de gestolen zaak, ook al is hij niet te goeder trouw. Maar daarbij moet wel worden aangetekend dat indien de dief na twintig jaar wachten eigenaar van de zaak is geworden, de koper die bekend is met de voorgeschiedenis, zich bloot stelt aan strafrechtelijke vervolging wegens opzetheling of schuldheling (art 416 en 417 bis Sr). Een en ander sluit niet uit dat na het intreden van de verjaringstermijn zowel de dief als de koper aansprakelijk zijn uit onrechtmatige daad waarbij vergoeding van de schade «in natura» kan plaatsvinden, namelijk door teruggave van de gestolen zaak.

Sinds de implementatie van de richtlijn 93/7/EEG in 1995 gelden voor cultuurgoederen in de zin van de artikelen 7 en 14a van Wet tot behoud van cultuurbezit evenwel langere termijnen. Dergelijke cultuurgoederen kunnen op grond van artikel 3:310b BW gedurende vijf jaren nadat de plaats van het cultuurgoed en de identiteit van de bezitter bekend zijn geworden, worden opgeëist en in ieder geval dertig jaren na de dag waarop de niet-rechthebbende bezitter van de zaak is geworden. Gebruik makend van deze regeling heeft de Inspectie Cultuurbezit de Duitse centrale autoriteiten dan ook om medewerking verzocht. In het kader van de ratificatie en implementatie van het UNESCO-verdrag 1970 inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer en eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen (Trb. 1972, nr 50 en Trb. 1983, nr. 66) zal de verjaringsregeling opnieuw worden bekeken.

2

Ik ben nog steeds van mening dat er geen aantoonbaar verband bestaat tussen de civiele verjaringstermijnen in Nederland en de kunst- en antiekdiefstallen, zeker gezien het feit dat de VOC-aandelen in Duitsland op de markt komen en niet in Nederland.

Daaraan doet niet af dat zoals al in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, een en ander in het kader van UNESCO-verdrag 1970 nader zal moeten worden bekeken.

3

In het kader van het Nederlands voorzitterschap van de EU organiseerde het ministerie van OCW op 8 en 9 november jl., in samenwerking met de ministeries van Justitie en Financiën, een conferentie over de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen in de EU. Tijdens die conferentie is een onderzoek gepresenteerd naar verschillende aspecten van de illegale handel van cultuurgoederen in Nederland. Zowel strafrechtelijke als privaatrechtelijke aspecten van de illegale handel in cultuurgoederen zijn daar aan de orde gekomen. De bij de conferentie betrokken ministeries stellen zich ten doel op de uitkomsten van deze conferentie verder voort te bouwen.

De organisaties van kunsthandelaren in Nederland hebben gedragscodes opgesteld voor hun leden. Deze codes zullen mede bijdragen aan de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen. Dit strookt ook met aanbevelingen van UNESCO die gedragscodes van de kunsthandel beschouwen als één van de instrumenten in de strijd tegen de illegale handel in cultuurgoederen.


XNoot
1

de Volkskrant, 8 augustus jl.

XNoot
2

Aanhangsel Handelingen nr. 46, vergaderjaar 2003–2004.

Naar boven