Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1711

Vragen van het lid Kant (SP) aan de minister van Financiën over consequenties van koppeling van de euro aan de D-mark in relatie tot de invoering van de euro. (Ingezonden 3 mei 2005)

1

Wat is uw reactie op de berichten dat door koppeling van de euro aan de D-mark de Nederlandse gulden tegen een te lage koers voor de euro is ingewisseld?1

2

Erkent u dat door deze koppeling de inflatie verder werd aangewakkerd en dat dat nadelig uitpakte voor de koopkracht van de Nederlandse burgers?

3

Waarom is voor handhaven van de koppeling besloten tijdens de invoering?

4

Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de gevolgen daarvan?

5

Waarom is niet gekozen voor aanpassing van de wisselkoersen? Klopt het dat hier nooit over is gesproken? Zo ja, waarom niet? Zo neen, wanneer is daarover gesproken en met wie?

6

Wanneer en hoe hebt u de Tweede Kamer ingelicht over de consequenties van de koppeling in relatie tot de invoering van de euro?

Antwoord

Antwoord van minister Zalm (Financiën). (Ontvangen 23 mei 2005)

1

De analyse van het CPB (beschikbaar op www.cpb.nl) laat zien dat de gulden ten opzichte van het eurogebied als geheel ongeveer juist geprijsd was. In een Algemeen Overleg met de Kamer op 9 april 1998 heb ik aangegeven dat geen sprake was van een onderwaardering van de gulden. Op het moment dat wisselkoersen in aanloop naar de invoering van de euro definitief werden vastgesteld (in mei 1998) was de gulden alleen mogelijk ondergewaardeerd tegenover de Duitse mark. Dit was in feite een probleem van de mark: het CPB constateert dat de Duitse mark niet alleen uit de pas liep bij de gulden maar ook ten opzichte van andere munten overgewaardeerd raakte door de nasleep van de hereniging.

2

Nee. De koppeling droeg – bezien over de langere termijn – juist bij aan een lage inflatie. Voor koopkrachteffecten moet overigens niet alleen naar de inflatie worden gekeken, maar ook naar het inkomen. Het Duitse monetaire beleid vormde tot 1999 de kern van het Europees Monetair Stelsel (EMS) van vaste wisselkoersen. Het beleid van de Duitse centrale bank was gericht op prijsstabiliteit. De Duitse mark was de sterkste munt, de Duitse inflatie en rente de laagste van Europa. Via de vaste koppeling van de gulden aan de Duitse mark kon Nederland de lage inflatie en rente uit Duitsland importeren die een positieve invloed hadden op de economische ontwikkeling in Nederland. Hierdoor bestond brede maatschappelijke steun voor de koppeling.

De essentie van iedere vaste wisselkoers is dat deze slechts wordt aangepast wanneer daartoe een urgente economische noodzaak bestaat. Daar was in de tweede helft van de jaren 1990 in Nederland geen sprake van. Toen de inflatie in de jaren 1990 in Duitsland sneller opliep dan in Nederland, raakte de Duitse mark overgewaardeerd ten opzichte van de gulden en andere valuta's in het EMS. De relatieve onderwaardering van een munt ten opzichte van een andere leidt – in isolement bezien – tot een relatief hogere inflatie, doordat importprijzen hoger zijn, maar ook doordat de economische groei, de bestedingen en de werkgelegenheid oplopen. Overigens was, zoals in het antwoord op vraag 1 is toegelicht, geen sprake van een onderwaardering van de gulden ten opzichte van de euro. Een revaluatie van de gulden ten opzichte van de Duitse mark had mogelijk de inflatie wat kunnen matigen, maar had tegelijkertijd de productie, export, bestedingen en werkgelegenheid getemperd.

3

Ten eerste was er in mei 1998 (het moment dat wisselkoersen definitief werden vastgelegd) geen economische reden voor aanpassing. Ten opzichte van de euro was de gulden juist geprijsd (zie antwoord bij vraag 1). Ten tweede geldt dat de koppeling in het EMS tussen de gulden en de Duitse mark sinds 1979 bestond. De Nederlandse economie heeft daarvan veel voordeel gehad. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht, worden vaste wisselkoersen alleen gewijzigd wanneer economische verhoudingen uit het lood zijn. Daar was in de tweede helft van de jaren 1990 in Nederland geen sprake van. De werkloosheid moest verder omlaag, de inflatie was gering. Daarnaast kenmerkte het (EMS) zich in de tweede helft van de jaren 1990 door een zeer hoge mate van stabiliteit, met de koppeling tussen gulden en Duitse mark als meest stabiele valutapaar. Valutacrises in het EMS zoals in 1993/1994 die tot veel turbulentie leidden op financiële markten met nadelige economische gevolgen bleven in de tweede helft van de jaren 1990 uit. Aan het einde van de jaren 1990 weken feitelijke wisselkoersen nauwelijks af van de in het EMS afgesproken spilkoersen. Dat impliceert dat financiële markten zeer veel geloof hechtten aan toenmalige vaste wisselkoersen. Om in een situatie van financiële stabiliteit een wisselkoersverhouding aan te passen terwijl daarvoor geen economische noodzaak bestond, was geen reële optie. Het had tot grote onrust op financiële markten kunnen leiden.

4

Nee. Omdat er geen sprake was van een verkeerde omruilkoers, is het ook niet mogelijk «de gevolgen daarvan» te onderzoeken. Zelfs in het hypothetische geval dat de gulden wél ondergewaardeerd zou zijn opgegaan in de euro, leert de analyse van het CPB dat in dat geval de economische gevolgen klein, en «gemiddeld wellicht zelfs positief» zouden zijn geweest. Deze analyse van een hypothetisch scenario volstaat.

5

Voor de reden dat niet gekozen is voor aanpassing van wisselkoersen verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Het EMS was een stelsel van «vaste maar aanpasbare» wisselkoersen. De optie van revaluatie of devaluatie bestond altijd. Het gebruik maken van die mogelijkheid werd echter zoveel mogelijk beperkt en hierover moest bij consensus worden beslist. Ten tijde van het bestaan van het EMS waren wisselkoersbewegingen onderdeel van de normale en continue financieel-economische dialoog in Europees verband tussen ministers van Financiën van aan het EMS deelnemende landen. De mogelijkheid om de gulden ten opzichte van de Duitse mark te revalueren is nooit serieus overwogen. Er was brede maatschappelijke steun voor de koppeling van de gulden aan de Duitse mark. De koppeling aan de meest harde munt in het EMS bracht Nederland – bezien over de langere termijn – veel voordelen in de vorm van een lage inflatie en lage rente.

6

In 1998 is in meerdere Algemeen Overleggen met de Kamer gesproken over de vorming van de eurozone. In het overleg van 9 april 1998 heb ik op een vraag van de heer Ybema concreet geantwoord dat geen sprake was van onderwaardering van de gulden.


XNoot
1

De Telegraaf, 1 mei jl.

Naar boven