Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

804

Vragen van de leden Duyvendak en Vos (beiden GroenLinks) aan de minister van Economische Zaken over de mogelijke sluiting van kerncentrale Borssele. (Ingezonden 15 januari 2004)

1

Is het waar dat ambtenaren van uw ministerie hun medewerking hebben onthouden aan het kabinetsbesluit de kerncentrale te sluiten op basis van de motie-Vos1 hierover, en zelfs een actieve bijdrage hebben geleverd aan het openhouden van de kerncentrale Borssele?2

2

Wat was hierin de rol van uw voorgangers, de ministers Wijers en Jorritsma? Was de minister van EZ op de hoogte van voornoemde handelswijze van zijn ambtenaren? Zo ja, heeft hij deze handelswijze goedgekeurd? Zo ja, waarom? Zo neen, wat heeft u ondernomen om de betreffende ambtenaren tot de orde te roepen?

3

Kan het mislukken van de sluiting van Borssele in 2004 geheel of ten dele worden toegeschreven aan de onwilligheid van EZ-ambtenaren het kabinetsbesluit over Borssele uit te voeren? Zo neen, waarom niet?

4

Welke contacten zijn er geweest tussen het ministerie van EZ en de Raad van State over Borssele?

5

Welke argumenten heeft EZ gebruikt om voor de derde maal uitstel te verkrijgen bij de Raad van State voor het indienen van een verweerschrift in de rechtszaak die was aangespannen door werknemers van Borssele?

6

Hoe beoordeelt u het dat ambtenaren van uw ministerie de contacten met de Raad van State als «onderonsje» bestempelen (zie EZ-memo E/EEKK/98065307 van 1 oktober 1998)?

7

Welke contacten zijn er geweest tusen EZ en Elektriciteit Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ)?

Antwoord

Antwoord van minister Brinkhorst (Economische Zaken). (Ontvangen 2 februari 2004)

1–3

Het niet doorgaan van de in 1994, naar aanleiding van de motie-Vos, door het toenmalige Kabinet beoogde sluiting van de kerncentrale Borssele eind 2003 moet mijns inziens niet worden toegeschreven aan enigerlei handelwijze van welke ambtenaren dan ook, maar aan voortschrijdende inzichten op politiek niveau en problemen op het juridische vlak.

Minister Wijers heeft, ondersteund door zijn ambtenaren, in de periode 1994–1998 al het mogelijke gedaan om het besluit tot sluiting van de kerncentrale Borssele ook ten uitvoer te leggen. Hij heeft dat gedaan door afspraken inzake de sluiting te maken met de SEP, besluiten te nemen ter zake van de goedkeuring van het desbetreffende elektriciteitsplan en door, samen met alle andere betrokken ministers een besluit te nemen, strekkende tot het doen eindigen van de geldingsduur van de Kernenergiewetvergunning van de kerncentrale Borssele op 31 december 2003.

In augustus 1998 trad op Economische Zaken een nieuwe minister aan. Ik acht het niet onoorbaar dat de betrokken ambtenaren, met name in het begin van de ambtsperiode van minister Jorritsma, de mogelijkheid van een beleidswijziging ter zake van de kerncentrale Borssele in hun onderlinge gedachtewisselingen en in hun advisering aan de minister hebben betrokken. In ieder geval hebben noch minister Jorritsma, noch haar ambtsvoorganger ooit aanleiding gezien om ambtenaren tot de orde te roepen in verband met een handelwijze als in de vragen bedoeld.

Overigens is de zorg voor de Kernenergiewet met ingang van 1 juli 1999 overgegaan van de Minister van Economische Zaken naar de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Wel bleef op grond van een afspraak tussen beide ministeries EZ de trekker van het «dossier-Borssele».

Een juridisch probleem ontstond door de vernietiging door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, op 24 februari 2000, van het besluit van minister Wijers tot het doen eindigen van de geldingsduur van de Kernenergiewetvergunning op 31 december 2003. Dit besluit was overigens nooit bedoeld als dé belangrijkste manier om de door de motie-Vos beoogde sluiting van de kerncentrale Borssele te bewerkstelligen. Dat waren de door minister Wijers gemaakte afspraken met de SEP, in samenhang met de goedkeuring door de minister van het door de SEP gewijzigde elektriciteitsplan. Wijziging van de Kernenergiewetvergunning werd gezien als een actie ten overvloede, uitgaande van de gedachte dat het wel voor de hand lag de beoogde sluiting van de kerncentrale óók langs deze weg te verzekeren.

De vernietiging was er een van formele aard. Dat impliceerde, dat formeel de mogelijkheid bestond om een nieuwe beschikking van dezelfde strekking te nemen, na een betere procedure en met een betere motivering. Die weg bleek echter niet begaanbaar, met name omdat door de inwerkingtreding van de Elektriciteitswet 1998 de grondslag was komen te ontvallen aan de elektriciteitsplannen.

Wel perspectief bood het houden van EPZ aan de in 1994/95 gemaakte afspraken. De Tweede Kamer is er in mei 2000 (Kamerstuk 26 800 XI, nr. 68) over geïnformeerd, dat door het kabinet langs deze weg verder geopereerd zou worden. Daartoe hebben de ministers Pronk en Jorritsma overleg gevoerd met EPZ. Toen bleek, dat daarbij niet in der minne resultaat bereikt kon worden, is door de Staat een civiele procedure aangespannen. De rechtbank Den Bosch oordeelde echter bij vonnis van 25 september 2002 dat geen sprake was van een civielrechtelijke overeenkomst.

Inmiddels was evenwel in juli 2002 in het Strategisch akkoord van het Kabinet Balkenende-I tussen de bij die Kabinetsformatie betrokken fracties politiek overeengekomen, dat het niet zinvol is de kerncentrale te Borssele voortijdig te sluiten, maar dat het kabinet met de producent/eigenaar in overleg dient te treden over het openhouden van de centrale in relatie tot de economische en veilige levensduur en hier afspraken over dient te maken.

4–6

Nadat met betrekking tot de bedoelde beroepsprocedure op 8 april 1998 aan de toenmalige Minister van Economische Zaken om toezending van een verweerschrift is gevraagd, is met een brief van 29 mei 1998 geantwoord, dat dit niet binnen de genoemde termijn van vier weken mogelijk was. Daarop is van de zijde van de Raad van State de termijn voor het toezenden van het verweerschrift verlengd tot 30 juni 1998. Rond dat tijdstip is telefonisch met de behandelend ambtenaar afgesproken dat het verweer nog enige maanden kon uitblijven. Daarbij is als argument genoemd, dat het vermoeden bestond dat de bestreden beslissing door het nieuwe kabinet zou worden heroverwogen.

Zulk een telefonisch contact is in een dergelijke situatie niet ongebruikelijk en zeker niet onoorbaar.

Uit de genoemde nota blijkt dat dit contact is bestempeld als een «onderonsje» om duidelijk te maken dat voor een nàder uitstel een dergelijke informele communicatie niet meer toereikend zou zijn. Daarvoor werd een schriftelijk, gemotiveerd verzoek namens de ministers nodig geacht. Anders dan verondersteld in het in vraag 6 bedoelde memo, zou dit niet een vierde, maar een derde verzoek om uitstel zijn geweest. Overigens is een zodanig verzoek om uitstel nooit gedaan.

Wel is met brieven van 7 april en op 24 juni 1999 door de Raad van State opnieuw aangedrongen om een verweerschrift. Inmiddels was het echter op 24 juni 1999 bij de Raad van State bezorgd.

7

Tussen EPZ en het Ministerie van Economische Zaken werd regelmatig contact onderhouden. Overigens niet alleen over de kerncentrale Borssele, maar ook over andere aangelegenheden. Wanneer die contacten er precies zijn geweest en wat de onderwerpen van gesprek waren, valt niet meer na te gaan, mede omdat zij meestal telefonisch plaatsvonden.

Met betrekking tot de kerncentrale Borssele zijn de stappen van EZ om de vergunning te wijzigen en de stand van zaken t.a.v. de procedures die er liepen rond de wijziging/beëindiging van de vergunning regelmatig doorgenomen. Daarbij is overigens geen inzicht gegeven in de processtrategie van EZ. Integendeel, er is steeds met nadruk op gewezen dat EPZ eigen juridisch advies moest inwinnen, omdat de belangen die hier speelden nu eenmaal uiteen liepen. In dat verband is ook de mogelijkheid voor EPZ om zich als partij te voegen bij het beroep van het personeel ter sprake gekomen. Dat is ook in de geest van de Algemene wet bestuursrecht, die voorschrijft dat bestuursorganen belanghebbenden wijzen op hun bezwaar- en beroepsmogelijkheden.


XNoot
1

Kamerstuk 16 226, nr. 18 (1994/1995).

XNoot
2

de Volkskrant, 9 januari jl., «Ambtenaren probeerden Borssele open te houden».

Naar boven