Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

732

Vragen van de leden Bruls en Van Vroonhoven-Kok (beiden CDA) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de verwachte toestroom van Oost-Europese werknemers in Nederland. (Ingezonden 6 november 2003)

1

Kunt u uitleggen waarom u vindt dat de verwachte extra toestroom van 30.000 Poolse werknemers per 1 mei 2004 «geen getallen zijn om je zorgen over te maken»?1 Bent u van mening dat er voldoende werkgelegenheid in Nederland is voor deze groep en andere werkzoekenden uit Oost-Europa (onder andere Bulgarije, Roemenië, Oekraïne etc.) in relatie tot de fors stijgende werkloosheid?

2

Wat is het effect van deze ontwikkelingen op de arbeidskansen voor met name werkzoekenden naar laag- en ongeschoold werk?

3

Is deze combinatie van stijgende werkloosheid in Nederland en instroom van werkzoekenden uit Oost-Europa mede te verklaren door een onvoldoende werking van de Nederlandse arbeidsmarkt? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?

4

Hoeveel Oost-Europese werknemers zijn er naar schatting dit jaar legaal dan wel illegaal werkzaam in Nederland? Hoeveel daarvan zijn Polen?

5

Hoeveel mensen uit de groep Polen zijn in het bezit van een Duits paspoort? Is het waar dat veel van deze paspoorten vals zijn? Worden deze paspoorten voldoende gecontroleerd op hun juistheid?

Antwoord

Antwoord van Staatssecretaris Rutte (Sociale Zaken en Werkgelegenheid). (Ontvangen 30 januari 2004), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 394, vergaderjaar 2003–2004

1 en 2

De meeste studies1 naar de gevolgen van de uitbreiding van de EU geven aan dat het effect op de Nederlandse arbeidsmarkt – ook op de langere termijn – beperkt zal zijn. Het CPB gaat ervan uit dat na toetreding van de acht Midden- en Oost-Europese (MOE-)landen, in de periode 2004–2006 tussen de 5000 en 10 000 migranten zich voor langer dan vier maanden in Nederland vestigen. Daarbij komen de seizoenswerkers die in de regel niet langer dan vier maanden in Nederland verblijven. Dit waren er in 2003 circa 10 000. Deze aantallen komen neer op circa 0,3% van de Nederlandse beroepsbevolking. Verdringende effecten op de Nederlandse arbeidsmarkt zullen zich vooral voordoen indien werknemers uit de MOE-landen tegen lagere dan marktconforme arbeidsvoorwaarden in Nederland werken. Werknemers uit de nieuwe lidstaten kunnen dan voor werkgevers aantrekkelijker zijn dan het Nederlandse arbeidsaanbod. Gegeven de onzekerheid rond het precieze aantal immigranten en de gevolgen voor de arbeidsmarkt vindt het kabinet het wel van belang om nauwgezet de feitelijke ontwikkelingen met betrekking tot het aantal arbeidsmigranten uit de toetredende MOE-landen bij te houden en daartoe het formele vereiste van een tewerkstellingsvergunning te handhaven. Hierbij geeft het kabinet de voorkeur aan een variant waarbij migranten ex ante beschermd worden tegen misstanden met betrekking tot arbeidsomstandigheden en waarbij het risico wordt beperkt dat migranten te werk worden gesteld tegen een loon dat onder het CAO-loon ligt (voor zover een CAO van toepassing is) of onder het wettelijk minimumloon. In de kabinetsnotitie van 23 januari jl. aan uw Kamer wordt ingegaan op de overwegingen van het kabinet betreffende het arbeidsmigratiebeleid voor arbeidsmigranten uit de MOE-landen tijdens de overgangsperiode. (Kamerstuk 29 047, nr. 1)

3

Duidelijk is dat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt onvoldoende op elkaar aansluiten. Enerzijds is er veel arbeidsaanbod en anderzijds staan er (moeilijk vervulbare) vacatures open. Een verklaring hiervoor is dat een deel van het huidige werkloosheidsbestand niet inzetbaar is omdat men niet beschikt over de vereiste kennis en vaardigheden. Via het scholingsbeleid en maatregelen gericht op vergroting van de employability tracht het kabinet hier tot oplossingen te komen. Een andere verklaring hiervoor is dat grote groepen werklozen onvoldoende gemotiveerd zijn omdat arbeid niet voldoende loont. Naast het activerender maken van het sociale zekerheidsstelsel, tracht het kabinet hierop in te springen met beleid gericht op oplossing van de armoedeval, zodat het nationale arbeidsaanbod wordt versterkt. Verder verwacht het kabinet dat de WWB en de vervanging van het begrip «passende arbeid» door «algemeen geaccepteerde arbeid», een bijdrage levert, waardoor minder snel een beroep gedaan hoeft te worden op vreemdelingen voor de vervulling van vacatures.

4

In 2002 zijn 9.400 tewerkstellingsvergunningen verleend voor de tewerkstelling van werknemers uit Midden- en Oost-Europa. In 2003 zijn circa 10.000 tewerkstellingsvergunningen verleend (t/m derde kwartaal). Voor beide jaren geldt dat circa 75% hiervan tijdelijke tewerkstelling in de tuinbouw betrof. In 2002 werden 6.575 tewerkstellingsvergunningen afgegeven voor Poolse werknemers.

Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal illegaal tewerkgestelde Oost-Europeanen in 2003. Er kan wel een raming worden gemaakt op basis van onderzoeksgegevens en de inspectieresultaten van de Arbeidsinspectie. De totale omvang van de illegale tewerkstelling bedraagt volgens een onderzoek uit 2000 35.000 tot 50.000 arbeidsjaren die worden vervuld door circa 128.000 personen (Research voor Beleid, Illegale tewerkstelling verkend, november 2000). Uit de inspectieresultaten van de Arbeidsinspectie blijkt dat ruim 20 procent van het aantal aangetroffen illegaal tewerkgestelde vreemdelingen afkomstig is uit een van de tien nieuwe lidstaten. Op grond van deze gegevens zou men het aantal illegaal tewerkgestelde Oost-Europeanen kunnen ramen op 30.000 personen ofwel 10.000 arbeidsjaren. Onbekend is hoeveel personen in deze groep de Poolse nationaliteit hebben.

5

Er is geen informatie beschikbaar over het aantal Polen met een Duits paspoort dat werkend wordt aangetroffen. Als men over een Duits paspoort beschikt, is men – als EU-onderdaan – vrij op de Nederlandse arbeidsmarkt en vindt geen registratie plaats. Van Duitse zijde is meegedeeld, dat de afgifte van Duitse paspoorten aan Polen juist en correct plaatsvindt, al is fraude nooit geheel uit te sluiten.


XNoot
1

NOVA, 28 oktober jl.

XNoot
1

Boeri, T. en H. Brucker, «The impact of Eastern Enlargement on Employment and Labour Markets in the EU Member states» (Berlijn/Milaan 2000), in opdracht van de Europese Commissie; Sinn, H. W. e.a., «EU Erweiterung und Arbeitskräftimmigration», Bundesministerium für Arbeit und Sozialordnung, (Berlin 2000); Bauer en Zimmermann, «Assessment of possible migration pressure and its labour market impact following EU enlargement to Central and Eastern Europe» (Berlin 1999).

Naar boven