Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1597

Vragen van de leden Eerdmans en Van As (beiden LPF) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de kosten van een Kamervraag. (Ingezonden 14 april 2004)

1

Bent u bekend met het feit dat uw voorganger Minister Beernink op 1 augustus 1969 nog wel in staat bleek om een globaal antwoord te geven op Kamervragen van de heer Joekes (VVD) over de kosten van een Kamervraag?1

2

Weet u dat het antwoord op de vraag van de heer Joekes luidde, dat de beantwoording van een schriftelijke Kamervraag dan wel een reeks van vragen, met inbegrip van technische kosten destijds «zeker meer dan f 1.000,–» kostte?

3

Is het niet vreemd dat de minister van BZK anno 2004 blijkbaar niet in staat is om een dergelijke ruwe schatting te geven, ondanks de enorme technische vooruitgang bij de overheid? Ligt dat aan de bureaucratie op uw ministerie?

4

Is het niet goed om juist in het kader van bestuurlijke vernieuwing deze kosten wel inzichtelijk te maken om zo helder te krijgen wat iedere vraag de belastingbetaler kost en hoeveel ambtenaren het gemiddeld bezighoudt?

5

Deelt u de mening dat het voor u handig is om te weten wat een gemiddelde Kamervraag kost en hoeveel ambtenaren hiermee nu precies bezig zijn? Zo ja, bent u alsnog bereid om uit te zoeken wat de beantwoording van een Kamervraag kost?

Antwoord

Antwoord van minister Remkes (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties. (Ontvangen 26 mei 2004)

1 en 2

Ja.

3 t/m 5

In het algemeen onderschrijf ik de benadering dat de kosten van gerede overheidsactiviteiten zo inzichtelijk mogelijk moeten worden gemaakt, teneinde na te gaan of maatregelen kunnen worden genomen die leiden tot minder bureaucratie en een doeltreffender gebruik van overheidsgelden. Ik ga ervan uit dat de vragen ook in die zin zijn bedoeld. Echter, het beantwoorden van Kamervragen is niet zo'n gerede overheidsactiviteit. In de regel maakt het beantwoorden van Kamervragen onderdeel uit van de reguliere beleidsvorming welke plaatsvindt in de lijndirecties. Zoals ik ook in mijn eerdere antwoord duidde, zullen de kosten voor de beantwoording van een Kamervraag niet onbeduidend zijn.

Voor het in kaart brengen van de gemiddelde kosten van Kamervragen is noodzakelijk te weten wat de tijdsbesteding van de betrokken ambtenaren is, inclusief de toetsing door leidinggevenden, hoeveel tijd de aandacht van bewindspersonen voor de beantwoording vergt en welke externe factoren een meetbare betekenis hebben (bijvoorbeeld het verschaffen van informatie of advies door derden en afstemming tussen departementen en overheden). Ook dient berekend te worden wat de kosten zijn van de registratiesystemen en de bewaking en de voortgang in de beantwoording, de eventuele uitstelberichten en de mogelijke vervolgactiviteiten die uit vraag en antwoord voortvloeien.

Dit vergt dus een aanzienlijke investering in tijd en middelen. Wij achten een dergelijk onderzoek niet dienstig en menen dat het zinvoller is de ambtenaren in te zetten voor belangrijke beleidsvragen, in plaats van voor het veroorzaken van nieuwe bureaucratie. Wel kunnen wij een zeer globale inschatting geven van de kosten, door de kosten voor de beantwoording van Kamervragen zoals vastgesteld in 1969 (zeker meer dan f 1000) te relateren aan de gemiddelde index van de salarisstijging voor ambtenarensalarissen (zoals berekend door de Commissie Dijkstal1). Een dergelijke berekening leidt tot een bedrag van ongeveer € 1.750 (circa f 3850) voor de beantwoording van schriftelijke Kamervragen. Wij wensen te benadrukken dat dit een zeer globale indicatie betreft, die op geen enkele wijze rekening houdt met de veranderde omstandigheden in maatschappij en overheid in de periode 1969–2004.

Niettemin zijn bewindspersonen gehouden de gestelde Kamervragen te beantwoorden, uiteraard zonder daarbij onnodige kosten te maken. Zoals hierboven gesteld zijn de kosten niet onbeduidend, maar het beantwoorden behoort tot de normale werkzaamheden van bewindspersonen en dus van hun medewerkers.


XNoot
1

Aanhangsel Handelingen nr. 1099, vergaderjaar 1968–1969.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2003–2004, 28 479, nr. 4.

Naar boven