Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

115

Vragen van de leden Dijsselbloem, Depla en Van Heemst (allen PvdA) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Economische Zaken, van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën over mogelijke problemen rond belwinkels in grote steden. (Ingezonden 4 september 2003)

1

Heeft u kennisgenomen van het rapport «Verkeerd Verbonden», opgesteld door het zogenaamde Van Traa-team in Amsterdam, over de problemen in en rondom belwinkels in de grote steden?

2

Deelt u de conclusie dat er geen nieuw beleid nodig is om de overlast en criminaliteit door belwinkels aan te pakken en dat het volstaat de middelen die er nu al zijn om toezicht uit te oefenen, ook toe te passen? Zo neen, waarom niet en welke aanvullende maatregelen zal het kabinet nemen? Zo ja, waarom zijn de bestaande middelen niet of onvoldoende ingezet?

3

Is de minister van Economische Zaken bereid de Opta te wijzen op haar toezichthoudende rol op de belwinkels? Wat is het belang van de registratie door de Opta voor het effectief aanpakken van overlast en criminaliteit rondom belwinkels? Kan de Opta voor het einde van dit jaar de belwinkels registreren en bij weigering een dwangsom opleggen? Zo neen, waarom niet en wat is uw reactie hierop?

4

Staat deze dwangsom in verhouding tot de hoogte van het wederrechtelijk behaalde economische voordeel van de belwinkel? Zo neen, op welke wijze kan dit voordeel dan worden afgeroomd?

5

Zijn de ministers van Financiën en van Economische Zaken bereid De Nederlandsche Bank, en de Economische Controledienst meer toezicht te laten houden op de praktijk van «hawala», een vorm van illegaal bankieren?

6

Is de staatssecretaris van Financiën bereid de Belastingdienst dan wel de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst de belwinkels aan extra onderzoek te doen onderwerpen?

7

Is de minister van Sociale Zaken bereid de Arbeidsinspectie dan wel de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst invallen te laten doen in belwinkels waarvan vermoed wordt dat er illegale werknemers werken?

8

Wat is uw reactie op de constatering van het Van Traa-team dat grote bedrijven die het slachtoffer worden van Telecomfraude, niet bereid zijn aangifte te doen en de schade stilzwijgend verhalen op de consument door het verhogen van tarieven?

Antwoord

Antwoord van minister Remkes (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens de ministers van Economische Zaken, van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën. (Ontvangen 8 oktober 2003)

1

Ja, ik heb kennis genomen van het onderzoek. Het Van Traa-team heeft overigens geen onderzoek gedaan naar problemen in en rondom andere grote steden, maar zich beperkt tot de gemeente Amsterdam. Verder spreekt u van «belwinkels», maar zoals reeds in mijn vorige antwoord dd. 27 augustus jl. over hetzelfde onderwerp is opgemerkt, en zoals ook het Amsterdamse rapport het benoemt, is hier sprake van «belhuizen»1. Er bestaat immers een verschil tussen belhuizen en belwinkels. Ik wil met u vaststellen dat rondom belwinkels zich geen problemen voordoen van de aard of in de richting zoals door u bedoeld.

2

Het rapport «Verkeerd Verbonden» geeft een lezenswaardig overzicht van de belhuizenbranche en van de aan deze branche gerelateerde problematiek in Amsterdam. Overigens behoort een flink deel van de problemen, zoals het rapport ook stelt, intussen gelukkig al wel tot het verleden; daarnaast bevat het rapport op een aantal onderdelen ook wat onjuistheden (zie verdere antwoorden). Het rapport levert desalniettemin een gewaardeerde bijdrage aan het beeld dat ik, samen met andere departmenten en diverse informatiebronnen, momenteel van deze branche aan het vormen ben, ook omtrent de huidige schaal en acuutheid van de problematiek en omtrent de haalbare en effectieve mogelijkheden vanuit de rijksoverheid om de geconstateerde problemen (mede) te bestijden. Op al deze aspecten is mijn beeld op dit moment nog niet volledig. Als dat beeld wel compleet is, informeer ik uw Kamer over de eventueel nadere maatregelen die ik hieromtrent voorstel.

3 en 4

De Minister van Economische Zaken is niet voornemens de OPTA op te dragen het toezicht uit te breiden naar belhuizen. In het Van Traa rapport worden onjuiste aannames gedaan omtrent registratieverplichting van belhuizen in het kader van de Telecommunicatiewet en tevens omtrent toezichtstaken van de OPTA op integriteit van de netwerken.

De OPTA is een zelfstandig bestuursorgaan dat toezicht houdt op de bepalingen uit de Telecommunicatiewet en de Postwet. Het gaat daarbij om bestuurlijk toezicht. Het is geen taak van de OPTA strafbare feiten op te sporen of de openbare orde te handhaven. Uiteraard kan de OPTA indien zij over aanwijzingen beschikt dat er sprake is van strafbare feiten aangifte doen bij de politie. Voor aanbieders van openbare telecommunicatie-diensten en openbare telecommunicatienetwerken geldt op grond van de Telecommunicatiewet een verplichting zich te registreren bij de OPTA. Deze registratie heeft primair als doel het de OPTA te vergemakkelijken om het aan haar opgedragen bestuurlijke toezicht te houden. Immers door de registratie weet de OPTA wie er op «de markt» zijn. Of een belhuis verplicht is zich te laten registreren hangt onder meer af van de vraag of de dienst die wordt geboden geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken. In die gevallen waar een belhuis zelf een deel van het transport verzorgt zal daarvan sprake zijn en dient het belhuis zich te registreren. De typische dienst van een belhuis bestaat echter uit niet veel meer dan het beschikbaar stellen van een ruimte met enkele telefoontoestellen waarmee, omdat deze zijn aangesloten op het telecommunicatienetwerk van een (registratieplichtige) aanbieder, kan worden getelefoneerd. Is dat het geval dan is er dus geen plicht tot registratie.

Zonder registratieplicht is er geen wettelijke grondslag om (deze) bedrijven toch te registreren, en zijn dwangsommen dus niet aan de orde. De bestaande grondslag in de wet zou dan eerst moeten worden verruimd. Een complicatie zou daarbij zijn dat er een hele categorie bedrijven bestaat die naar de aard van telecommunicatie eigenlijk niet zijn te onderscheiden van belhuizen bijvoorbeeld wanneer ze in hun lokaliteit een betaaltelefoon hebben geïnstalleerd (restaurants, cafés, snackbars, kappers, computershops, hotels enz., waarschijnlijk tienduizenden of meer) of internetcafés.

Naar het oordeel van de Minister van Economische Zaken zou deze poging tot registratie van deze gehele groep een buitenproportionele maatregel zijn. In elk geval zouden daarmee aanzienlijke nieuwe administratieve lasten worden geïntroduceerd. Het zou in verband daarmee tot gevolg hebben dat veel openbare betaaltelefoons waarschijnlijk zullen worden verwijderd, en dat intenetcafés zullen stoppen (omdat het voor sommigen dan te veel rompslomp wordt en omdat registratie waarschijnlijk ook niet kosteloos kan) hetgeen maatschappelijk zeer ongewenst is.

En dit staat ook allemaal nog los van de vraag of registratie bij OPTA een belhuis zou hinderen om malafide activiteiten te entameren. Een eventuele registratie van belhuizen voegt weinig toe aan de mogelijkheden van politie en openbaar ministerie bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

Kortom, de telecommunicatiecontext van belhuizen biedt volgens de Minister van Economische Zaken geen bruikbare aanknopingspunten voor het aanpakken van problemen zoals door u genoemd.

5

Sinds de inwerkingtreding in juli 2002 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt) moeten geldtransactiekantoren (waaronder de zgn. «hawala») aan een aantal voorwaarden voldoen op onder andere integriteitsgebied en geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (DNB). DNB oefent daarmee sindsdien intensiever toezicht uit. Voor juli 2002 was sprake van een lichtere vorm van toezicht middels ontheffingen van de Wet toezicht kredietwezen (artikel 82). Daarnaast vervult FIOD-ECD in het kader van zijn strafrechtelijke opsporingstaak een belangrijke rol bij de daadwerkelijke detectie van illegale geldtransactiekantoren.

Voor wat betreft de werking van de Wet inzake de geldtransactiekantoren en het handhavingsbeleid van De Nederlandsche Bank verwijs ik naar mijn brief van 10 juni 2003 (FM 2003-0691 M) aan uw Kamer.

In het najaar van 2002 is bovendien onder de vlag van het Financieel Expertise Centrum (FEC) een gezamenlijk project gestart om een goed gecoördineerde en adequate rechtshandhaving op het gebied van de geldtransactiekantoren te waarborgen. Daarnaast bestaat de FEC-werkgroep «Niet westers financieel verkeer» om onbekende transactievormen in kaart te brengen en, voorzover noodzakelijk, aanvullend toezicht hierop te initiëren. Aan het project nemen De Nederlandsche Bank, FIOD-ECD, het regiokorps Amsterdam-Amstelland, de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie deel.

6

De Belastingdienst participeert al in het onder 5 genoemde project.

Daarnaast zal hij ook nog een gerichte actie gaan houden bij belhuizen. Momenteel bekijkt de Belastingdienst nog in welke vorm deze actie zal plaatsvinden: een landelijke actie, geïntegreerde handhaving met andere diensten of individuele klantbehandeling.

Inzet van de FIOD-ECD is aan de orde indien er sprake is van een vermoeden van ernstige fiscale fraude. De Aanmeldings-, vervolgings- en transactierichtlijnen bevatten de criteria op basis waarvan een overtreding wordt aangemeld voor strafrechtelijk onderzoek. Binnen het tripartiete overleg tussen Openbaar Ministerie, Belastingdienst en FIOD-ECD wordt besloten of een fraudemelding leidt tot een strafrechtelijk onderzoek.

7

Blijkens het rapport van het Van Traa-team is de belhuisbranche vatbaar voor o.a. illegale tewerkstelling. Op grond van de conclusies van en aanbevelingen bij de onderzoeksrapportage kan niet gesteld worden dat het wat illegale tewerkstelling betreft gaat om omvangrijke fraude. Dit laat onverlet dat daar waar sprake is van concrete aanwijzingen voor (omvangrijke) illegale tewerkstelling AI en SIOD mee zullen werken aan handhavingsactiviteiten in de belhuisbranche. Ook in geval van andere vormen van zware fraude in het SZW-domein, bijvoorbeeld zwart werk, kan de SIOD worden ingezet.

8

Ik wil uw vraag in een breder perspectief plaatsen. Telecomfraude is natuurlijk niet de enige fraude waarmee bedrijven in hun algemeenheid (kunnen) worden geconfronteerd. Aangiftebereidheid van bedrijfscriminaliteit is niet alleen in dit domein een knelpunt. Er worden overigens door de verschillende departementen in samenwerking met de bedrijfslevenkoepels wel acties ondernomen de aangiftebereidheid te verhogen, binnen een algemeen beleid om bedrijfscriminaliteit aan te pakken.

Er bestaan allerlei soorten on-line en off-line criminaliteit. Bedrijven moeten zich so wie so adequaat beveiligen en daarvoor zullen ze ook kosten maken; het is ook normaal dat de kosten van fraudepreventie en verzekeringspremies in eindprijzen worden doorberekend. Van belang is dat bedrijven een goed veiligheidsbeleid voeren, gebruik maken van state-of-the-art beveiliging, met goede risico-afwegingen. Bedrijven die daarin de balans niet goed weten te vinden zullen zich uit de markt prijzen.

Omtrent telecomfraude specifiek is in 2002 maart het zgn. handhavingsarrangement Telecomfraude getekend. Dit is een convenant tussen de telecomsector, het ministerie van EZ2 en het Openbaar Ministerie. In dit convenant is onder andere vastgelegd dat een deel van de opsporingscapaciteit van het OM is geoormerkt voor belangrijke telecomfraudezaken, onder de voorwaarde dat de telecomaanbieders zelf voldoende preventieve maatregelen hebben getroffen en samenwerken bij de preventie van deze vormen van fraude. In het kader van het handhavingsarrangement wordt dan ook overleg gevoerd voor afstemming en samenwerking op het gebied van het tegengaan van actuele frauduleuze praktijken.


XNoot
1

In belwinkels worden veeleer abonnementen en mobieltjes verkocht.

XNoot
2

Op het moment van tekening maakten het Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post en het Agentschap Telecom (voorheen Inspectie Verkeer en Waterstaat) nog deel uit van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Naar boven