Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1515

Vragen van de leden Algra en Schreijer-Pierik (beiden CDA) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over wapenexport. (Ingezonden 22 april 2003)

1

Wat is de gemiddelde tijdsduur tussen de aanvraag en de verstrekking van een exportvergunning?

2

Wat is de gemiddelde tijdsduur tussen de aanvraag en de verstrekking van een exportvergunning als het gaat om producten die vallen onder de voorwaarden voor wapenexport?

3

Hoeveel aanvragen voor een wapenexportvergunning waren er in 2002? Hoeveel van deze aanvragen zijn afgewezen en hoeveel zijn er nog in behandeling?

4

Klopt het dat Nederland ten opzichte van andere Europese landen strakkere richtlijnen hanteert met betrekking tot het afgeven van wapenexportvergunningen? Als dat het geval is, wat zijn dan daarvoor de redenen?

5

Wat is de reden dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen tijdelijke export (demonstratiemateriaal voor beurzen etc.) en definitieve export?

6

Kunnen Nederlandse bedrijven die producten (van systemen tot componenten), diensten en kennis op het terrein van wapens willen exporteren, dat op grond van de criteria die de Nederlandse overheid stelt aan de export, concurrerend doen als de vergelijking met andere Europese landen wordt gemaakt? Weet u dat de bedrijfstak zelf hierover haar twijfels heeft?

Antwoord

Antwoord van staatssecretaris Van Gennip (Economische Zaken), mede namens de minister van Buitenlandse Zaken. (Ontvangen 30 juni 2003), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 1324, vergaderjaar 2002–2003

1 en 2

Veruit de meeste aanvragen voor een vergunning voor export van militaire goederen worden zelfstandig afgedaan door de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU). Dit gebeurt op grond van een door mij verstrekt mandaat. Het gaat daarbij om aanvragen voor uitvoer naar EU-lidstaten en NAVO-partners (met uitzondering van Griekenland en Turkije), en een aantal daarmee gelijkgestelde landen. Voor deze groep is het aspect van de politieke risico's niet of nauwelijks aan de orde. Deze aanvragen worden, als alle vereiste informatie is overgelegd, binnen een week afgehandeld.

Aanvragen voor alle overige landen worden ter afdoening voorgelegd aan het Ministerie van Economische Zaken. EZ legt deze aanvragen voor aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor politiek advies. Dit advies, dat tot stand komt op basis van een toetsing aan de criteria van de Europese Gedragscode inzake export van conventionele wapens, wordt gewoonlijk door de minister van Buitenlandse Zaken zelf vastgesteld. Indien de beoogde bestemming een ontwikkelingsland is, wordt de aanvraag ook aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. EZ neemt het politieke advies van BZ als regel over. Waar verschil van mening bestaat, pleeg ik overleg met de minister van Buitenlandse Zaken om tot een voor ons beiden aanvaardbare beslissing te komen.

Deze Haagse procedure neemt normaal gesproken enkele weken in beslag. In sommige gevallen echter kost het enige tijd, alvorens de benodigde informatie is vergaard om tot een afgewogen politiek advies te komen. Recentelijk is een aantal aanvragen langere tijd aangehouden omdat onvoldoende helderheid bestond over de politieke ontwikkelingen in het land of in de regio van eindbestemming van de goederen. Het resultaat was dat de aanvragen enkele maanden zijn blijven liggen, hetgeen tot vragen van de betrokken bedrijven leidde. Ik ben van mening dat dit soort vertraging alleen in hoogst uitzonderlijke gevallen mag voorkomen. De regel dient te zijn dat op aanvragen voor exportvergunningen uiterlijk 6 weken na binnenkomst bij EZ wordt beslist.

3

In 2002 zijn 1454 aanvragen voor een vergunning voor export van militaire goederen geregistreerd. Daarvan betroffen 1144 leveranties aan EU- of NAVO-partners, en 310 leveranties aan overige landen. Bij de beoordeling van dit ogenschijnlijk hoge aantal dient te worden bedacht dat daar ook aanvragen voor retourzendingen na reparatie en voor z.g. after sales transacties bij zitten. Van deze 1454 aanvragen zijn er 16 afgewezen. Bij deze afwijzingen gaat het in 8 gevallen om daadwerkelijke contracten, in 6 gevallen om proefaanvragen («sondages»), en in 2 gevallen om tijdelijke export voor demonstratie. Van de in 2002 ingediende aanvragen zijn er momenteel nog 6 in behandeling. Ik zal er op toezien dat deze op korte termijn worden afgehandeld.

4

Alle lidstaten van de EU hebben zich gebonden aan de eerder genoemde Gedragscode betreffende wapenuitvoer. De toetsing van aanvragen wordt door de lidstaten zelf uitgevoerd. Dat impliceert dat, alhoewel identieke criteria worden gehanteerd, de toetsing in de praktijk tot verschillende resultaten kan leiden. De implementatie van de Gedragscode wordt regelmatig besproken in het Raadscomité inzake uitvoer van conventionele wapens (COARM). Uit de daarbij uitgewisselde informatie blijkt dat Nederland in het algemeen een iets restrictiever beleid voert dan de meeste andere lidstaten. Paragraaf 2 van de uitvoerende bepalingen van de Gedragscode staat dit overigens uitdrukkelijk toe1.

De reden voor het relatief restrictieve Nederlandse beleid is, dat bij de beoordeling van vergunningsaanvragen een doorslaggevend gewicht wordt toegekend aan de inschatting van de politieke risico's. Deze beleidskeuze, die teruggaat tot de Nota Veiligheid en Ontwapening van 1975, is de hoeksteen van het Nederlandse wapenexportbeleid.

Dat neemt niet weg dat Nederlandse bedrijven mijns inziens voluit moeten kunnen concurreren met bedrijven uit andere lidstaten. Het Nederlandse beleid moet derhalve voortdurend getoetst worden aan dat van de andere EU-lidstaten. Paragraaf 7 van de uitvoerende bepalingen van de Gedragscode stelt dat de code aan doeltreffendheid wint naarmate meer sprake is van convergentie van het beleid van de lidstaten. De regering draagt hieraan bij door bij de toetsing van aanvragen nadrukkelijk te kijken naar hoe andere lidstaten over soortgelijke transacties hebben beslist. Als blijkt dat de aarzelingen van Nederland inzake bepaalde bestemmingen niet worden gedeeld door de meeste andere lidstaten, dan is dat een belangrijk gegeven bij de besluitvorming. Van belang is voorts dat optimaal gebruik wordt gemaakt van het in de Gedragscode opgenomen systeem van notificatie en consultatie. Van dit systeem, dat lidstaten tot overleg dwingt indien zij overwegen een vergunning te verlenen voor een nagenoeg identieke transactie die eerder door een andere lidstaat is geweigerd, gaat een disciplinerende werking uit.

5

Tot nu toe werden aanvragen voor vergunning voor tijdelijke export strikt getoetst aan de criteria van het wapenexportbeleid. Dat kwam er op neer dat deze aanvragen in feite werden behandeld als waren het aanvragen voor definitieve export. Achtergrond daarvoor was onder meer de overweging dat een demonstratie een signaal afgeeft over mogelijke toekomstige export. Daarnaast werd gekeken naar het risico dat de goederen in verkeerde handen vallen.

Dit beleid blijkt in de praktijk tot problemen te leiden voor het Nederlandse bedrijfsleven. De minister van Buitenlandse Zaken en ik zijn tot de conclusie gekomen dat het beleid enige aanpassing behoeft. Vergunningaanvragen voor demonstratiezendingen worden vanaf nu nog steeds getoetst aan de criteria van de Europese gedragscode, maar het bijzondere karakter van deze zendingen wordt nadrukkelijker in de afweging betrokken. Zo worden demonstratiegoederen geen eigendom van het ontvangende land, en worden zij ter plekke ook niet gebruikt. Deze goederen zijn meestal ook niet daadwerkelijk bruikbaar, zelfs al zouden zij in verkeerde handen vallen. Dat betekent dat de risico's over het algemeen minder groot zijn dan bij normale exporttransacties.

6

Uit mijn antwoord op vraag 4 moge blijken dat de concurrentiepositie van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie mijn bijzondere aandacht heeft. Ik weet dat sommige bedrijven twijfels hebben of zij dezelfde kansen krijgen als hun concurrenten uit andere lidstaten. Ik weet echter ook dat deze bedrijven de noodzaak inzien van een nauwgezette controle op de export van strategische goederen. Die noodzaak is met de toename van regionale spanningen en conflicten en met de opkomst van het internationale terrorisme onverminderd aanwezig. Binnen dat kader zal de Nederlands regering zich blijven inspannen voor het in stand houden van een Europees «level playing field» voor de export van strategische goederen.


XNoot
1

«Deze code doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om in nationaal verband restrictievere regels toe te passen.»

Naar boven