Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

381

Vragen van het lid Halsema (GroenLinks) aan de minister van Justitie over een onderzoek van de Registratiekamer naar de werkwijze van handelsinformatiebureaus. (Ingezonden 8 oktober 2001)

1

Kent u het onderzoek van de Registratiekamer naar de wijze van informatieverzameling door het handelsinformatiebureau Goderie van Groen en door een niet nader genoemd handelsinformatiebureau in september 2000?

2

Wat vind u van de gegevensverzameling door dergelijke handelsinformatiebureaus?

3

Erkent u het spanningsveld tussen de wijze waarop gegevens over burgers kunnen worden ingewonnen en vervolgens worden verwerkt door deze bureaus en de nieuwe Wet bescherming persoonsgegevens?

4

Acht u het toelaatbaar dat handelsinformatiebureaus naast de debiteur (indien deze zelfs na druk onvoldoende informatie over diens financiële situatie verschaft) buren, naamgenoten, woningbouwcorporaties, sociale diensten, zorgverzekeraars en andere uitkeringsinstellingen, nutsbedrijven, uitzendbureaus, werkgevers (ook personeelszaken van gemeentes, arbeidsbureaus, banken deurwaarders, incassobureaus), ongeacht toestemming van de debiteur, om informatie vraagt?

5

Is het volgens u toelaatbaar om zgn. bulkbevragingen bij uitkeringsinstellingen te laten verrichten?

6

Is het volgens u toelaatbaar dat deurwaarders sofi-nummers en gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie verstrekken aan handelsinformatiebureaus ?

7

Is het u bekend dat zelfs medisch en strafrechtelijk geconnoteerde gegevens ter beschikking staan van handelsinformatiebureaus. Zo ja, wat vind u hiervan?

8

Is het correct dat met deze handelswijze van handelsinformatiebureaus de expliciete geheimhoudingsverplichtingen van overheidsinstellingen wordt geschonden?

9

Acht u het voldoende dat de branchevereniging (de Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus) met een gedragscode voor handelsinformatiebureaus komt? Zo neen, bent u bereid stappen te ondernemen?

10

Op welke wijze wordt het openbaar ministerie betrokken bij het onderzoek naar de werkwijze van handelsinformatiebureaus?

Antwoord

Antwoord van minister Korthals (Justitie). (Ontvangen 11 december 2001), zie Aanhangsel Handelingen nr. 271, vergaderjaar 2001–2002

1

Ja. Het betreft een onderzoek van november 1999 naar handelsinformatiebureau Goderie van Groen en een onderzoek van juli 2001 naar een niet nader genoemd (handels)informatiebureau.

Ten tijde van beide onderzoeken was de Wet persoonsregistraties (Wpr) van kracht. Inmiddels is per 1 september jl. de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) in werking getreden.

2 en 4

Uit beide onderzoeken van de Registratiekamer blijkt dat bepaalde verwerkingen van persoonsgegevens die door de onderzochte handelsinformatiebureaus worden verricht onrechtmatig zijn. Hierbij sluit ik me aan.

Het verwerken en derhalve ook het verzamelen van persoonsgegevens dient te voldoen aan de in de Wbp neergelegde regels. Dat geldt ook voor het verwerken van persoonsgegevens door handelsinformatiebureaus. Het verwerken van persoonsgegevens met als doel de financiële positie van een natuurlijke persoon in kaart te brengen is op zich een rechtmatig doel. Bij het verzamelen van de benodigde persoonsgegevens moet een handelsinformatiebureau zich echter beperken tot een gelimiteerd aantal bronnen. Dit vloeit voort uit het doelbindingsbeginsel. Persoonsgegevens mogen niet verder verwerkt worden op een wijze die onverenigbaar is met het doel of de doeleinden waarvoor ze verkregen zijn. De persoonsgegevens die bijvoorbeeld werkgevers, nutsbedrijven en woningbouwverenigingen verzamelen over hun werknemers, klanten en huurders mogen dus niet zonder toestemming van de betrokkene door een handelsinformatiebureau gebruikt worden teneinde de financiële positie van een natuurlijke persoon in kaart te brengen. In een aantal gevallen zal bovendien een geheimhoudingsplicht aan het verstrekken van dergelijke gegevens in de weg staan. Voorbeelden daarvan zijn te vinden in artikel 98 van de Organisatiewet Sociale Verzekeringen, artikel 123 van de Algemene bijstandswet en in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

3

De Wbp maakt een afweging tussen de belangen van degene die persoonsgegevens wenst te verwerken voor een rechtmatig doel, de zogenoemde verantwoordelijke, en de belangen van de natuurlijke personen wiens gegevens het betreft, de zogenoemde betrokkenen. Dat kan leiden tot een zekere spanning.

Met het oog op het eerder genoemde doelbindingsbeginsel is het relevant een onderscheid te maken tussen gegevens die rechtstreeks bij de betrokkene zelf verkregen zijn en gegevens die uit andere bronnen afkomstig zijn. Indien een betrokkene zijn gegevens afstaat aan een handelsinformatiebureau met het doel zijn financiële positie in kaart te brengen kan het betrokken bureau die gegevens rechtmatig voor dat doel gebruiken. Indien een handelsinformatiebureau diezelfde gegevens betrekt van een ander dan de betrokkene kan er sprake zijn van een verwerking die onverenigbaar is met het doel of de doeleinden waarvoor de gegevens door die ander verkregen zijn.

5

Gezien het eerder genoemde doelbindingsbeginsel mogen persoonsgegevens die door uitkeringsinstellingen zijn verzameld met het oog op de uitoefening van hun taak niet worden gebruikt door handelsinformatiebureaus om de financiële positie van een natuurlijke persoon in kaart te brengen. Dergelijke gegevens mogen zeker niet in bulk verstrekt worden.

6

Krachtens artikel 5 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders zijn deurwaarders gebonden door een geheimhoudingsplicht. Deze plicht vloeit voort uit artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin een geheimhoudingsplicht is opgenomen voor een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en die te maken krijgt met vertrouwelijke gegevens. Gegevens die voor de uitvoering van deze taak zijn verzameld mogen niet gebruikt worden om de financiële positie van een natuurlijk persoon in kaart te brengen.

Het gebruik van het sofi-nummer is voorzien in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. In aanvulling op deze wet en op andere formele wetgeving voorziet het Besluit gebruik sofi nummer in het gebruik van het sofi-nummer voor andere doeleinden. Nergens in deze regelgeving is voorzien in het gebruik van het sofi nummer door handelsinformatiebureaus.

7

Ja, dat blijkt uit beide onderzoeken van de Registratiekamer. De aldaar onderzochte verstrekkingen zijn in strijd met de Wpr en de Wbp.

8

Bij de beantwoording van vragen 2, 4 en 6 heb ik verwezen naar het feit dat een aantal organisaties en personen gebonden zijn aan een geheimhoudingsplicht. Het verstrekken van persoonsgegevens aan handelsinformatiebureaus maakt inbreuk op deze geheimhoudingsplicht.

9

Het verzamelen en verder verwerken van persoonsgegevens door handelsinformatiebureaus is onderworpen aan de regels van de Wbp. Teneinde de regels uit deze wet toe te snijden op het kader waarbinnen handelsinformatiebureaus opereren is het nuttig een gedragscode vast te stellen.

Hierover vindt momenteel overleg plaats tussen de Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus en het Cbp.

10

Inbreuk op de materiële normen van de Wbp is niet strafbaar gesteld. Het openbaar ministerie is derhalve niet betrokken bij het onderzoek. Dat neemt niet weg dat er sprake kan zijn van het plegen van strafbare feiten als gevolg van een overtreding van andere wettelijke normen. Een voorbeeld daarvan is artikel 272 van het Wetboek van strafrecht dat schending van het ambtsgeheim strafbaar stelt. Ook het uitlokken van een dergelijke schending is een strafbaar feit.

Omdat de Registratiekamer van oordeel was dat er in één geval sprake was van schending van het ambtsgeheim, heb ik het College van procureurs-generaal verzocht te bezien of het rapport van 1999 voldoende aanknopingspunten biedt voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Dit College heeft mij bericht dat dat niet het geval is.

Naar boven