Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

710

Vragen van het lid Marijnissen (SP) over de benoeming van de kroonprins tot lid van het IOC. (Ingezonden 12 februari 1998)

1

Wat waren uw motieven om niet op al mijn schriftelijke vragen1 over de benoeming van de kroonprins tot lid van het IOC antwoord te geven?

2

Was u ten tijde van uw instemming met de reactie van de kroonprins op het verzoek toe te treden tot het IOC op de hoogte van de brief van 1994 waarin werd aangegeven dat er bij de kroonprins «geen ambitie» bestond voor lidmaatschap van het IOC?

3

Zo neen, waarom niet? Had u in verband met de ministeriële verantwoordelijkheid (ook voor de voorwaarde waaronder de kroonprins beschermheer werd van het NOC/NSF) niet op de hoogte moeten zijn van het bestaan van die brief? Voelt u zich, nu blijkt dat er inderdaad zo'n brief is, door de situatie in verlegenheid gebracht? Had u, indien u wel op de hoogte was geweest van het bestaan van de brief, de kroonprins een ander advies gegeven?

4

Zo ja, was het dan in verband met de toezegging van 1994 niet correcter geweest indien de beschermheer van het NOC/NSF, wetende dat er door de olympische sportbonden verenigd in het NOC/NSF reeds een officiële kandidaat was aangewezen, de voorzitter of het bestuur van het NOC/NSF verwittigd had van het verzoek van de kant van het IOC en zijn geplande reactie daarop?

5

Waarom is er naar uw idee «een geheel nieuwe situatie» ontstaan als gevolg van het verzoek van de voorzitter van het IOC?

6

Bent u bereid de brief van het secretariaat van de Prins van Oranje openbaar te maken?

7

Wat zijn de «voorwaarden voortvloeiend uit het staatsrecht» waaronder de kroonprins benoemd is als lid van het IOC?

8

Wilt u alsnog antwoord geven op de door mij eerder gestelde vragen vier en vijf1?

9

Bent u bereid de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gericht aan de voorzitter van het IOC openbaar te maken?

Antwoord

Antwoord van minister-president Kok (Algemene Zaken). (Ontvangen 13 februari 1998)

1

Mijn antwoorden van hedenmorgen gaan m.i. in voldoende mate op de eerder gestelde vragen in.

2, 3, 4 en 6

In onze staatsrechtelijke verhoudingen wordt niet ingegaan op het verkeer tussen ministers en leden van het Koninklijk Huis.

5

De Prins van Oranje had in 1994 geen actieve belangstelling om lid te worden van het IOC. Daarvoor bestond ook geen concrete aanleiding. Het directe verzoek van de voorzitter van het IOC aan de Prins van Oranje om lid te worden van het IOC heeft hierin wezenlijk verandering gebracht.

7, 8

In verband met de ministeriële verantwoordelijkheid zijn beperkingen gesteld aan de regel dat leden van het IOC optreden zonder last of ruggespraak. Ik verwijs ook naar het gestelde in de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 2 februari 1998 aan de voorzitter van het IOC (zie ook het antwoord op vraag 9).

9

De brief van de staatssecretaris van VWS aan de voorzitter van het IOC d.d. 2 februari 1998 is in afschrift bij deze antwoorden gevoegd. Tevens is afschrift van het antwoord van de voorzitter van het IOC d.d. 3 februari 1998 bijgevoegd.1


XNoot
1

Aanhangsel Handelingen nr. 697, vergaderjaar 1997–1998.

XNoot
1

Bijlagen ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven