Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

296

Vragen van de leden B.M. de Vries en Van Rey (beiden VVD) over fiscale constructies die worden gebruikt om korting op wachtgelden te voorkomen. (Ingezonden 3 november 1995)

1a

Worden er in de praktijk fiscale constructies gebruikt voor mensen met een wachtgeldregeling, zodanig dat er geen korting plaatsvindt op deze wachtgelden?

1b

Wilt u een inventarisatie maken van deze constructies en de Kamer hierover informeren?

2

Bent u van plan deze constructies nader te bezien en indien nodig aan te pakken?

Antwoord

Antwoord van staatssecretaris Vermeend (Financiën). (Ontvangen 30 november 1995)

1a, 1b en 2

Bij de beantwoording van deze vragen ga ik er vanuit dat zij zien op wachtgeldregelingen voor ambtenaren. De diverse regelingen kennen alle een kortingsmethodiek.

De kortingsregels in het kader van de wachtgeldregeling zijn niet fiscaal. Een dergelijke regeling beoogt cumulatie van wachtgeld en neveninkomsten te voorkomen. Zo'n regeling is opgenomen in het Rijkswachtgeldbesluit 1959 voor wat betreft diverse rijkswachtgelden. Ingevolge deze regeling behoren neveninkomsten te worden verrekend met het wachtgeld over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. Indien bijvoorbeeld aan een wachtgelder die valt onder de regeling van het Rijkswachtgeldbesluit, als werknemer of directeur-grootaandeelhouder van een management-bv een niet reëel salaris wordt toegekend, wordt toch verrekend hetgeen wel reëel kan worden geacht. Naast deze verrekening van het loon wordt ook de belastbare winst van de BV verrekend met het wachtgeld.

Wat betreft de fiscaliteit merk ik op dat de management-bv door de Belastingdienst kritisch wordt bezien op haar realiteitsgehalte en dat zonodig wordt gecorrigeerd. Zie hieromtrent ook de antwoorden op kamervragen over managers die ontslag nemen en vervolgens een management-bv oprichten.1 Bovendien zijn met ingang van 1 januari 1994 de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet op de inkomstenbelasting 1964 aangepast om aan oneigenlijk gebruik van uitstelconstructies met salaris een einde te maken. Als gevolg van deze aanpassingen wordt bij de belastingheffing geen rekening gehouden met het feit dat het loon geheel of voor een meer dan bijkomstig deel wordt uitgesteld, dan wel tijdelijk op nihil of een lager bedrag dan gebruikelijk wordt gesteld.


XNoot
1

Aanhangsel Handelingen II, 1986/87, nr. 198, blz. 307, alsmede nr. 499, blz. 991.

Naar boven