Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1190

Vragen van de leden Blaauw (VVD), Hillen (CDA), Dijksma (PvdA) en Roethof (D66) over de gebeurtenissen in het Westjavaanse dorp Rawagedeh. (Ingezonden 17 augustus 1995)

1

Hebt u kennis genomen van de televisiedocumentaire over gebeurtenissen in december 1947 in het Westjavaanse dorp Rawagedeh?1

2

In hoeverre zijn de getuigenissen van de betrokkenen in overeenstemming met reeds bekende gegevens en in hoeverre zijn nieuwe feiten naar voren gebracht?

3

Is met zekerheid vastgesteld welke militaire eenheid de operatie in december 1947 in Rawagedeh heeft uitgevoerd?

4

Zijn er meerdere operaties in Rawagedeh uitgevoerd? Zo ja, welke en met welke militaire eenheden?

5

Bent u bereid om, indien moet worden vastgesteld dat de thans bekende gegevens onvoldoende zijn om inzicht te verkrijgen in het werkelijkheidsgehalte van genoemde documentaire, een nader onderzoek uit te laten voeren?

Nader antwoord

Nader antwoord van minister Sorgdrager (Justitie). (Ontvangen 6 september 1995)

Bij de beantwoording van de vragen 2 en 5 inzake Rawagedeh van de leden Blaauw, Hillen, Dijksma en Roethof1 heeft de minister-president meegedeeld dat het openbaar ministerie, procureur-generaal Arnhem, een oriënterend onderzoek zou verrichten, waarbij de recent beschikbaar gekomen gegevens worden getoetst aan de inhoud van het bestaande dossier. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zou nader worden bezien of het zinvol zou zijn daar een vervolg aan te geven en zo ja, op welke wijze.

De uitkomsten van dit oriënterend onderzoek zijn inmiddels bekend. Ik kan u ter zake het volgende meedelen.

De documentaire in kwestie werpt geen nieuw licht op de reeds bekende feiten. Over de gebeurtenissen in Rawagedeh wordt achtereenvolgens in de correspondentie uit het archief van procureur-generaal Felderhof, in het VN-rapport van 12 januari 1948 en in de excessennota van 1968 melding gemaakt. Over het aantal slachtoffers dat op 9 december 1947 is gevallen bestaan verschillende lezingen. In ieder geval moet worden vastgesteld dat het Nederlandse leger bij de gebeurtenissen in Rawagedeh standrechtelijke executies heeft uitgevoerd, waarbij een groot aantal slachtoffers is gevallen.

Vastgesteld moet evenwel worden dat vervolging van de betreffende misdrijven niet meer mogelijk is. Bij de behandeling van de excessennota in de Tweede Kamer in 1969 heeft de toenmalige minister-president De Jong verklaard dat wegens eventuele niet-verjaarde misdrijven, begaan door Nederlandse militairen in de periode 1945–1950, geen vervolging meer zal worden ingesteld (kamerstukken 10 008, 74ste vergadering, 2 juli 1969, pag. 3613/3614). Daarnaast is in het kader van de parlementaire behandeling van de wet van 8 april 1971, waarbij, kort samengevat, de verjarigng van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de mensheid werd opgeheven, gesteld: «Naar misdrijven van Nederlandse militairen, in de periode 1945–1950 in Indonesië begaan, is een onderzoek ingesteld.

Daarvan heeft de regering verslag gedaan in een nota aan de Tweede Kamer. Bij de openbare behandeling van die nota zijn de overwegingen uiteengezet, die hebben geleid tot de beslissing, dat wegens eventueel nog niet verjaarde misdrijven uit die periode geen vervolging meer zal worden ingesteld. Voor opheffing van de verjaring voor die misdrijven zou derhalve geen grondslag meer aanwezig zijn.» (kamerstukken 10 251, 140 a, MvA aan de EK). Hieruit moet worden afgeleid dat de wetgever bij de opheffing van de verjaring van oorlogsmisdrijven niet het oog had op misdrijven begaan door Nederlandse militairen in Indonesië in 1945–1950. Een nader onderzoek acht ik daarom niet zinvol.


XNoot
1

Op RTL 5 op 15 augustus jl.

XNoot
1

Aanhangsel Handelingen nr. 1153, vergaderjaar 1994–1995.

Naar boven