Aanhangsel van de Handelingen
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 8 |
Bent u bekend met het artikel van Geesje Rotgers van 29 april 2023, «Overheid veroorzaakt negatieve trends in Europese rapportage waterkwaliteit»?1
Ja. Zie hierover ook de antwoorden op de vragen van het Tweede Kamerlid Edgar Mulder (2023Z07808) van 31 mei 2024.
Hoe beoordeelt u dit artikel? Bent u het eens met de hoofdconclusie uit het artikel dat de ogenschijnlijke verslechtering van de Nederlandse waterkwaliteit het gevolg is van een wijziging in de Nederlandse meetsystematiek, en dat wanneer deze systematiek ongewijzigd was gelaten zelfs een verbetering van de waterkwaliteit zichtbaar was geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het artikel wordt de suggestie gewekt dat de grondwaterkwaliteit ogenschijnlijk is verslechterd door wijzigingen in het meetnet. Dit is niet het geval. De meetsystematiek (opzet en methode) voor het meten van de grondwaterkwaliteit die Nederland hanteert is niet gewijzigd.
In het artikel wordt verwezen naar de resultaten die worden gepresenteerd in de EU Landenrapportage. Dit verslag wordt opgesteld in opdracht van de Europese Commissie (EC) op basis van de data die zijn aangeleverd door de verschillende lidstaten in het kader van de Nitraatrichtlijn. Op verzoek van de EC worden sinds 2008 ook data over het uitspoelingswater (water uit de wortelzone) aangeleverd. Deze data komen uit het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). Hoewel deze data ook voor 2008 werden verzameld en Nederland hier zelf wel over rapporteerde in de (Nederlandse) Nitraatrapportage, werden deze gegevens uit het LMM voor 2008 nog niet aangeleverd in het databestand van de Europese Commissie.
Het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) monitort de effecten van de landbouwpraktijk op het grond- en oppervlaktewater rondom en onder agrarische bedrijven. De meetresultaten uit het LMM laten sinds de invoering van de Nitraatrichtlijn (1991) een duidelijke daling van de nitraatuitspoeling laten zien. Sinds 2012 is er geen dalende trend meer, maar wordt nog niet overal aan de doelen uit de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water (KRW) voldaan. De Nitraatrapportage 2024 laat zien dat de waterkwaliteit onvoldoende is verbeterd. Daarom blijven maatregelen ter bevordering van de waterkwaliteit ook de komende jaren nodig. Concluderend, ik deel niet de mening dat de verslechtering van de Nederlandse waterkwaliteit wordt veroorzaakt door een verandering in de meetsystematiek.
Op 12 november jl. stelde de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur tijdens het debat over de Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie dat zij het meten van de Nederlandse waterkwaliteit baseert op «eenduidige gegevens» en dat het aanpassen van de meetmethode niet resulteert «in een andere, betere of slechtere waterkwaliteit».2 Staat u nog steeds achter deze uitspraken? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ja. De meetnetten die worden gebruikt om te rapporteren over de waterkwaliteit, zijn dusdanig samengesteld dat zij, conform de vereisten van de Nitraatrichtlijn, een representatieve weergave geven van de waterkwaliteit in Nederland. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is er geen aanpassing geweest van de meetsystematiek om de Nederlandse waterkwaliteit te meten. Het maken van beleid wordt gebaseerd op eenduidige gegevens. Zie voor een verdere toelichting ook mijn antwoord op vraag 2 en de beantwoording van de vragen van het Tweede Kamerlid Edgar Mulder (2023Z07808).
Bent u bekend met de e-mail van 14 februari 2021 van de Nederlandse autoriteiten aan de Europese Commissie, waarin Nederland meldt dat de meetnetten voor grond- en oppervlaktewater zijn uitgebreid, dat «het aantal deelnemende boerderijen is toegenomen» en «meer focus is gelegd op probleemgebieden»? Bent u ermee bekend dat Nederland in diezelfde e-mail meldt dat «dit betekent dat gegevens uit eerdere verslagen niet vergelijkbaar zijn met de huidige gegevens» en dat de Nederlandse gegevens «structurele breuken» met oudere gegevens laten zien?3 Staat u achter deze e-mail? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Deze e-mails zijn geschreven in reactie op de vraag van de EC om opmerkingen te maken bij de concept-EU-landenrapportage. De EU-landenrapportage betreft een verslag van de monitoring van ontwikkelingen in doelbereik van de Nitraatrichtlijn. De opmerkingen waarnaar u verwijst worden gemaakt in reactie op periodieke vergelijkingen die naar voren komen in de EU-landenrapportage.
Zoals toegelicht bij vraag 2, worden sinds 2008 ook data uit het LMM aangeleverd aan de EC. Nederland stelt dat de data in de EU-landenrapportages van voor en na 2008 niet één-op-één vergeleken kunnen worden, omdat de monitoringsgegevens aanzienlijk zijn uitgebreid. Een één-op-één vergelijking zou een trendbreuk veroorzaken. Daarnaast worden in de EU-landenrapportage data van verschillende meetnetten en meetdiepten samengenomen. Dit komt niet overeen met de opzet van de afzonderlijke meetnetten en de manier waarop Nederland rapporteert over de waterkwaliteit in de eigen Nitraatrapportage. In de Nitraatrapportage staan de data beschreven zoals ze methodisch bedoeld zijn en zijn de gegevens van de verschillende meetnetten (ook het uitspoelingswater) altijd apart gerapporteerd, ook voor 2008.
De andere punten waaraan wordt gerefereerd in de mailwisseling hebben betrekking op verzoeken van het Joint Research Centre, verantwoordelijk voor de EU-landenrapportage in opdracht van de EC, om de dataset geschikt te maken voor eenduidige bewerkingen voor alle lidstaten. Zie ook de antwoorden op vragen van het Tweede Kamerlid Edgar Mulder (2023Z07808).
Hoe rijmt u de uitspraken zoals vermeld in vraag 4 met uw eigen uitspraken zoals vermeld in vraag 3? Erkent u dat deze met elkaar in strijd zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke uitspraak is volgens u de juiste en waarom?
De door u aangehaalde e-mail correspondentie (vraag 4) betreft in het bijzonder een correctie op de EU-landenrapportage over de jaren 2008–2011 (zie ook het antwoord bij vraag 2). Bij het opstellen van de Nitraatrapportage wordt gebruik gemaakt van de monitoringsdata zoals ze methodisch bedoeld zijn. Hier is geen verandering opgetreden van de meetsystematiek. Het maken van nieuw beleid in Nederland wordt gebaseerd op gegevens uit de Nitraatrapportage. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het meetnet representatief en eenduidig. De Minister van LVVN is er daarom van overtuigd dat deze uitspraken niet in strijd zijn met elkaar.
Bent u bekend met het artikel van Geesje Rotgers van 3 december jl., «Waterkwaliteit in Nederland met twee maten gemeten»?4
Bent u bekend met het artikel van Geesje Rotgers van december jl., «Nederland kiest voor strengere waternorm dan Brussel vraagt»?5
Klopt het dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bij de beoordeling van de waterkwaliteit het zogeheten one in, all in-principe hanteert? Klopt het dat de reden hiervoor is «dat planten (algen in dit geval) in hun groei worden beperkt als er een tekort is aan één van de nutriënten», te weten fosfor en stikstof, en dat de waterkwaliteit dus als «goed» kan worden beoordeeld als één van beide nutriënten aan de norm voldoet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat deze werkwijze overeenkomt met de voorschriften uit de Kaderrichtlijn Water? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de beoordeling van de ecologische toestand voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) staan de biologische doelen voorop. Een waterlichaam wordt beoordeeld voor algen, waterplanten, waterinsecten en vissen. Daarnaast zijn onder meer ondersteunende parameters, zoals nutriënten, relevant voor de ecologische toestand. Als de biologie voldoet, maar de ondersteunende parameters voldoen niet, dan kan er sprake zijn van een dreigende verslechtering van de biologische doelen. Als de biologische doelen niet voldoen en de ondersteunende parameters wel, dan is dat een indicatie dat de oorzaak niet gezocht moet worden bij die ondersteunende parameters. Het oordeel van de ondersteunende parameters werkt als volgt door op de ecologische toestand: als de biologische doelen allen het oordeel «goed» krijgen en een ondersteunende parameter is niet goed, dan wordt het totaal oordeel «matig». Deze werkwijze is door de KRW voorgeschreven. De KRW laat ruimte hoe de ondersteunende parameters worden ingevuld.
Nederland heeft er voor gekozen de ondersteunende parameter «nutriënten» voor de meeste watertypen als volgt in te vullen. De zomergemiddelde gemeten waarden van totaal-fosfor en totaal-stikstof in het oppervlaktewater worden getoetst aan de norm. Vervolgens wordt gesteld dat de parameter «nutriënten» voldoet als één van beide of beide nutriënten aan de norm voldoen («one in, all- in»). De reden om dit zo te doen is dat zowel stikstof als fosfor belangrijk zijn voor de biologische parameters en dat de zomergemiddelde totaalwaarde van deze nutriënten de beste relatie heeft met de biologische doelen. Verder is het zo dat als één van beide nutriënten aan de norm voldoet, wordt aangenomen dat de groei van algen en waterplanten wordt gelimiteerd. Daarom worden deze verrekend als «one-in-all-in». Omdat de relatie tussen biologische parameters en nutriënten in overgangs- en kustwateren anders ligt, zijn daar andere keuzes gemaakt voor de beoordeling van de ecologische waterkwaliteit.
De Europese Commissie heeft kritische vragen gesteld over deze werkwijze, maar laat dit verder aan de lidstaten. Het is ook zo dat de correlatie tussen de biologie en «nutriënten» gebaseerd op «one-in-all-in» te vaak aangeeft dat «nutriënten» geen probleem voor de biologie zijn. Aan de andere kant zou de methode «one-out-all- out» voor de nutriënten stikstof en fosfor ertoe leiden dat «nutriënten» niet goed beoordeeld worden, terwijl de biologie wel goed is. Er is dus gekozen voor een methode die relatief mild is voor de drukfactor nutriënten. In de praktijk hebben waterbeheerders ook aandacht voor beide nutriënten, want het kan zijn dat de ene voor een bepaald waterlichaam een beperkte invloed heeft, maar via afwenteling benedenstrooms wel de biologie negatief beïnvloedt.
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur «met de Europese Commissie een andere werkwijze [heeft, red.] afgesproken», waarbij het veel strengere one out, all out-principe wordt gehanteerd? Klopt het dat volgens dit principe alle nutriënten, dus zowel fosfor als stikstof, aan de norm moeten voldoen?
De KRW-systematiek is toegelicht in het antwoord op de vragen 8 en 9. De gevolgde procedure voor de aanwijzing van met nutriënten verontreinigde gebieden (NV-gebieden) is vormgegeven op basis van de voorgeschreven voorwaarden in de derogatiebeschikking 2022–2025 is (bijlage bij Kamerstuk 33 037, nr. 521).
In de systematiek voor de aanwijzing van de NV-gebieden voor oppervlaktewater wordt de KRW-systematiek grotendeels gevolgd: alleen daar waar zowel totaal- fosfor en totaal-stikstof niet voldoen is een gebied aangewezen. Daarnaast is het zo dat als één nutriënt niet voldoet, er wordt gekeken naar de biologie van het desbetreffende KRW-waterlichaam. Voor stilstaand water (meren en plassen) wordt voor het oordeel voor biologie gekeken naar de status van fytoplankton (algen). Voor overige watertypen (rivieren, beken en sloten, waar geen fytoplankton gemeten is) wordt voor de biologie gekeken naar de status van de overige waterflora. Als deze biologische parameter voldoende scoort wordt het toestroomgebied van het KRW-waterlichaam niet aangewezen, ook indien totaal-fosfor of totaal-stikstof onvoldoende scoort.
Er is dus geen sprake van toepassing van het principe «one-out, all-out» in het kader van de NV-systematiek voor oppervlaktewater. Het gecombineerde oordeel op basis van stikstof, fosfor en de gekozen biologische parameters leidt tot dezelfde uitkomst in de KRW beoordeling en de beoordeling in het kader van de aanwijzing van NV-gebieden voor oppervlaktewater. Daarmee is de beoordeling voor de aanwijzing van NV-gebieden voor oppervlaktewater niet strenger dan de beoordeling van deze aspecten in de KRW-systematiek.
Bent u bereid de gespreksverslagen tussen de Europese Commissie en het (voorgaande) Nederlandse kabinet aan de Kamer te doen toekomen, die betrekking hebben op deze strengere beoordeling van de waterkwaliteit door het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op vraag 10 is toegelicht dat de beoordeling van de oppervlaktewaterkwaliteit bij de aanwijzing van NV-gebieden niet strenger is dan de beoordeling in de KRW-systematiek. Als er desondanks behoefte is om de gespreksverslagen tussen de EC en het (voorgaande) Nederlandse kabinet te ontvangen, ben ik bereid deze, voor zover dat mogelijk is, met de Kamer te delen.
Vindt u het logisch dat de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur ieder een andere beoordelingsmethode van de Nederlandse waterkwaliteit hanteren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is logisch dat de stappen in de beoordelingsmethode verschillen. De kaders in de KRW zijn anders dan die van de Nitraatrichtlijn en derogatiebeschikking. In de KRW-systematiek zijn de nutriënten parameters ter ondersteuning aan de biologie. In de NV-gebieden-systematiek is de eerste stap de beoordeling van de nutriënten en wordt de biologie in een volgende stap meegewogen.
Bent u van plan de belofte dat nationale koppen op Europees beleid «waar mogelijk» zullen worden geschrapt (zoals vermeld in het regeerprogramma) na te komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven is toegelicht is er bij de KRW geen sprake van een nationale kop, maar is juist de ruimte benut die de richtlijn biedt. Ook bij de Nitraatrichtlijn en de derogatiebeschikking is geen sprake van een nationale kop, maar een pragmatische invulling van de vereisten van de richtlijn en beschikking die zo ver als mogelijk aansluit bij de KRW-systematiek.
Bent u het met de vragensteller eens dat de beoordelingsmethode van de Nederlandse waterkwaliteit niet strenger zou moeten zijn dan strikt noodzakelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Daar zijn wij het mee eens. Voor de toelichting van de beoordelingsmethode verwijs ik u naar de antwoorden op uw vragen 8, 9 en 10.
Bent u bereid de beoordelingsmethode van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur gelijk te stellen aan de beoordelingsmethode van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer een plan van aanpak sturen?
Nee. Het wijzigen van de beoordelingsmethode is niet mogelijk, omdat dit afzonderlijke vereisten zijn vanuit de KRW en de derogatiebeschikking. In de implementatie van de derogatiebeschikking is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek van de KRW. De methode gehanteerd voor de aanwijzing van NV-gebieden voor oppervlaktewater is, als toegelicht in het antwoord op vraag 10, niet strenger.
Vanwege de duidelijkheid is ervoor gekozen om de antwoorden op vragen 8 en 9 te combineren.
Geesje Rotgers (Stichting Agrifacts, 29 april 2023): Overheid veroorzaakt negatieve trends in Europese rapportage waterkwaliteit
Uit Geesje Rotgers (Stichting Agrifacts, 29 april 2023): Overheid veroorzaakt negatieve trends in Europese rapportage waterkwaliteit, online raadpleegbaar via https://stichtingagrifacts.nl/wp-content/uploads/2023/04/Correspondence_NL-JRC_Redacted.pdf
Geesje Rotgers (Stichting Agrifacts, 3 december 2024): Waterkwaliteit in Nederland met twee maten gemeten
Geesje Rotgers (Stichting Agrifacts, december 2024): Nederland kiest voor strengere waternorm dan Brussel vraagt
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-ek-20242025-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.