Vragen van de Leden Van Rooijen (50PLUS) en Frentrop (FVD) op 12 juli 2021 medegedeeld aan de Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake het gebruik van middelen uit het Europese Herstelfonds door Spanje.

Antwoorden van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Financiën (ontvangen 13 september 2021).

Vraag 1

Hebben de Ministers kennis genomen van het artikel in het Financieele Dagblad van 8 juli 2021 met de kop «Spanje begint grondige verbouwing, met nog weinig oog voor details»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Daarin staat te lezen dat Spanje een deel van de 70 miljard euro die het land als gift ontvangt uit het Europese Herstelfonds gebruikt om de sinds 2013 losgelaten koppeling van de pensioenen met inflatie te herstellen. Wij citeren: «Dat waarborgt de koopkracht van alle pensioenen voor de middellange termijn, wat 3% tot 4% van het bbp gaat kosten, zonder afdoende financiering. Ook dit is door de mazen van de Brusselse controle gekomen.» Kunnen de Ministers bevestigen dat dit bericht correct is?

Antwoord 2

In het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht (Recovery and Resilience Facility, RRF) heeft Spanje een herstel- en veerkrachtplan ingediend. Dit plan bevat, in lijn met de RRF-verordening, zowel hervormingen als investeringen. De Commissie heeft het plan beoordeeld en een voorstel gedaan voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. Met dat uitvoeringsbesluit wordt de beoordeling van een plan goedgekeurd en worden de hervormingen en investeringen die een lidstaat zal ondernemen vastgelegd. Op 30 juni jl. heeft de Tweede Kamer de kabinetsappreciatie ontvangen van het uitvoeringsbesluit voor Spanje2. Op 13 juli jl. heeft de Raad van de EU, inclusief Nederland, ingestemd met het uitvoeringsbesluit voor Spanje. Uw Kamer is over deze uitkomst geïnformeerd op 21 juli jl. in het verslag van de Econfinraad3.

De maatregel op het gebied van pensioenen waaraan het artikel refereert betreft een hervorming die in het plan is opgenomen. Voor deze hervorming vraagt Spanje geen geld vanuit het RRF. De 69,5 miljard euro die Spanje vraagt zullen vooral aan de volgende investeringen worden besteed: duurzame stedelijke mobiliteit (6,6 miljard euro); woningrenovatie (6,8 miljard euro); duurzame lange afstandsverbindingen (6,7 miljard euro); hernieuwbare energie (3,2 miljard euro); modernisering van de overheid (4,3 miljard euro); steun voor het MKB (4,9 miljard euro); digitale connectiviteit (4,0 miljard euro); modernisering van de toeristische sector (3,4 miljard euro); de ontwikkeling van een nationaal systeem van wetenschap en innovatie (3,4 miljard euro); activerend arbeidsmarktbeleid (2,4 miljard euro) en digitale vaardigheden (3,6 miljard)4.

Spaanse pensioenen zelf, al dan niet na indexering, worden kortom niet uit de RRF gefinancierd. De maatregel maakt onderdeel uit van een brede hervorming van het pensioenstelsel, die wordt beschreven in de annex bij het uitvoeringsbesluit. De exacte invulling van deze hervorming is nog afhankelijk van de uitkomst van de dialoog met sociale partners. De brede hervorming heeft onder meer als doel om de financiële houdbaarheid van het stelsel te waarborgen, de koopkracht van de pensioenen in stand te houden, en gepensioneerden te beschermen tegen armoede. Om de koopkracht van gepensioneerden permanent te waarborgen, zal een nieuw indexeringsmechanisme dat pensioenuitkeringen koppelt aan inflatie worden geïntroduceerd. Dit mechanisme moet in plaats komen van ad-hoc maatregelen waarmee de koopkracht van gepensioneerden in de afgelopen jaren werd gerepareerd.

De Commissie erkent dat deze specifieke maatregel de pensioenuitgaven op (middel)lange termijn zal verhogen, maar wijst erop dit kan worden gecompenseerd door andere maatregelen. Zo wil Spanje onder meer de effectieve pensioenleeftijd dichter bij de officiële pensioenleeftijd brengen door prikkels te geven tot latere pensionering en door wijzigingen in de regels voor vervroegde uittreding. Ook zal de bijdrage van zelfstandigen aan het pensioenstelsel worden verhoogd, en de periode op basis waarvan pensioenuitkeringen worden berekend verlengd. De collectieve en private aanvullende pensioenopbouw zullen worden gestimuleerd. Sommige sociale uitgaven zullen niet langer worden gefinancierd uit pensioenbijdragen, maar uit het algemene overheidsbudget.

De Commissie zal in de implementatiefase beoordelen of de hervorming op adequate wijze in stappen is doorgevoerd om de daaraan gekoppelde betalingen vrij te geven. Nederland zal hierbij nauwgezet bezien of de Commissie de bijdrage van de hervorming aan de houdbaarheid van overheidsfinanciën scherp heeft beoordeeld.

Vraag 3

Zo ja, zijn de Ministers van mening dat behoud van de koopkracht van pensioenen een zodanig hoge prioriteit moet hebben dat hiervoor noodfondsen van buiten moeten worden aangewend?

Antwoord 3

De maatregel op het gebied van pensioenen waaraan het artikel refereert betreft een hervorming, die is opgenomen in het herstelplan dat in het kader van de RRF is ingediend. De pensioenkosten worden niet uit de RRF gefinancierd.

Vraag 4

Als de Ministers van mening zijn dat het Europese Herstelfonds niet voor koopkrachtbehoud van pensioenen mag worden gebruikt, zijn zij dan voornemens bezwaar aan te tekenen tegen dit voorgenomen besluit?

Antwoord 4

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 is er geen sprake van financiering uit de RRF van Spaanse pensioenen, al dan niet met indexatie, en heeft het kabinet ingestemd met het voorgestelde uitvoeringsbesluit in de Ecofinraad van 13 juli jl.

Vraag 5

Als de Ministers geen bezwaar aantekenen, willen zij dan overwegen om in Nederland ook de koppeling tussen inflatie en pensioenen te herstellen door hiervoor gelden uit het EU herstelfonds te gebruiken, bijvoorbeeld door een extra verhoging van de AOW-uitkeringen waardoor de achterblijvende koopkracht van de aanvullende pensioenen wordt gecompenseerd?

Antwoord 5

Zoals aangegeven in diverse brieven van het kabinet is ervoor gekozen om het nieuwe kabinet een besluit te laten nemen over de invulling van het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan. Dit betreft zowel de investeringen als het hervormingendeel van het plan. Aan het gebruik van middelen uit de RRF is de voorwaarde gesteld dat deze niet ingezet mogen worden voor terugkerende nationale uitgaven.

Vraag 6

Zijn de Ministers van mening dat nu de Europese Centrale Bank zijn inflatiedoelstelling heeft verhoogt tot 2 procent of meer het des te meer noodzakelijk is om koopkrachtbehoud van pensioenen een hoge prioriteit te geven. Deze nieuwe strategie van de ECB impliceert immers dat wie een euro veertig jaar opzij zet om deze te sparen voor zijn pensioen de koopkracht van die euro tot nul ziet dalen.

Antwoord 6

Eén van de doelstellingen van het nieuwe pensioenstelsel is om indexatie sneller mogelijk te maken. Indexatie komt sneller in beeld, omdat in het nieuwe stelsel geen buffers meer aangehouden hoeven te worden, waardoor behaalde overrendementen direct gebruikt kunnen worden voor verhoging van pensioenen en opgebouwde pensioenaanspraken. De keerzijde is dat negatieve resultaten zich ook sneller zullen vertalen in een verlaging van die pensioenen en vermogens dan bij de huidige uitkeringsovereenkomst het geval is. Dat brengt de noodzaak met zich mee om enerzijds uit te gaan van prudente verwachtingen («minder beloven, meer waarmaken») en anderzijds om contractelementen in te bouwen die grote negatieve of positieve uitslagen voorkomen. In de nieuwe pensioencontracten zijn daartoe meer mogelijkheden dan in het huidige contract.

Vraag 7

Achten de Ministers het niet gewenst in dit verband de enorme reserves van de pensioenfondsen aan te spreken om koopkrachtbehoud te realiseren in plaats van publieke middelen daarvoor te gebruiken?

Antwoord 7

De middelen van de pensioenfondsen zijn van de deelnemers en de gepensioneerden en niet van de overheid. De overheid stelt regels om ervoor te zorgen dat die middelen evenwichtig over alle generaties worden verdeeld. Tegenover de hoge vermogens van pensioenfonds staan ook historisch hoge pensioenverplichtingen. Hierdoor zijn de dekkingsgraden van veel pensioenfondsen nog onvoldoende hersteld. Het is bij deze fondsen daarom niet verantwoord om nu op de korte termijn veel middelen te besteden aan indexatie van gepensioneerden, terwijl de dekking van de nominale verplichtingen op de lange termijn daardoor wordt uitgehold. Wel zullen vooruitlopend op het nieuwe stelsel gedurende de transitie de ftk-regels rond indexatie worden versoepeld, waardoor indexatie sneller in beeld kan komen.

De bestedingsmogelijkheden van gepensioneerden hangen, naast mogelijk aanvullend pensioen, ook af van de AOW-uitkering, toeslagen en de fiscaliteit. Het kabinet heeft tijdens de kabinetsperiode aandacht gehouden voor de koopkrachtontwikkeling van AOW-gerechtigden. Naast de reguliere halfjaarlijkse indexatie van de AOW-uitkering hebben gepensioneerden profijt van de beleidsmatige verhogingen van de algemene heffingskorting in 2019, 2020 en 2021 omdat deze direct doorwerken in de hoogte van de AOW-uitkering. AOW’ers met zorgtoeslag hadden daarnaast baat bij de per saldo beleidsmatige verhoging van de zorgtoeslag tijdens deze kabinetsperiode. Voor de koopkracht van AOW’ers met inkomen uit aanvullend pensioen waren verhogingen van de ouderenkorting in 2018, 2019 en 2021 bevorderlijk.

Vraag 8

In dit kader vragen de fracties van 50PLUS en Forum voor Democratie ook aandacht voor de negatieve rente die banken spaarders in rekening brengen, omdat zij zelf aan de ECB rente moeten betalen op overtollige gelden die zij daar tijdelijk onderbrengen. Is de Minister bereid te onderzoeken of de Staat der Nederlanden een eigen faciliteit in het leven kan roepen waar Nederlandse banken hun overtollige middelen kunnen stallen zonder daar een (rente)vergoeding voor te hoeven betalen?

Antwoord 8

Ik kan mij voorstellen dat een negatieve rente niet iets is wat spaarders voor ogen hadden toen zij het geld ooit naar de bank brachten. Gelukkig heeft het leeuwendeel van de Nederlanders niet te maken met een negatieve rente. De grootbanken rekenen veelal een negatieve rente aan vermogende klanten vanaf een saldogrens van EUR 100.000 of EUR 150.000, waardoor volgens DNB ca. 97% van de rekeningen is uitgezonderd van een negatieve rente. Banken geven aan een negatieve rente te rekenen omdat zij, naast de negatieve rente op de ECB-faciliteit over een deel van hun overliquiditeit, te maken hebben met een klimaat van langdurig lage rentes. Dat zet de rentemarges en de weerbaarheid van het verdienmodel van banken onder druk. Wel vind ik het van groot belang om nogmaals te markeren dat gewone spaarders voldoende mogelijkheden houden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Indien die mogelijkheden significant worden beperkt, pak ik het onderwerp opnieuw ter hand en overweeg ik, indien opportuun, ook wetgeving.

Nederlandse banken kunnen reeds hun overtollige middelen stallen bij DNB op de depositofaciliteit, waarbij een depositorente wordt gerekend. De ECB stelt de depositorente vast. Het monetair beleid voor eurolanden is immers exclusief belegd bij de ECB. Het creëren van een extra nationale depositofaciliteit voor Nederlandse banken bij de Staat acht ik niet haalbaar en niet wenselijk om meerdere redenen. Ten eerste zou een faciliteit die het oogmerk heeft om banken de mogelijkheid te geven om de negatieve rente op de depositofaciliteit van het Eurosysteem te ontlopen, aangemerkt kunnen worden als een omzeiling van de exclusieve bevoegdheid van de Unie op het monetair beleid. Ten tweede zou een kosteloze depositofaciliteit van de Staat zeer waarschijnlijk in strijd zijn met het verbod op staatssteun. Bovendien zou de Staat op haar beurt vervolgens overtollige middelen moeten stallen in de markt of bij DNB, hetgeen kosten met zich mee kan brengen en daardoor indirect ook nadelig kan zijn voor de Rijksbegroting en de belastingbetaler. De rente die DNB doorrekent is namelijk nagenoeg gelijk aan de deposit facility rate van de ECB (– 0,50%) en het stallen van overliquiditeit kost de Staat dus geld.

Naar boven