Nadere vragen van de leden Van Dijk (SGP) en Kuiper (CU) op 31 mei 2016 medegedeeld aan de Minister van Veiligheid en Justitie, inzake vervolgingsbeleid van het OM met betrekking tot euthanasie.

Antwoorden van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 15 augustus 2016).

Vraag 1

Niet betwist is dat het OM zich zelfstandig een oordeel dient te vormen over de vraag of aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan en zich niet hoeft neer te leggen bij het oordeel in casu van de toetsingscommissie. Bent u het met ons eens dat daaruit niet automatisch volgt dat het OM, zonder nadere argumentatie, de consistente uitleg naast zich neer kan leggen die de toetsingscommissie door de jaren heen aan een wetsbepaling hebben gegeven, al helemaal niet wanneer de uitleg in het verlengde ligt van de wetsgeschiedenis?

Antwoord 1

De suggestie in de vraagstelling dat het Openbaar Ministerie zonder nadere argumentatie de consistente uitleg van de toetsingscommissie naast zich neer heeft gelegd, deel ik niet. Integendeel, het oordeel van de toetsingscommissie weegt zwaar voor het Openbaar Ministerie. Ook in deze onderhavige kwestie. Het Openbaar Ministerie is echter tot de conclusie gekomen dat de arts geen reëel strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 6 van 25 april 2016.

Vraag 2

Bent u het met ons eens dat van uw antwoord op de vragen 5 en 7 («Nu de ... worden gemaakt.») ten onrechte de suggestie uitgaat dat de Handreiking nieuwe eisen zou hebben geïntroduceerd die voordien niet golden, aangezien de Handreiking niets anders is dan een voorlichtingsbrochure zonder eigen juridische betekenis en dat deze beoogt de betekenis van de wet uit te leggen zoals die kan worden afgeleid uit de wetstekst, de wetsgeschiedenis en de uitleg van de wet door de toetsingscommissie?

Antwoord 2

Ik deel uw mening dat de «Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek» een voorlichtingsbrochure is voor burgers en verder op zichzelf bezien geen verdere juridische betekenis heeft. Gelet hierop is de term «eis» in het antwoord op de vragen 5 en 7 als vermeld in de vorige set Kamervragen niet passend.

Vraag 3

Is de conclusie dat de betrokken arts ten aanzien van de eis in de Handreiking dat het vrijwillig en weloverwogen verzoek recent moet zijn gedaan of herhaald, geen reëel strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt, in het licht van de wetstekst, de wetsgeschiedenis en de uitleg van de wet door de toetsingscommissie wel juist getrokken door het OM?

Antwoord 3

Ja, dit is een juiste conclusie. Het Openbaar Ministerie heeft in deze onderhavige kwestie, voor zover mogelijk, getoetst of de euthanasie nog paste bij de wilsverklaring uit 2005. Dit was het geval. Het Openbaar Ministerie heeft in de beslissing tot niet vervolging van de betrokken arts meegewogen dat de wet geen actuele wilsverklaring vereist en dat de Handreiking in 2011 – waar intussen wel aan werd gewerkt – nog niet bestond. Gelet op de wet en het nog niet bestaan van de Handreiking, waarin ook nu geen eis is opgenomen zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2, kon de arts geen reëel strafrechtelijk verwijt worden gemaakt ten aanzien van een geactualiseerde wilsverklaring.

Vraag 4

Kan op basis van uw antwoorden inderdaad geconcludeerd worden dat, in elk geval anno 2016, aan de eis dat de wilsverklaring een uitdrukking moet zijn van de consistente wil van de patiënt zolang die in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen, strafrechtelijke betekenis toekomt?

Antwoord 4

De eis dat de arts de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt, is vastgelegd in artikel 2 lid 1 onder a van de Wet toetsing levensbeëindiging. Deze eis komt gelet op artikel 293, lid 2, Wetboek van Strafrecht, evenals de andere zorgvuldigheidseisen, strafrechtelijke betekenis toe. In de Code of Practice van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie is de weloverwogenheid nader ingevuld door te eisen dat het verzoek, alle omstandigheden en uitingen van de wilsbekwame patiënt in aanmerking nemend, consistent is, hetgeen kan blijken uit de (voortdurende) herhaling van het verzoek.

Vraag 5

Kunt u alsnog een antwoord geven op de vraag of opname in een verpleeghuis een redelijk alternatief had kunnen zijn, zoals de commissie voor mogelijk hield?

  • a. Had de toetsingscommissie ongelijk toen zij het voor mogelijk hield dat de patiënte als permanente bewoonster van het verpleeghuis over het geheel niet diep ongelukkig zou zijn? Of kon dit niet als een redelijk alternatief beschouwd worden omdat de patiënte het in een uitleg op haar wilsverklaring als een reden voor het actueel worden van haar euthanasieverzoek had benoemd?

  • b. Hoe verhoudt zich dit antwoord op de vorige vraag tot de uitspraken van het Chabot-arrest en de Code of Practice daarover waar prof. Den Hartogh in zijn artikel naar heeft verwezen.

  • c. Kunt u ingaan op de vraag of een alternatief als een reëel alternatief kan gelden, ook als de wilsverklaring of toelichtingen daarop kan worden afgeleid dat de patiënt het niet als zodanig beschouwde, of het alternatief zelfs uitdrukkelijk heeft afgewezen?

Antwoord 5a, 5b, 5c

Zoals ik reeds in mijn antwoorden op de vragen 2 en 6 op 25 april 2016 heb aangegeven was er naar het oordeel van het Openbaar Ministerie geen sprake van een redelijk alternatief in deze onderhavige kwestie. Ik kan mij vinden in deze conclusie.

Naar boven