Vragen van de leden De Graaf en Engels (D66) op 27 februari 2013 medegedeeld aan de minister-president over de beëdiging en inhuldiging van de nieuwe Koning.

Antwoorden van de heer Rutte (minister-president, minister van Algemene Zaken) (ontvangen 12 maart 2013).

Vraag 1 t/m 4

Wat is uw oordeel over recente kritische publicaties1 over de eed of belofte als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdiging en inhuldiging van de Koning, die de leden van de Staten-Generaal ter gelegenheid van de beëdiging en inhuldiging afleggen aan de nieuwe Koning?

Kunt u aangeven in hoeverre deze eed/gelofte in betekenis verschilt van de eed/gelofte die Kamerleden afleggen bij de aanvaarding van hun ambt (art. 60 Grondwet)?

In hoeverre beperkt het afleggen van de eed of de belofte als bedoeld in vraag 1 volgens u de handelingsvrijheid van volksvertegenwoordigers?

In hoeverre is het afleggen van de eed/belofte als bedoeld in vraag 1 voor de leden van de Staten-Generaal een staatsrechtelijke verplichting?

Antwoord 1 t/m 4

De inhuldigingsverklaring in artikel 2 van de Wet beëdiging en inhuldiging van de Koning komt geen zelfstandige juridisch-constitutionele betekenis toe. Deze plechtige verklaring, uitgesproken door de voorzitter van de verenigde vergadering en vervolgens beëdigd of bevestigd door de leden van de Staten-Generaal en leden van de Staten van Aruba, Curacao en Sint Maarten, heeft niet het karakter van een eed of belofte zoals deze door de leden van de Staten-Generaal wordt afgelegd bij de aanvaarding van hun lidmaatschap en bevat geen beperkingen van hun handelingsvrijheid. De betekenis van de verklaring is vooral gelegen in het uiting geven aan de onderlinge verbondenheid van de Koning met de volkeren van het Koninkrijk, belichaamd in de parlementen van de landen van het Koninkrijk. Aan de inhuldigingsverklaring gaat vooraf de eed van trouw aan het Statuut en de Grondwet en een getrouwe ambtsvervulling door de Koning. De wet beëdiging en inhuldiging van de Koning verbindt geen rechtsgevolgen aan het geval waarin een lid van de Staten-Generaal geen uitvoering geeft aan artikel 3.

Vraag 5

In de literatuur en de media2 zijn voorts vragen gerezen of de toepasselijke wetgeving, m.n. de Wet lidmaatschap koninklijk huis, ruimte laat om aan prinses Maxima na de installatie van de nieuwe Koning de titel «Koningin» toe te kennen. Kunt u aangeven op welke staatsrechtelijke gronden deze titel zonder wetswijziging kan worden verleend?

Antwoord 5

Prinses Máxima wordt als de echtgenote van de Koning aangeduid als Koningin. Dit is historisch gebruik en in lijn met wat internationaal gangbaar is. De toepasselijke wetgeving bevat geen grondslag voor verlening bij koninklijk besluit van een titel «Koningin». Het gebruik van de aanspreekvorm «Koningin» bij de echtgenote van de Koning vergt geen wetswijziging.

Vraag 6

Bent u bereid de Kamer de gevraagde brief uiterlijk op 13 maart a.s. te doen toekomen?

Antwoord 6

Ja.


X Noot
1

Zie bijvoorbeeld: Wim Voermans, «De Grondwet zegt niets over eed aan de Koning», Volkskrant 18 februari 2013; Jan Dirk Snel, «Inhuldigingsverklaring levert geen extra verplichtingen op», Volkskrant 22 februari 2013

X Noot
2

Danielle Pinedo en Kees Versteegh, «Ze blijft prinses, maar we noemen haar koningin», NRC Handelsblad, 16 februari 2013; Danielle Pinedo en Kees Versteegh «Hoe het land er een koningin bij kreeg; Rechtsdeskundigen missen wettelijke grondslag voor nieuwe titel van prinses Máxima» NRC Handelsblad, 15 februari 2013. Eerder al: H. Loonstein ,«Geen wettelijke basis voor «Koningin» Maxima, Ars Aequi, 56 (2007), p. 673.

Naar boven