Vragen van de leden Smaling (SP), Vos (GroenLinks) en Kuiper (ChristenUnie) op 24 januari 2012 medegedeeld aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie , inzake het bieden van de voordelen van het GLB aan landen die onder het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) vallen.

Antwoorden van de heer Knapen (staatssecretaris van Buitenlandse Zaken) en de heer Bleker (staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) (ontvangen 14 februari 2012).

Vraag 1 en 2

Alle voordelen die het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) de Europese lidstaten biedt bestaan niet voor de landen die onder het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) vallen, omdat daar nog geen sprake is van een grotere interne markt met één buitentarief. Is de regering bereid zich hard te maken voor gekoppelde passages in zowel het nieuwe GLB als het nieuwe EOF, immers gelijktijdig startend, waarin het vormen van economische regio’s van EOF-landen wordt bevorderd, in die zin dat ze dezelfde beschermende rol voor boer en platteland kunnen spelen als het GLB?

Is de regering van mening dat de Economic Partnership Agreements tussen de EU en de Minst Ontwikkelde Landen het in vraag 1 geponeerde katalyseren of juist tegenwerken?

Antwoorden 1 en 2

De EU heeft van oudsher een bijzondere relatie met de zogenaamde ACS landen (landen van Afrika ten zuiden van de Sahara, de Caraïben en de Stille Oceaan), verankerd in het Verdrag van Cotonou. Deze bijzondere relatie vindt onder meer zijn weerslag in het specifiek voor deze landen bestemde Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en de handelsrelaties zoals die nu worden vorm gegeven in Economic Partnership Agreements (EPA’s).

Het is in eerste instantie aan de ACS landen zelf te bepalen hoe zij hun handelsbeleid of hun landbouwbeleid vorm willen geven. De EU kan hieraan vervolgens vanuit het EOF en op andere wijzen bijdragen. Duurzame landbouw is een prioriteit van het Europees ontwikkelingsbeleid. Specifieke bepalingen ten aanzien van de ACS landen in het GLB liggen daarentegen niet voor de hand. Er is geen directe relatie tussen GLB en ACS landen. Zoals alle beleidsvoornemens van de Europese Commissie dienen de externe effecten van het GLB in hun geheel (wereldwijd) op hun ontwikkelingscoherentie bezien te worden.

De wenselijkheid van de vorming van grotere economische regio’s tussen de verschillende ACS landen wordt breed onderkend. Juist om deze reden is er voor gekozen te onderhandelen over EPA’s tussen de EU en een zevental regio’s binnen de ACS groep. Uitgangspunt is dat de EPA’s tot stand komen met alle (al dan niet als Minst Ontwikkeld gekwalificeerde) landen in een gegeven regio. Behalve een zo gunstig mogelijke toegang tot de Europese markt bevorderen de EPA’s daarmee ook regionale integratie binnen de ACS groep.

Vraag 3

Wat is de huidige situatie ten aanzien van de zogenaamde tariefescalatie (geen Europese heffing wanneer een derde land ruwe katoen ter export aanbiedt, wel een heffing wanneer het bewerkte producten als T-shirts en zakdoeken betreft)? Ontwikkelt zich hier een level playing field tussen de EU en de landen vallend onder het EOF? Zo ja, kan dit onderbouwd worden met voorbeelden?

Antwoord 3

Tariefescalatie komt nog steeds voor, ondanks WTO brede afbouw ervan in de Uruguay ronde. Echter, in de relatie tussen de EU en de ACS landen geldt dat nauwelijks tot geen sprake is van tariefescalatie. Bijna alle ACS landen kunnen immers tariefvrij naar de EU exporteren, ofwel op basis van hun (interim) EPA ofwel op basis van de Everything But Arms (EBA) regeling, sinds 2002 van kracht voor alle Minst Ontwikkelde Landen (MOLs). Ter illustratie, een ACS land als Benin exporteert onder EBA zowel ruwe katoen als bewerkte producten (bijvoorbeeld zakdoeken en t-shirts) tegen nultarief naar de EU.

Naar boven