Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen

6 juli 2006

Nr. DB 2006/261 M

Directoraat-Generaal voor fiscale zaken, Directie directe belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 1.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 14 van de Wet afdrachtvermindering, de artikelen 6 en 22a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 25 en 26 van de Invorderingswet 1990;

Besluit:

Artikel I

In artikel 2a, tweede lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 20011 vervalt ‘, een overbruggingslijfrente’ en wordt ‘, onderdeel c, respectievelijk onderdeel d’ vervangen door: respectievelijk onderdeel c.

Artikel II

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 20012 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 61b, tweede lid, wordt na ‘bij een levenslooprekening als bedoeld in artikel 61c’ ingevoegd: en bij een levenslooprecht van deelneming als bedoeld in artikel 61da.

B

Artikel 61f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na ‘een levenslooprekening’ toegevoegd: en bij een levenslooprecht van deelneming.

2. De zinsnede ‘op het levenslooptegoed gekweekte inkomsten en daarmee behaalde rendementen’ wordt vervangen door: de op de levenslooprekening gekweekte inkomsten en daarmee behaalde rendementen en de met een levenslooprekening van deelnemers behaalde rendementen.

Artikel III

In artikel 8 van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering3 vervalt telkens ‘afdrachtvermindering lage lonen en’.

Artikel IV

Artikel 2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 19944 komt te luiden:

3. In afwijking van het eerste lid is, met betrekking tot het recht van schenking, de belastingplichtige begiftigde, alsmede de schenker die de belastbare schenking heeft gedaan, die niet binnen twee maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de schenking heeft plaatsgevonden is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.

Artikel V

De Uitvoeringsregeling Invorderingswet 19905 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1e, derde lid, komt te luiden:

3. Het uitstel eindigt uiterlijk op de eerste dag van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.

B

Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:

2. Het uitstel eindigt uiterlijk op de eerste dag van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.

C

Aan artikel 4, tweede lid, wordt na ‘betalingstermijn’ ingevoegd: en eindigt uiterlijk bij het begin van het tiende kalenderjaar volgende op het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.

D

In artikel 5a, eerste lid, wordt ‘de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek’ vervangen door: de erfgenamen van de belastingschuldige op hun schriftelijk verzoek.

E

In artikel 14, tweede en derde lid, wordt ‘kinderkorting, aanvullende kinderkorting, toetrederskorting’ vervangen door: kinderkorting of toetrederskorting.

Artikel VI

De douaneregeling6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’ vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

2. In artikel 108 wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’ vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel VII

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. In afwijking van het eerste lid werken de artikelen I, II, en artikel V, onderdelen A, B, C en E terug tot en met 1 januari 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, J.G. Wijn.

Toelichting

Algemeen

De onderhavige uitvoeringsregeling bevat wijzigingen van enige fiscale uitvoeringsregelingen, waarbij een belangrijk deel van deze wijzigingen voortvloeit uit wetswijzigingen per 1 januari 2006. De meeste wijzigingen hebben dan ook terugwerkende kracht tot 1 januari 2006. Deze terugwerkende kracht heeft geen nadelige effecten voor burgers en bedrijven.

De effecten van de wijzigingen op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zijn reeds meegenomen bij de in de toelichtingen op de desbetreffende wetsvoorstellen vermelde effecten van de in die wetsvoorstellen voorgestelde maatregelen. De daar vermelde effecten zijn namelijk, conform de bestaande praktijk, inclusief de effecten van met de wetswijzigingen samenhangende lagere regelgeving.

Artikelsgewijs

Artikel I (Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

De wijziging van artikel 2a, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 houdt verband met het vervallen per 1 januari 2006 van de tot die datum in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen overbruggingslijfrente als fiscaal gefacilieerde vorm van lijfrente. Voor op 31 december 2005 bestaande situaties blijft artikel 2a, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, zoals deze bepaling op 31 december 2005 luidde, echter van kracht. Op grond van artikel 10a.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 blijven de op die datum geldende bepalingen die verband houden met overbruggingslijfrenten namelijk van toepassing op aanspraken die uitsluitend dan wel mede betrekking hebben op lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2005, voor zover die aanspraken voortvloeien uit premies die vóór 1 januari 2006 in aanmerking zijn genomen als uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Onder premies die vóór 1 januari 2006 in aanmerking zijn genomen als uitgaven voor inkomensvoorzieningen worden overigens mede verstaan premies die in 2007 zijn betaald of verrekend, maar met toepassing van artikel 3.130, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001 in de aangifte over 2006 in aanmerking zijn genomen.

Artikel II, onderdeel A ( artikel 61b Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Per abuis was de definitie van levenslooploon, zoals opgenomen in artikel 61b, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, nog niet aangepast naar aanleiding van de in het Belastingplan 2006 (Stb. 2005, 683) opgenomen uitbreiding van toegestane uitvoerders van levensloopregelingen naar beheerders van beleggingsinstellingen. Bedoeld is dat onder levenslooploon ook wordt verstaan het ingehouden loon vermeerderd met de daarmee behaalde rendementen (dividenden, koerswinsten) bij een (bij een beheerder van een beleggingsinstelling aangehouden) levenslooprecht van deelneming als bedoeld in artikel 61da van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Met de onderhavige wijziging wordt deze omissie hersteld.

Artikel II, onderdeel B (artikel 61f Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Op grond van het Belastingplan 2006 (Stb. 2005, 683) kan ook aan de levensloopregeling worden deelgenomen via een of meer geblokkeerde rechten van deelneming in een beleggingsinstelling (levenslooprecht van deelneming). In de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 was per abuis nog geen bepaling opgenomen op grond waarvan ook de met een levenslooprecht van deelneming behaalde rendementen (dividenden, koerswinsten) – welke ingevolge artikel 61da, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 dienen te worden aangewend ter verwerving van levenslooprechten van deelneming – niet tot bovenmatigheid van de levensloopregeling leiden wanneer de opbouw van het levenslooprecht steeds binnen de daartoe gestelde grenzen heeft plaatsgevonden. Met onderhavige wijziging van artikel 61f van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 wordt deze omissie met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006 hersteld.

Artikel III (Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering)

In artikel XIV, onderdeel A, van de Wet van 12 december 2002, houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2003 Deel I), Stb. 2002, 615, is geregeld dat per 1 januari 2006 de tot die datum in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen opgenomen afdrachtvermindering lage lonen wordt afgeschaft. In artikel 8 van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering wordt echter nog verwezen naar voornoemde faciliteit. Deze verwijzing komt met deze wijziging te vervallen.

Artikel IV (Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Deze wijziging van artikel 2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, strekt er toe de termijn waarbinnen om een uitnodiging tot het doen van aangifte voor het recht van schenking moet worden verzocht, in overeenstemming te brengen met de aangiftetermijn die sinds 1 januari 2006 geldt voor het recht van schenking.

Deze verstrijkt nu op zijn vroegst 2 maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de schenking is gedaan. Voordien was dat, behalve bij schenkingen van ouders aan kinderen, twee maanden na het tijdstip waarop de schenking tot stand was gekomen. De onderhavige wijziging brengt artikel 2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 hiermee in overeenstemming.

De wijziging van de aangiftetermijn houdt verband met een wijziging van de samentellingsregeling voor schenkingen. In het Belastingplan 2006 is de samentellingsregeling voor schenkingen binnen 24 maanden tussen eenzelfde schenker en eenzelfde begiftigde vervangen door een samentellingsregeling binnen één kalenderjaar (artikel 27 van de Successiewet 1956). De samentellingsregeling werd daarmee gelijk aan de regeling die vóór die datum enkel gold voor schenkingen van ouders aan kinderen. De aangiftetermijn voor het recht van schenking is hiermee in overeenstemming gebracht (artikel 46, eerste lid van de Successiewet 1956).

Artikel V, onderdelen A, B en C (artikelen 1e, 2 en 4 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

Onderhavige wijziging bewerkstelligt dat in de artikelen 1e, 2 en 4 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt aangesloten bij de per 1 januari 2006 doorgevoerde aanpassing van de in artikel 25, vijfde en achtste lid, IW 1990 opgenomen uitsteltermijn (Belastingplan 2006, Stb. 2005, 683). Als gevolg van deze aanpassing eindigt het op de voet van deze artikelleden verleende uitstel van betaling uiterlijk op de eerste dag van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag – ter zake waarvan het uitstel is verleend – betrekking heeft. Ook wordt hiermee geregeld dat de tienjaarstermijn genoemd in artikel 26, tweede lid, IW 1990 eindigt uiterlijk bij het begin van het tiende kalenderjaar volgende op het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. Dit betekent dat wanneer met dagtekening 31 maart 2006 een conserverende belastingaanslag wordt opgelegd die betrekking heeft op het jaar 2004 het uitstel uiterlijk op 1 januari 2014 eindigt en dat vanaf dat moment kwijtschelding kan worden verleend.

Artikel V, onderdeel D (artikel 5a Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

In artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 is een uitstelfaciliteit opgenomen die hoort bij de stakingswinst in verband met overlijden. De aanslag inkomstenbelasting wordt op grond van artikel 3.58 Wet IB 2001 opgelegd aan de overleden ondernemer. Omdat in de praktijk de erfgenamen van de belastingschuldige om uitstel van betaling zullen verzoeken, is het juister om in artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 te bepalen dat de ontvanger op verzoek van de erfgenamen van de belastingschuldige uitstel van betaling kan verlenen voor de desbetreffende belastingaanslagen

Artikel V, onderdeel E (artikel 14 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

De wijziging van artikel 14, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 houdt verband met het vervallen van de aanvullende kinderkorting per 1 januari 2006 (Belastingplan 2006, Stb. 2005, 683).

Artikel VI (Douaneregeling)

In het besluit van 24 juni 2003, nr. 03.002147 houdende naamswijziging van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (Stcrt. 25 juni 2003, nr. 119) is geregeld dat per 1 juli 2003 de naam ‘Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’ gewijzigd wordt in ‘Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’. In de Douaneregeling wordt echter nog onterecht gesproken van ‘Natuurbeheer’ en ‘Visserij’ Deze onjuistheden worden in deze regeling hersteld.

Artikel VII (Inwerkingtredingsbepaling)

Zoals aan het begin van deze toelichting is opgemerkt vloeit een belangrijk deel van deze wijzigingen voort uit wetswijzigingen per 1 januari 2006 die nog niet zijn verwerkt in de onderhavige fiscale uitvoeringsregelingen. De wijzigingen in de artikelen I, II en artikel V, onderdelen A, C en E hebben dan ook terugwerkende kracht tot 1 januari 2006.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.G. Wijn

  • 1

    Stcrt. 2000, 250, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 8 juni 2006, Stcrt. 2006, 114.

  • 2

    Stcrt. 2000, 251, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 december 2005, Stcrt. 2005, 251.

  • 3

    Stcrt. 1995, 251, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 december 2005, Stcrt. 2005, 251.

  • 4

    Stcrt. 1994, 114, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 december 2005, Stcrt. 2005, 251.

  • 5

    Stcrt. 1990, 103, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 december 2005, Stcrt. 2005, 251.

  • 6

    Stcrt. 1996, 94, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 23 januari 2006, Stcrt. 2006, 20.

Naar boven