Wijziging diverse fiscale uitvoeringsregelingen

Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen in verband met de Wet financiering sociale verzekeringen en de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen

20 september 2005

Nr. WDB 2005/425M

Directoraat-generaal voor fiscale zaken; Directie wetgeving directe belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 6.14 en 9.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de artikelen 27b, 28, 28a, 31, 32, 32a, 33, 35d, 35e, 35l en 35m van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 20011 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 35, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘in artikel 19 van de Wet financiering volksverzekeringen’ vervangen door: in artikel 64 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

B

Artikel 45a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘premie als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen’ vervangen door: premie voor de volksverzekeringen als bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen.

2. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘premie als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen’ vervangen door: premie voor de volksverzekeringen als bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen.

Artikel II

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 20012 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘28, 29’ vervangen door: 28, 28a, 29.

B

In artikel 65, eerste lid, komt de aanhef als volgt te luiden: De Belastingdienst verstrekt aan de inhoudingsplichtige het model van de loonbelastingverklaring met de daarbij behorende toelichting. De inhoudingsplichtige reikt dienovereenkomstig een loonbelastingverklaring met toelichting aan de werknemer uit:.

C

In artikel 66, derde lid, vervalt: en in overeenstemming met de desbetreffende uitvoeringsorganen van de sociale verzekering.

D

Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘In overeenstemming met de desbetreffende uitvoeringsorganen van de sociale verzekering kan de inspecteur’ vervangen door: De inspecteur kan.

2. In het zevende lid vervalt: , in overeenstemming met de desbetreffende uitvoeringsorganen van de sociale verzekering,.

3. In het achtste lid vervalt: en in overeenstemming met de desbetreffende uitvoeringsorganen van de sociale verzekering.

E

Artikel 69 vervalt.

F

Artikel 70 vervalt.

G

Artikel 71 vervalt.

H

Artikel 72 vervalt.

I

In artikel 73 vervalt de tweede volzin.

J

In artikel 75 wordt ‘De artikelen 65, 66, 67, 69 en 74’ vervangen door: De artikelen 65, 66, 67 en 74.

K

Na artikel 80 wordt in Hoofdstuk 7 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 80a

Afwijkende regels met betrekking tot de verplichting tot het indienen van een correctiebericht

1. Indien degene die is opgehouden inhoudingsplichtige te zijn binnen de in artikel 28a, eerste lid, van de wet bedoelde termijn van vijf jaren constateert dat hij een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan, is hij verplicht binnen acht weken na deze constatering door middel van een correctiebericht alsnog de juiste en volledige gegevens te verstrekken.

2. Indien de inspecteur ten aanzien van degene die is opgehouden inhoudingsplichtige te zijn binnen de in artikel 28a, tweede lid, van de wet bedoelde termijn van vijf jaren constateert dat deze een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan, kan hij deze verplichten binnen een door hem te stellen termijn door middel van een correctiebericht alsnog de juiste en volledige gegevens te verstrekken.

3. Voor de inhoudingsplichtige voor wie het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald een kalenderhalfjaar of kalenderjaar is, geldt in afwijking in zoverre van artikel 28a, eerste lid, van de wet dat het correctiebericht met de juiste en volledige gegevens binnen acht weken na de constatering van de onjuistheid of onvolledigheid moet worden verstrekt.

4. Ten aanzien van de inhoudingsplichtige voor wie het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald een kalenderhalfjaar of kalenderjaar is, geldt in afwijking in zoverre van artikel 28a, tweede lid, van de wet dat het correctiebericht met de juiste en volledige gegevens binnen een door de inspecteur te stellen termijn moet worden verstrekt.

L

In de aanhef van artikel 81 wordt ‘artikel 31, tweede lid, onderdeel c’ vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdeel c.

M

Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt ‘artikel 31, tweede lid, onderdeel d’ vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdeel d.

2. In het derde lid wordt ‘artikel 31, vierde lid’ vervangen door: artikel 31, derde lid.

N

In artikel 82a wordt ‘artikel 31, tweede lid, onderdeel h,’ vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdeel h, van de wet.

O

Artikel 83 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 31, tweede lid, onderdeel d’ vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdeel d.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 31, tweede lid, onderdeel d’ vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdeel d.

3. In het derde lid wordt ‘artikel 31, vijfde lid’ vervangen door: artikel 31, vierde lid.

P

In artikel 84, aanhef, wordt ‘artikel 31, tweede lid, onderdeel e’ vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdeel e.

Q

In artikel 86 wordt ‘artikel 8, tweede lid,’ vervangen door: artikel 8.

R

In artikel 89 wordt ‘artikel 8, tweede lid,’ vervangen door: artikel 8.

S

Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid komt als volgt te luiden: De Belastingdienst verstrekt aan de inhoudingsplichtige het model van de gageverklaring met de daarbij behorende toelichting. De inhoudingsplichtige reikt dienovereenkomstig een gageverklaring met toelichting aan de artiest dan wel beroepssporter uit:.

2. In het tweede lid wordt ‘de inspecteur’ telkens vervangen door: de Belastingdienst.

T

Artikel 99 vervalt.

U

Artikel 100 vervalt.

V

Artikel 101 vervalt.

W

Artikel 104a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘De artikelen 97 en 99 zijn’ vervangen door: Artikel 97 is.

2. In het tweede lid vervalt: , en ten aanzien van de niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter tevens artikel 99,.

X

Artikel 104c wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid komt als volgt te luiden: De Belastingdienst verstrekt aan de inhoudingsplichtige het model van de gageverklaring met de daarbij behorende toelichting. De inhoudingsplichtige reikt dienovereenkomstig een gageverklaring met toelichting aan de leider of vertegenwoordiger van een buitenlands gezelschap uit:.

2. In het tweede lid wordt ‘de inspecteur’ telkens vervangen door: de Belastingdienst.

Y

Artikel 104g vervalt.

Z

Artikel 104h vervalt.

ZA

Artikel 104i vervalt.

ZB

In artikel 104j, eerste lid, wordt ‘De artikelen 104e en 104g zijn’ vervangen door: Artikel 104e is.

Artikel III

In de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen3 wordt in artikel 14, eerste lid, ‘artikel 31, tweede lid, onderdeel f’ vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdeel f.

Artikel IV

De Regeling loonbelasting- en premietabellen 19904 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt vervangen door:

Artikel 1

Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 25, 26, 27b en 32a van de Wet op de loonbelasting 1964 en de artikelen 7 en 12 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘artikel 31, tweede lid, onderdeel a’ vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdeel a.

2. In het derde lid wordt ‘artikel 31, derde lid, onderdeel b of c’ vervangen door ‘artikel 31, tweede lid, onderdeel b of c’. Voorts wordt ‘het derde lid, onderdeel a, onder 1°’ vervangen door: het tweede lid, onderdeel a, onder 1°.

Artikel V

De Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 19945 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 28 komt als volgt te luiden:

Artikel 28

1. Het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald is de kalendermaand of periode van vier aaneengesloten weken. De inspecteur deelt aan de inhoudingsplichtige mee welk tijdvak voor hem in een kalenderjaar van toepassing is.

2. Bij een tijdvak van vier aaneengesloten weken vangt het eerste tijdvak van het kalenderjaar aan op de maandag voorafgaande aan de eerste donderdag van het kalenderjaar.

3. Bij een tijdvak van vier aaneengesloten weken bevat het kalenderjaar maximaal 13 tijdvakken.

4. Bij een tijdvak van vier aaneengesloten weken geldt, in zoverre in afwijking van het tweede lid, dat:

a. ingeval het eerste tijdvak van het kalenderjaar aanvangt na 1 januari van het kalenderjaar, de periode vanaf 1 januari tot de aanvang van het eerste tijdvak wordt toegevoegd aan dat eerste tijdvak;

b. ingeval het laatste tijdvak van het kalenderjaar eindigt voor 31 december van het kalenderjaar, de periode na het einde van het laatste tijdvak tot en met 31 december van het kalenderjaar wordt toegevoegd aan dat laatste tijdvak;

c. ingeval het eerste tijdvak van het kalenderjaar aanvangt in het vorige kalenderjaar, de periode tot en met 31 december van het vorige kalenderjaar wordt toegevoegd aan het laatste tijdvak van het vorige kalenderjaar;

d. ingeval het laatste tijdvak van het kalenderjaar eindigt in het volgende kalenderjaar, de periode vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar wordt toegevoegd aan het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar.

5. Het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald, wordt ten aanzien van degene die op enig tijdstip – anders dan tijdelijk – ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, vervangen door het op dat tijdstip verstreken gedeelte van dat tijdvak.

B

Artikel 29 wordt vervangen door:

Artikel 29

In afwijking van artikel 28, eerste lid, is het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald:

a. voor de zelfstandige binnenschipper die woonplaats heeft gekozen ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inzake rijksbelastingen 1964: het kalenderhalfjaar, tenzij de inspecteur vordert dat artikel 28 ten aanzien van deze binnenschipper van toepassing is;

b. voor de inhoudingsplichtige ter zake van de loonbelasting van huispersoneel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001: het kalenderjaar;

c. voor de ouder ter zake van de loonbelasting van zijn in zijn onderneming werkzame kinderen voorzover de belasting is geheven door inhouding volgens artikel 10g van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965: het kalenderjaar.

Artikel VI

1. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2006.

2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel V in werking op 1 november 2005 en vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot het eerste tijdvak dat aanvangt na 31 december 2005. De artikelen 28 en 29 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, zoals die artikelen luidden op 31 oktober 2005, blijven van toepassing met betrekking tot kalenderjaren die zijn geëindigd vóór 1 januari 2006.

3. De verplichtingen ingevolge de artikelen 69, 70, 72, 99, 101, 104g en 104i van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, zoals die artikelen luidden op 31 december 2005, blijven van toepassing met betrekking tot kalenderjaren die zijn geëindigd vóór 1 januari 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, J.G. Wijn.

Toelichting

Algemeen

Met deze regeling worden de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen, de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990 en de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 gewijzigd in verband met de inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2006 van voor de loonheffingen van belang zijnde bepalingen in de Wet financiering sociale verzekeringen (verder: de Wfsv) en de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen (verder: de Invoeringswet Wfsv).

Voorzover door deze regeling inhoudelijke wijzigingen worden aangebracht, zijn deze al aan de orde gekomen bij de parlementaire behandeling van de Wfsv en de Invoeringswet Wfsv. Het gaat daarbij om de bepalingen met betrekking tot:

– het indienen van correctieberichten in enkele bijzondere situaties;

– het aangiftetijdvak.

Er vervallen bepalingen omdat de inhoudingsplichtigen met betrekking tot de jaren 2006 en volgende niet meer zijn verplicht loonbelastingkaarten aan de inspecteur toe te sturen. Veel bepalingen worden in verband met de Wfsv en de Invoeringswet Wfsv aangepast of vernummerd zonder dat van een inhoudelijke wijziging sprake is.

Alle wijzigingen worden hierna artikelsgewijs toegelicht.

De effecten van de wijzigingen op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zijn reeds meegenomen bij de in de toelichtingen op de desbetreffende wetsvoorstellen vermelde effecten van alle in het kader van die wetsvoorstellen voorgestelde maatregelen. De daar vermelde effecten zijn namelijk, conform de bestaande praktijk, inclusief de effecten van met de wetswijzigingen samenhangende lagere regelgeving (uitvoeringsbesluiten en uitvoeringsregelingen).

De Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 wordt later dit jaar nog gewijzigd in verband met (onder meer) de Wfsv en de Invoeringswet Wsfv.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 35 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Deze wijziging houdt verband met de inwerkingtreding van de Wfsv en de intrekking van de Wet financiering volksverzekeringen. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel B (artikel 45a Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Deze wijzigingen houden verband met de inwerkingtreding van de Wfsv en de intrekking van de Wet financiering volksverzekeringen. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.

Artikel II, onderdeel A (artikel 1 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Deze wijziging geeft aan dat in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 mede uitvoering wordt gegeven aan de delegatiebepaling van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964, welk artikel 28a in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt ingevoegd bij de Invoeringswet Wfsv.

Artikel II, onderdeel B (artikel 65 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Artikel 65, eerste lid, geeft door deze wijziging aan dat de Belastingdienst het model van de loonbelastingverklaring en de toelichting daarop aan de inhoudingsplichtige verstrekt. Voorheen was een dergelijke bepaling in artikel 71 opgenomen. De tekst is aangepast aan de praktijk waar de Belastingdienst de loonbelastingverklaring niet alleen aan inhoudingsplichtigen uitreikt maar ook via de internetsite van de Belastingdienst ter beschikking stelt. Tevens is nu bepaald dat de inhoudingsplichtige dienovereenkomstig een loonbelastingverklaring met toelichting aan de werknemer uitreikt: dat kan het formulier zijn dat de Belastingdienst aan de inhoudingsplichtige heeft uitgereikt maar ook een print die de inhoudingsplichtige heeft gemaakt van het document op de internetsite van de Belastingdienst. Niet gewijzigd is de volgens artikel 65, tweede lid, bestaande mogelijkheid dat de inhoudingsplichtige in plaats van het door de Belastingdienst verstrekte model van de loonbelastingverklaring gebruik kan maken van een eigen model loonbelastingverklaring, mits dat model minimaal de gegevens bevat van het model van de Belastingdienst, inclusief de gebruiksaanwijzing en de toelichting op de vragen, tenzij deze duidelijk niet betrekking hebben op de werknemer.

Artikel II, onderdelen C en D (artikelen 66 en 67 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De wijzigingen in deze artikelen houden verband met de overheveling van de heffing en inning van de premies werknemersverzekeringen naar de Belastingdienst bij de inwerkingtreding van de Wfsv en de Invoeringswet Wfsv. De uitvoeringsorganen van de sociale verzekering zijn dan niet langer belast met controletaken in het kader van de premies werknemersverzekeringen.

Artikel II, onderdeel E (artikel 69 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Aangezien bij inwerkingtreding van de Wfsv en de Invoeringswet Wfsv maandelijks of vierwekelijks de nominatieve gegevens beschikbaar komen bij de Belastingdienst, vervalt voor de inhoudingsplichtige de verplichting van het invullen van de loonbelastingkaart voor elke werknemer na afloop van het jaar en de inlevering van de kaart bij de inspecteur.

Artikel II, onderdeel F (artikel 70 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Met het vervallen van artikel 70 vervalt de loonbelastingkaart voor huispersoneel. Dit houdt verband met het vervallen van de verplichting van inhoudingsplichtigen tot het jaarlijks indienen van loonbelastingkaarten (zie onderdeel E). De loonbelastingkaart huispersoneel vervangt op dit moment de loonbelastingkaart en de loonstaat. Nu de loonbelastingkaart huispersoneel vervalt, moet voor huispersoneel overeenkomstig artikel 67 een loonstaat worden bijgehouden. De inspecteur zal voor huispersoneel een vereenvoudigd model loonstaat verstrekken.

Artikel II, onderdelen G, H, I, T, U, V, W, Y, Z, ZA en ZB (artikelen 71, 72, 73, 99, 100, 101, 104a, 104g, 104h, 104i en 104j Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Deze wijzigingen houden verband met het vervallen van de verplichting van inhoudingsplichtigen tot het jaarlijks indienen van loonbelastingkaarten (zie onderdeel E).

Artikel II, onderdeel J (artikel 75 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De wijziging van de verwijzingen in artikel 75 houdt verband met het vervallen van de verplichting tot het jaarlijks indienen van loonbelastingkaarten (zie onderdeel E).

Artikel II, onderdeel K (artikel 80a Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

In artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964, dat wordt ingevoegd bij de Invoeringswet Wfsv, is geregeld dat het zogenaamde correctiebericht gelijktijdig met een aangifte moet worden ingediend. In een aantal gevallen is deze regeling niet toereikend. In verband daarmee is in artikel 28a, vierde lid, bepaald dat bij ministeriële regeling van het eerste of tweede lid afwijkende regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en de termijn waarbinnen een correctiebericht moet worden ingediend. Het nieuwe artikel 80a strekt daartoe.

Als hoofdregel voor de wijze van indienen van een correctiebericht geldt dat indiening gelijktijdig moet plaatsvinden met de eerstvolgende aangifte. Deze regel kan echter niet worden toegepast ten aanzien van degene die is opgehouden inhoudingsplichtige te zijn, omdat deze geen aangifte meer indient. Voor deze ex-inhoudingsplichtige is geregeld dat deze het correctiebericht moet indienen binnen acht weken nadat hij zelf de onjuistheden of onvolledigheden heeft geconstateerd (eerste lid). Aan de hand van dit correctiebericht legt de inspecteur zonodig een naheffingsaanslag op. Constateert de inspecteur de onjuistheid of onvolledigheid, dan stelt hij een termijn waarbinnen de ex-inhoudingsplichtige het correctiebericht moet inleveren (tweede lid). Daarna gaat hij zonodig over tot het opleggen van een naheffingsaanslag.

Bij de inhoudingsplichtige voor wie het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald een kalenderhalfjaar of kalenderjaar is, is de tijd die gelegen is tussen het indienen van achtereenvolgende aangiften dermate lang dat er voor gekozen is voor deze groep van inhoudingsplichtigen als zij zelf de onjuistheden of onvolledigheden constateren, ook een vaste inlevertermijn van acht weken te hanteren. Neemt deze termijn een einde voordat de eerstvolgende aangifte moet worden gedaan, dan kan derhalve niet worden gewacht met de inzending van het correctiebericht tot de eerstvolgende aangifte, doch moet het correctiebericht eerder worden ingediend. Aan de hand van dit correctiebericht legt de inspecteur zonodig een naheffingsaanslag op (derde lid). Constateert de inspecteur de onjuistheid of onvolledigheid, dan stelt hij een termijn waarbinnen de inhoudingsplichtige met een aangiftetijdvak van een kalenderhalfjaar of kalenderjaar het correctiebericht moet inleveren (vierde lid). Daarna gaat hij zonodig over tot het opleggen van een naheffingsaanslag.

Er wordt op dit moment van afgezien nadere regels te stellen met betrekking tot de situatie dat voor het indienen van de aangifte uitstel is verleend (die mogelijkheid is genoemd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Invoeringswet Wfsv, Kamerstukken II 2003/04, 29531, nr. 8, blz. 15). Deze mogelijkheid komt in de praktijk alleen bij hoge uitzondering voor, waarbij de inspecteur zonodig al voorwaarden kan stellen.

Artikel II, onderdelen L, M, N, O en P (artikelen 81, 82, 82a, 83 en 84 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De wijzigingen in deze artikelen zijn niet inhoudelijk van aard maar houden verband met een vernummering in artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 door de Invoeringswet Wfsv.

Artikel II, onderdelen Q en R (artikelen 86 en 89 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De wijzigingen in deze artikelen zijn geen inhoudelijke wijzigingen maar houden verband met een aanpassing van artikel 8 van de Wet op de loonbelasting 1964 door de Invoeringswet Wfsv.

Artikel II, onderdeel S (artikel 95 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Artikel 95, eerste lid, geeft door deze wijziging aan dat de Belastingdienst het model van de gageverklaring en de toelichting aan de inhoudingsplichtige verstrekt. Voorheen was een dergelijke bepaling in artikel 100 opgenomen. De tekst is aangepast aan de praktijk waar de Belastingdienst de gageverklaring niet alleen aan inhoudingsplichtigen uitreikt maar ook via de internetsite van de Belastingdienst aan inhoudingsplichtigen ter beschikking stelt. Tevens is nu bepaald dat de inhoudingsplichtige dienovereenkomstig een gageverklaring met toelichting aan de artiest dan wel beroepssporter uitreikt: dat kan het formulier zijn dat de Belastingdienst aan de inhoudingsplichtige heeft uitgereikt maar ook een print die de inhoudingsplichtige heeft gemaakt van het document op de internetsite van de Belastingdienst. Niet gewijzigd wordt de volgens artikel 95, tweede lid, bestaande mogelijkheid dat de inhoudingsplichtige in plaats van het door de Belastingdienst verstrekte model van de gageverklaring gebruik kan maken van een eigen model loonbelastingverklaring, mits dat model minimaal de gegevens bevat van het model van de Belastingdienst, inclusief de gebruiksaanwijzing en de toelichting op de vragen. De tekst van art. 95, eerste en tweede lid, sluit na de wijzigingen aan bij die van artikel 65, eerste en tweede lid.

Artikel II, onderdeel X (artikel 104c Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Artikel 104c, eerste lid, geeft door deze wijziging aan dat de Belastingdienst het model van de gageverklaring en de toelichting aan de inhoudingsplichtige verstrekt. Voorheen was een dergelijke bepaling in artikel 104h opgenomen. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel II, onderdeel S. Ook hier (volgens artikel 104c, tweede lid) blijft de mogelijkheid bestaan dat de inhoudingsplichtige in plaats van het door de Belastingdienst verstrekte model van de gageverklaring gebruik kan maken van een eigen model gageverklaring, mits dat model minimaal de gegevens bevat van het model van de Belastingdienst, inclusief de gebruiksaanwijzing en de toelichting op de vragen.

Artikel III (artikel 14 Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen)

De wijziging in artikel 14 is geen inhoudelijke wijziging maar houdt verband met een vernummering in artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 door de Invoeringswet Wfsv.

Artikel IV, onderdeel A (artikel 1 Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990)

Deze wijziging geeft aan dat in de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990 mede uitvoering wordt gegeven aan de delegatiebepaling van artikel 27b van de Wet op de loonbelasting 1964, welk artikel 27b in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt ingevoegd bij de Invoeringswet Wfsv. Daarbij wordt de Wet financiering volksverzekeringen ingetrokken. Artikel 15 van die wet – waarvan de inhoud, voorzover hier van belang, is overgenomen in genoemd artikel 27b – wordt daarom niet meer genoemd in artikel 1 van de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990.

Artikel IV, onderdeel B (artikel 6 Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990)

De wijzigingen in dit artikel zijn niet inhoudelijk van aard maar houden verband met een vernummering in artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 door de Invoeringswet Wfsv.

Artikel V, onderdeel A (artikel 28 Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

De wijzigingen in artikel 28 betreffen het aangiftetijdvak.

Het aangiftetijdvak was tot nu toe het kalenderkwartaal of, indien de inspecteur dat vorderde, de kalendermaand. Voortaan is het aangiftetijdvak een kalendermaand of een aaneengesloten periode van vier weken. Er is dus sprake van een verkorting van het aangiftetijdvak. Hiervoor is gekozen in het kader van de invoering van de gecombineerde aangifte voor de loonbelasting, de premie volksverzekeringen en de premies werknemersverzekeringen (de loonaangifte). De nominatieve gegevens van de loonaangifte worden in de polisadministratie opgenomen en er wordt veel belang gehecht aan een zo actueel mogelijke polisadministratie.

Omdat per aangiftetijdvak aangifte wordt gedaan, betekent dit dat de aangifte de in de kalendermaand of periode van vier aaneengesloten weken ingehouden loonbelasting en de in dit tijdvak verschuldigde eindheffing bevat. Nu de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen over de wijze van heffing van loonbelasting, van overeenkomstige toepassing zijn voor de heffing van premie volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen geldt hetzelfde voor de in het tijdvak ingehouden en verschuldigd geworden premies. De loonbelasting, premie volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen worden per aangiftetijdvak op een gecombineerde aangifte (loonaangifte) afgedragen.

Gelet op het feit dat het loontijdvak (het tijdvak waarover het loon wordt genoten) meestal een maand of vier weken is, hebben de nieuwe aangiftetijdvakken tot gevolg dat de aangifte in de regel betrekking heeft op een loontijdvak. Als de inhoudingsplichtige met een ander loontijdvak werkt, zal één van beide aangiftetijdvakken voor de hand liggen. Bij een inhoudingsplichtige die met loontijdvakken van een week werkt, is dat een aangiftetijdvak van vier weken. Bij loontijdvakken die langer zijn dan een maand of vier weken zal ook een aangiftetijdvak passen. Bij een loontijdvak van bijvoorbeeld een kwartaal wordt eenmaal per kwartaal, op het moment waarop het loon wordt genoten, loonbelasting verschuldigd. Een aangiftetijdvak van een kalendermaand ligt in die situatie het meest voor de hand. Hierbij zal slechts één van de drie maandaangiften leiden tot een afdracht van loonbelasting en premies.

In het eerste lid wordt bepaald dat het aangiftetijdvak voor de loonbelasting de kalendermaand of periode van vier aaneengesloten weken is en dat de inspecteur aan de inhoudingsplichtige meedeelt welk tijdvak voor hem in een kalenderjaar van toepassing is. Deze mededeling wordt gedaan in de zogenoemde aangiftebrief. Vanwege de rechtsgevolgen die zijn verbonden aan het van toepassing zijnde aangiftetijdvak (in het bijzonder de termijnen waarbinnen aangifte en betaling moeten plaatsvinden) is gekozen voor een door de inspecteur aangewezen aangiftetijdvak. Feitelijk kan de inhoudingsplichtige echter kiezen voor een aangiftetijdvak van een kalendermaand of een aangiftetijdvak van vier aaneengesloten weken. In het jaar 2005 worden de inhoudingsplichtigen hierover door de inspecteur benaderd. De inspecteur geeft daarbij aan welk aangiftetijdvak hem voor de inhoudingsplichtige passend lijkt. Mocht de inhoudingsplichtige echter een voorkeur hebben voor het andere tijdvak, dan kan hij dat binnen de gevraagde termijn aan de inspecteur laten weten. De inspecteur houdt daarmee rekening in de aangiftebrief. De inspecteur stelt aan nieuwe inhoudingsplichtigen eveneens een vraag over het aangiftetijdvak; als de inhoudingsplichtige daarop binnen de gevraagde termijn reageert, houdt de inspecteur daarmee rekening bij de aangiftebrief. Het aangiftetijdvak kan niet gedurende het kalenderjaar gewijzigd worden. Als een inhoudingsplichtige voor het volgende jaar van aangiftetijdvak wenst te wisselen, kan hij dit meedelen aan de inspecteur. De inspecteur zal daarmee dan rekening houden in de aangiftebrief voor het nieuwe kalenderjaar.

In het tweede lid is geregeld wanneer het eerste vierwekentijdvak van het kalenderjaar begint. Dit is nodig voor een uniforme uitvoering. Na overleg met inhoudingsplichtigen, onder andere via het zogenaamde Extern Platform Loonaangifte 2006, is gekozen voor de genormaliseerde vierwekelijkse periode conform ISO 8601. Dit is een internationale standaard. Op grond hiervan start voor alle inhoudingsplichtigen de eerste vierwekenperiode op de maandag voorafgaande aan de eerste donderdag van het kalenderjaar. Hiermee liggen ook het begin en het einde van de volgende vierwekentijdvakken vast.

In het derde lid is tot uitdrukking gebracht dat bij gebruikmaking van een aangiftetijdvak van vier weken een kalenderjaar maximaal 13 aangiftetijdvakken heeft. Dit maximum voorkomt dat de Belastingdienst meer dan 13 aangiften per inhoudingsplichtige te verwerken krijgt.

In het vierde lid is een regeling opgenomen die tot gevolg heeft dat bij een vierwekentijdvak, het eerste tijdvak feitelijk altijd begint op 1 januari en het 13e tijdvak feitelijk altijd op 31 december eindigt. Dit is een uitzondering op het tweede lid. Door het tweede lid is het mogelijk dat aan het begin en/of einde van het kalenderjaar zogenoemde restdagen ontstaan, dat zijn dagen die zonder een nadere bepaling niet tot een aangiftetijdvak zouden behoren. Ook is het mogelijk dat een aangiftetijdvak gedeelten van twee kalenderjaren bestrijkt. Het vierde lid voorkomt deze mogelijkheden. Het zorgt ervoor dat bij toepassing van een vierwekentijdvak de verschuldigde loonbelasting over loonbetalingen aan het begin of aan het einde van een kalenderjaar altijd wordt verantwoord in een aangifte die betrekking heeft op een aangiftetijdvak van dat kalenderjaar. De loonaangifte sluit daardoor aan bij het voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de werknemer per kalenderjaar in aanmerking te nemen loon en de daarover in te houden en af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen. Omdat de regels voor de heffing van loonbelasting van overeenkomstige toepassing zijn voor de heffing van premie volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen geldt dit ook voor deze premies. De onderdelen a en b van het vierde lid hebben betrekking op zogenoemde restdagen. De onderdelen c en d van het vierde lid hebben betrekking op de situatie dat het eerste vierwekentijdvak of het laatste vierwekentijdvak de jaargrens overschrijdt.

Voorbeeld 1:

Stel zondag 26 december is de laatste dag van het 13e vierwekentijdvak van jaar X en donderdag 6 januari is de eerste donderdag van jaar X+1. Op maandag 3 januari begint dan het eerste vierwekentijdvak van het jaar X+1.

Maandag 27 december tot en met zondag 2 januari zijn dan de zogenaamde restdagen. Maandag 27 tot en met vrijdag 31 december worden dan toegevoegd aan het 13e vierwekentijdvak van jaar X (vierde lid, onderdeel b). Zaterdag 1 en zondag 2 januari worden dan toegevoegd aan het eerste vierwekentijdvak van jaar X+1 (vierde lid, onderdeel a).

De verschuldigde belasting over loonbetalingen op bijvoorbeeld vrijdag 29 december worden dan opgenomen in de 13e aangifte van jaar X. Als op zaterdag 1 januari loon wordt verstrekt, wordt de daarover verschuldigde belasting opgenomen in de eerste aangifte van haar X+1.

Voorbeeld 2:

Als voorbeeld 1 maar in jaar X heeft de inhoudingsplichtige gekozen voor een tijdvak van een kalendermaand en in jaar X+1 gaat de inhoudingsplichtige over naar een vierwekentijdvak. Zaterdag 1 en zondag 2 januari zijn dan de zogenoemde restdagen. Deze worden toegevoegd aan het eerste vierwekentijdvak van jaar X+1 (vierde lid, onderdeel a).

Voorbeeld 3:

Als voorbeeld 1 maar met ingang van jaar X+1 kiest de inhoudingsplichtige voor een aangiftetijdvak van een kalendermaand.

Maandag 27 december tot en met vrijdag 31 december zijn dan de zogenaamde restdagen. Deze worden toegevoegd aan het 13e vierwekentijdvak van jaar X (vierde lid, onderdeel b).

Voorbeeld 4:

Stel donderdag 2 januari is de eerste donderdag van jaar X+1. In dat geval begint het eerste vierwekentijdvak van jaar X+1 op maandag 30 december van jaar X. Maandag 30 december en dinsdag 31 december zouden dan behoren tot het eerste vierwekentijdvak van jaar X+1. Door toepassing van het vierde lid, onderdeel c, worden maandag 30 en dinsdag 31 december aan het laatste tijdvak van jaar X toegevoegd.

Voorbeeld 5:

Stel zondag 2 januari van jaar X+1 zou in beginsel de laatste dag zijn van het 13e tijdvak van jaar X. Door toepassing van het vierde lid, onderdeel d, worden zaterdag 1 en zondag 2 januari evenwel aan het eerste tijdvak van jaar X+1 toegevoegd.

In het vijfde lid is het oude derde lid van artikel 28 opgenomen. Een materiële wijziging is hiermee niet beoogd.

Artikel V, onderdeel B (artikel 29 Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

In artikel 29 was de mogelijkheid tot maandelijkse voorlopige betaling van loonbelasting geregeld voor inhoudingsplichtigen met een aangiftetijdvak van een kalenderkwartaal. Nu het aangiftetijdvak wijzigt naar de kalendermaand of de periode van vier aaneengesloten weken is deze maandelijkse voorlopige betaling overbodig geworden.

In artikel 29 is de tekst van het oude tweede lid van artikel 28 opgenomen. Een materiële wijziging is hiermee niet beoogd.

Artikel VI

Volgens het eerste lid treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2006. Dat is de datum waarop de met betrekking tot deze regeling van belang zijnde bepalingen in de Wfsv en de Invoeringswet Wfsv in werking zullen treden.

In het tweede lid is geregeld dat de inspecteur vanaf 1 november 2005 (voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wfsv) al aan de inhoudingsplichtige kan meedelen welk aangiftetijdvak voor hem van toepassing is. Dit is thans zonder nadere regelgeving mogelijk omdat de bepalingen over het aangiftetijdvak in de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 berusten op het nu al geldende artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De nieuwe regeling over het aangiftetijdvak geldt uiteraard niet voor de jaren waarin nog geen sprake is van de nieuwe loonaangifte. Met betrekking tot de kalenderjaren die zijn geëindigd vóór 1 januari 2006 is daarom bepaald dat de artikelen 28 en 29 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, zoals die artikelen luidden op 31 oktober 2005, van toepassing blijven.

In het derde lid is bepaald dat de verplichtingen van de artikelen 69, 70, 72, 99, 101, 104g en 104i van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2005, van toepassing blijven met betrekking tot de kalenderjaren die zijn geëindigd vóór 1 januari 2006. Het gaat hier om de verplichtingen met betrekking tot de loonbelastingkaart, de loonbelastingkaart huispersoneel en de coderingslijst na afloop van het kalenderjaar.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.G. Wijn

  • 1

    Stcrt. 2000, 250; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 15 juni 2005, Stcrt. 2005, 119.

  • 2

    Stcrt. 2000, 251; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 15 juni 2005, Stcrt. 2005, 119.

  • 3

    Stcrt. 1993, 241; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 1 april 2005, Stcrt. 2005, 65.

  • 4

    Stcrt. 1989, 253; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 17 december 2004, Stcrt. 2004, 249.

  • 5

    Stcrt. 1994, 114; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 11 augustus 2004, Stcrt. 2004, 154.

Naar boven