Besluit van 23 oktober 2009 tot wijziging van het Besluit bekostiging financieel toezicht, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector, het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft en het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft ter implementatie van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Financiën van 24 augustus 2009 (FM/2009/1730M);

Gelet op de artikelen 1:40, vijfde lid, 1:81, eerste en tweede lid, 1:102, eerste lid, 2:3b, tweede lid, 2:3c, eerste lid, 2:106a, tweede lid, 3:9, derde lid, 3:10, tweede lid, 3:17, tweede lid, 3:18, tweede en derde lid, 3:29, derde lid, 3:29a, 3:29c, derde lid, 3:53, derde lid, 3:57, tweede lid, 3:71, tweede lid, 3:111b, eerste lid, 3:285, 4:16, tweede en derde lid, 4:17, derde lid, en 4:22, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht;

De Raad van State gehoord (advies van 16 september 2009, No. 06.09.0331/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 21 oktober 2009, FM 2009/2305;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bekostiging financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt na de zinsnede «een vergunning als bedoeld in artikel» ingevoegd: 2:3a, eerste lid,.

B

In artikel 3, eerste lid, wordt na de zinsnede «of onderdeel b» ingevoegd: of artikel 1:107, derde lid, onderdeel j,.

C

Aan artikel 7, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h, onder 6, door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • i. betaaldienstverlener, verdeeld in:

    • 1°. betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid, van de wet;

    • 2°. betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3e, eerste lid, van de wet.

ARTIKEL II

Artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt als volgt gewijzigd:

In de tabel worden op numerieke volgorde ingevoegd de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorienummers:

2:3a, eerste lid

3

2:3e, eerste lid

3

2:106a, eerste lid

2

3:20a

3

3:29a

3

3:29c, eerste lid

2

3:74b

2

3:111b, eerste lid

2

4:22, eerste en tweede lid

2

4:25b

2

5:88, eerste en tweede lid

3

ARTIKEL III

Het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, wordt de zinsnede «de artikelen 2:5, eerste lid» vervangen door: de artikelen 2:3b, eerste lid, 2:5, eerste lid.

B

Voor paragraaf 2.1 wordt in hoofdstuk 2 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2.0. Uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener

Artikel 3a Bepalingen ter uitvoering van artikelen 2:3b, tweede lid, en 2:3c, eerste lid, van de wet
  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 2:3b, tweede lid, van de wet zijn:

    • a. een opgave van de naam, het adres en het telefoon- en faxnummer en het emailadres van de betaaldienstverlener;

    • b. een opgave van de rechtsvorm van de betaaldienstverlener;

    • c. een opgave van de statutaire zetel, de statutaire naam en de handelsnaam of handelsnamen;

    • d. een opgave van het nummer van inschrijving in het handelsregister;

    • e. een gewaarmerkt afschrift van de statuten;

    • f. een opgave van de activiteiten die de betaaldienstverlener voornemens is te verrichten;

    • g. een bedrijfsplan met inbegrip van een budgetprognose voor de eerste drie boekjaren waarmee wordt aangetoond dat de betaaldienstverlener in staat is gebruik te maken van passende en evenredige systemen, middelen en procedures om op een gezonde basis te opereren;

    • h. een beschrijving van de interne controlemechanismen die de betaaldienstverlener heeft opgezet om de in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en de in Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 (Pb EU L 345) betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler, neergelegde verplichtingen in verband met het witwassen van geld en terrorismefinanciering na te komen;

    • i. een beschrijving van de organisatiestructuur, met inbegrip van, voor zover van toepassing, een beschrijving van het voorgenomen gebruik van agenten en bijkantoren en van de regelingen voor uitbesteding, alsmede van zijn deelname in een betalingssysteem;

    • j. een opgave van de identiteit van personen die een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 1:1 van de wet in de betaaldienstverlener bezitten, alsmede de omvang van hun deelneming en het bewijs van hun geschiktheid, gelet op de noodzaak de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betaalinstelling te garanderen;

    • k. een opgave van de accountantsorganisatie of, indien van toepassing, het auditkantoor, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a onderscheidenlijk c, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, belast met de wettelijke controle als bedoeld in artikel 2 van die richtlijn van de jaarrekening van de betaaldienstverlener;

    • l. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:8 van de wet is bepaald met betrekking tot de deskundigheid van de personen die het dagelijks beleid bepalen;

    • m. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet is bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken;

    • n. een beschrijving van het voorgenomen beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, van de wet;

    • o. een beschrijving van de zeggenschapsstructuur aan de hand waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of voldaan wordt aan artikel 3:16, eerste en tweede lid, van de wet;

    • p. een beschrijving van de inrichting van de bedrijfsvoering met betrekking tot de beheerste en integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:17, eerste en tweede lid, van de wet;

    • q. bescheiden waaruit blijkt op welke wijze wordt voldaan aan het ingevolge artikel 3:29a bepaalde met betrekking tot de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of andere betaaldienstverleners; en

    • r. bescheiden waaruit het eigen vermogen, bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet en de te verwachten solvabiliteit, bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet blijken.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdelen i, p en q, geeft de betaaldienstverlener een beschrijving van de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die hij heeft getroffen voor het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van betaaldienstgebruikers te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van betaaldiensten te garanderen.

  • 3. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel l, zijn:

    • a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer, het emailadres en de functie;

    • b. een curriculum vitae;

    • c. een opgave van de relevante diploma’s;

    • d. een kopie van een geldig identiteitsbewijs; en

    • e. een opgave van referenten.

  • 4. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel m, zijn:

    • a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer, het emailadres en de functie;

    • b. een kopie van een geldig identiteitsbewijs;

    • c. gegevens met betrekking tot de antecedenten, bedoeld in de bijlage bij dit besluit; en

    • d. een opgave van referenten.

  • 5. Het eerste lid, onderdeel m, is niet van toepassing ten aanzien van personen wier betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld.

Artikel 3b

De gegevens, bedoeld in artikel 2:3c, eerste lid, van de wet zijn:

  • a. een opgave van de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer en het emailadres van de betaaldienstagent;

  • b. een beschrijving van de interne controlemechanismen die door de betaaldienstagent zullen worden gebruikt om de in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme geregelde verplichtingen na te komen; en

  • c. de identiteit van de personen die het beleid van de betaaldienstagent bepalen of mede bepalen, alsmede gegevens waaruit blijkt dat zij betrouwbaar en deskundig zijn.

C

Voor paragraaf 3.1. wordt in Hoofdstuk 3 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3.0. Uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener

Artikel 42a Bepaling ter uitvoering van artikel 2:106a, tweede lid, van de wet

De gegevens, bedoeld in artikel 2:106a, tweede lid, van de wet zijn:

  • a. indien de betaalinstelling voornemens is door middel van het verrichten van diensten haar bedrijf naar een andere lidstaat uit te oefenen:

    • 1°. de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer en het emailadres van de betaalinstelling;

    • 2°. een beschrijving van de organisatiestructuur van de betaalinstelling; en

    • 3°. een beschrijving van de aard van de betaaldiensten die de betaalinstelling voornemens is te verlenen in de andere lidstaat;

  • b. indien de betaalinstelling voornemens is in een andere lidstaat betaaldiensten aan te bieden vanuit een in die lidstaat gelegen bijkantoor:

    • 1°. de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer en het emailadres van het bijkantoor;

    • 2°. een beschrijving van de organisatiestructuur van het bijkantoor;

    • 3°. een beschrijving van de aard van de betaaldiensten die de betaalinstelling voornemens is te verlenen vanuit het bijkantoor; en

    • 4°. de identiteit van de personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor zullen bepalen;

  • c. indien de betaalinstelling voornemens is betaaldiensten te verlenen in een andere lidstaat door tussenkomst van een in die lidstaat gevestigde betaaldienstagent:

    • 1°. een opgave van de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer en het emailadres van de betaaldienstagent;

    • 2°. een beschrijving van de interne controlemechanismen die door de betaaldienstagent zullen worden gebruikt om de in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme neergelegde verplichtingen na te komen; en

    • 3°. de identiteit van de personen die het beleid van de betaaldienstagent bepalen of mede bepalen, alsmede gegevens waaruit blijkt dat zij betrouwbaar en deskundig zijn.

ARTIKEL IV

Het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. De hoofdstukken 9 en 10 zijn niet van toepassing op betaalinstellingen:

    • a. voor zover zij uitsluitend in Nederland hun werkzaamheden, zijnde het verlenen van de onder 6 van de in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten bedoelde betaaldiensten, feitelijk ontplooien, en:

    • b. waarvan het gemiddelde van het totale bedrag van de betalingstransacties die zij de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, niet hoger is dan € 3.000.000 per maand. Indien zij haar werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, wordt dit vereiste beoordeeld op basis van het in het programma van werkzaamheden begrote totale bedrag aan betalingstransacties, tenzij de Nederlandsche Bank een aanpassing van dit programma verlangt; en

    • c. waarvan geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdelen a, b en d, voor zover het het witwassen van geld, terrorismefinanciering of andere financiële delicten betreft, en die de in onderdeel a bedoelde betaaldiensten niet vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat mogen verlenen.

  • 2. Een betaalinstelling als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde voorschriften.

  • 3. Indien een betaalinstelling als bedoeld in het eerste lid niet meer voldoet aan de in het genoemde lid gestelde voorschriften, toont deze binnen dertig kalenderdagen aan dat wordt voldaan aan de hoofdstukken 9 en 10.

B

In de artikelen 10, eerste lid, 11, eerste lid, 12, eerste lid, 13, eerste lid, wordt «Een clearinginstelling» telkens vervangen door: Een betaalinstelling, clearinginstelling.

C

In artikel 17, eerste lid, wordt «een clearinginstelling» vervangen door: een betaalinstelling, clearinginstelling.

D

In artikel 18 wordt «Een clearinginstelling» vervangen door: Een betaalinstelling, clearinginstelling.

E

In artikel 19 wordt «een clearinginstelling» vervangen door: een betaalinstelling, clearinginstelling.

F

In de artikelen 20, eerste lid, en 21, eerste lid, wordt «Een clearinginstelling» telkens vervangen door: Een betaalinstelling, clearinginstelling.

G

In artikel 22 wordt «een clearinginstelling» vervangen door: een betaalinstelling, clearinginstelling.

H

In de artikelen 23 en 24 wordt na «Een beleggingsonderneming» telkens ingevoegd: , betaalinstelling.

I

In artikel 25 wordt na «een beleggingsonderneming» ingevoegd: , betaalinstelling.

J

In de artikelen 27, tweede lid, 28 tot en met 30, en 31, eerste lid, wordt «Een clearinginstelling» telkens vervangen door: Een betaalinstelling, clearinginstelling.

K

Na artikel 27 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 27a

Indien een betaalinstelling voornemens is werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten uit te besteden, stelt zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.

Artikel 27b

Bij de uitbesteding van werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten draagt de betaalinstelling er zorg voor dat uitbesteding de verplichtingen van de betaalinstelling jegens haar cliënten en de rechten van haar cliënten uit hoofde van de wet of Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet wijzigt.

L

Na artikel 32 wordt in Hoofdstuk 5 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 32a

  • 1. Dit hoofdstuk is, met uitzondering van artikel 27a, slechts van toepassing op het uitbesteden van werkzaamheden door betaalinstellingen voor zover het belangrijke werkzaamheden betreft.

  • 2. Een werkzaamheid wordt als belangrijk aangemerkt indien een gebrekkige of tekortschietende uitvoering ervan wezenlijk afbreuk zou doen aan de naleving door de betaalinstelling van de vergunningsvereisten, als bedoeld in artikel 2:3b van de wet, of van andere verplichtingen ingevolge de wet of Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel aan haar financiële resultaten of de soliditeit of continuïteit van haar betaaldiensten.

M

In Hoofdstuk 6 wordt voor artikel 33 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 32b

  • 1. Een betaalinstelling geeft onverwijld schriftelijk aan de Nederlandsche Bank kennis van een wijziging in de ingevolge artikel 2:3b, tweede lid, van de wet verstrekte gegevens met betrekking tot:

    • a. de activiteiten die de betaaldienstverlener voornemens is te verrichten;

    • b. het bedrijfsplan waarmee wordt aangetoond dat de betaaldienstverlener in staat is gebruik te maken van passende en evenredige systemen, middelen en procedures om op een gezonde basis te opereren;

    • d. de identiteit van personen die, direct of indirect, gekwalificeerde deelnemingen als bedoeld in artikel 1 van de wet in de betaaldienstverlener bezitten, alsmede de omvang van hun deelnemingen en het bewijs van hun geschiktheid;

    • e. indien van toepassing, de accountantsorganisatie of het auditkantoor, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, belast met de wettelijke controle bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van de richtlijn nr. 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PbEU L 157) van de jaarrekening van de betaaldienstverlener;

    • f. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:8 van de wet is bepaald met betrekking tot de deskundigheid van de personen die het dagelijks beleid bepalen;

    • g. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet is bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken;

    • h. het voorgenomen beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, van de wet;

    • i. de inrichting van de bedrijfsvoering met betrekking tot de beheerste en integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:17, eerste en tweede lid, van de wet;

    • j. de wijze waarop wordt voldaan aan het ingevolge artikel 3:29a van de wet bepaalde met betrekking tot de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of andere betaaldienstverleners; en

    • k. het eigen vermogen, bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid, onderdelen i en j, geeft de betaalinstelling een beschrijving van de wijzigingen in de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die hij heeft getroffen voor het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van zijn gebruikers te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van betaaldiensten te garanderen.

  • 3. Het eerste lid, onderdeel g, is niet van toepassing indien de wijziging een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:9, tweede lid, van de wet.

N

In de artikelen 34, eerste lid, en 35, eerste lid, wordt «Een clearinginstelling» telkens vervangen door: Een betaalinstelling, clearinginstelling.

O

Na artikel 40 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 6A. VEILIG STELLEN GELDMIDDELEN BETAALDIENSTEN EN VERLENEN KREDIET DOOR BETAALINSTELLINGEN

Artikel 40a Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:29a en 3:29c, derde lid, van de wet
  • Een betaalinstelling stelt geldmiddelen die zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of andere betaaldienstverleners voor de uitvoering van betalingstransacties op een van de volgende wijzen veilig:

    • a. de geldmiddelen worden niet vermengd met de geldmiddelen van andere schuldeisers van de betaalinstelling; of

    • b. de geldmiddelen worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare garantie van een verzekeraar of een bank die niet tot dezelfde groep behoort als de betaalinstelling, tegen het risico dat de betaalinstelling niet in staat is haar verplichtingen met betrekking tot de geldmiddelen na te komen, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare garantie.

  • 2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, aanhef en onderdeel a, en de geldmiddelen aan het einde van de werkdag, volgend op de dag waarop zij zijn ontvangen, nog niet aan de betalingsbegunstigde of aan een andere betaaldienstaanbieder zijn overgemaakt, worden zij op een afzonderlijke rekening gestort bij een bank of belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad, op zodanige wijze dat andere schuldeisers van de betaalinstelling, in het bijzonder in het geval van insolventie van de betaalinstelling, hun vorderingen niet op deze geldmiddelen kunnen verhalen.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid zijn veilige activa met een lage risicograad activa die vallen in een van de categorieën opgenomen in tabel 1 van punt 14 van bijlage I bij Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (PbEU L 177) waarvoor het kapitaalvereiste voor het specifieke risico niet hoger ligt dan 1,6%, terwijl andere in aanmerking komende activa, als gedefinieerd in punt 15 van die bijlage, worden uitgesloten.

    Voor de toepassing van het tweede lid zijn veilige activa met een lage risicograad eveneens deelnemingsrechten in een instelling voor collectieve belegging in effecten (ICBE) die enkel investeert in activa zoals gespecificeerd in de eerste alinea.

    In buitengewone omstandigheden en wanneer dit voldoende gemotiveerd is, mogen de bevoegde autoriteiten, op basis van een evaluatie van de veiligheid, de looptijd, de waarde of andere risicofactoren van de activa zoals gespecificeerd in de eerste en tweede alinea, bepalen welke van deze activa geen veilige activa met een lage risicograad zijn voor de toepassing van het tweede lid.

  • 4. Indien het deel van de geldmiddelen dat bestemd is voor toekomstige betalingstransacties niet bekend of variabel is, is het de betaalinstellingen toegestaan om het eerste lid uitsluitend toe te passen op een representatief gedeelte dat geacht wordt voor betalingsdiensten te worden gebruikt. Dit representatieve gedeelte moet redelijkerwijs kunnen worden geraamd op basis van historische gegevens.

Artikel 40b

Betaalinstellingen verlenen slechts krediet in verband met de in de punten 4, 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten bedoelde betaaldiensten indien:

  • a. het krediet een aanvullend krediet is en uitsluitend wordt verstrekt in verband met de uitvoering van een betalingstransactie;

  • b. het krediet dat is verstrekt in verband met een betaaldienst die is verleend door middel van dienstverrichting naar een andere lidstaat of vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat wordt terugbetaald binnen een korte termijn, die in geen geval meer dan twaalf maanden bedraagt;

  • c. het niet wordt verleend uit geldmiddelen die zijn ontvangen of die worden aangehouden voor het uitvoeren van toekomstige betalingstransacties; en

  • d. het eigen vermogen van de betaalinstelling te allen tijde in redelijke verhouding staat tot het totale bedrag van het verleende krediet.

P

In artikel 48, eerste lid, worden de onderdelen l en m geletterd o en p, en worden na onderdeel k drie onderdelen ingevoegd, luidende:

  • l. € 20.000 voor een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet die uitsluitend de in punt 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent;

  • m. € 50.000 voor een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet die uitsluitend de in punt 7 van de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent;

  • n. € 125.000 voor een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet die een in de punten 1 tot en met 5 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent;

Q

In artikel 50, eerste lid, wordt de zinsnede «van een clearinginstelling» vervangen door: «van een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, van een clearinginstelling».

R

Na artikel 60 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 60a

  • 1. De minimumomvang van het toetsingsvermogen van een betaalinstelling wordt berekend met toepassing van met de Nederlandsche Bank overeengekomen methode A, B of C, genoemd in bijlage B bij dit besluit.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de Nederlandsche Bank indien een evaluatie van de risicobeheersingsprocessen, het verzamelen en vastleggen van risicoverliesgegevens en het interne controlesysteem en het bedrijfscontinuïteitsbeheer van de betaalinstelling daartoe aanleiding geeft, de betaalinstelling verplichten een toetsingsvermogen aan te houden dat ten hoogste 20% hoger is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van een uit bijlage B gekozen methode, of de betaalinstelling toestaan een toetsingsvermogen aan te houden dat ten hoogste 20% lager is dan het bedrag dat het resultaat is van de uit bijlage B gekozen methode.

S

In artikel 61, vijfde lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «als bedoeld in bijlage B» vervangen door: als bedoeld in bijlage C.

T

In artikel 90, eerste lid, wordt na «beleggingsonderneming» ingevoegd: , betaalinstelling.

U

Artikel 94, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «beleggingsonderneming» vervangen door: beleggingsonderneming, betaalinstelling.

2. In onderdeel b wordt «bank» vervangen door: bank, beleggingsonderneming, betaalinstelling.

3. In onderdeel c wordt «bank» telkens vervangen door: bank, beleggingsonderneming, betaalinstelling.

4. In onderdeel e wordt «bank» vervangen door: bank, beleggingsonderneming, betaalinstelling.

V

In artikel 129 wordt «Een clearinginstelling» vervangen door: Een betaalinstelling, clearinginstelling.

W

Na Hoofdstuk 15 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 15A. VERLENEN BETAALDIENSTEN DOOR TUSSENKOMST BETAALDIENSTAGENT

Artikel 140a Bepaling ter uitvoering van artikel 3:111b van de wet

De gegevens, bedoeld in artikel 3:111b, eerste lid, van de wet zijn:

  • a. een opgave van de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer en emailadres van de betaaldienstagent;

  • b. een beschrijving van de interne controlemechanismen die door de betaaldienstagent zullen worden gebruikt om de in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme neergelegde verplichtingen na te komen; en

  • c. de identiteit van de bestuurders en de personen die verantwoordelijk zijn voor het beleid van de betaaldienstagent die bij het aanbieden van betaaldiensten wordt gebruikt, alsmede gegevens waaruit blijkt dat zij betrouwbaar en deskundig zijn.

X

1. Bijlage B wordt geletterd Bijlage C.

2. Na Bijlage A wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage B. behorende bij artikel 60a, eerste lid

  • 1. De in artikel 60a, eerste lid, bedoelde methoden zijn:

    Methode A

    Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag van ten minste 10% van de vaste kosten van het voorgaande jaar. De Nederlandsche Bank kan dit vereiste aanpassen in geval van aanzienlijke wijzigingen in de werkzaamheden van de betaalinstelling sinds het voorgaande jaar. Indien de betaalinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend, is het vereiste eigen vermogen 10% van de in haar bedrijfsplan begrote vaste kosten, tenzij de Nederlandsche Bank een aanpassing van dit plan verlangt.

    Methode B

    Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag dat ten minste gelijk is aan de som van de volgende elementen, vermenigvuldigd met schaalfactor k, bedoeld in het tweede lid, waarbij het betalingsvolume een twaalfde deel is van het totale bedrag van de betalingstransacties die de betaalinstelling het voorgaande jaar heeft verricht:

    • a. 4,0% van het betalingsvolume tot € 5.000.000, plus

    • b. 2,5% van het betalingsvolume boven € 5.000.000 tot € 10.000.000, plus

    • c. 1% van het betalingsvolume boven € 10.000.000 tot € 100.000.000, plus

    • d. 0,5% van het betalingsvolume boven € 100.000.000 tot € 250.000.000, plus

    • e. 0,25% van het betalingsvolume boven € 250.000.000.

    Methode C

    Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag dat ten minste gelijk is aan de relevante indicator, bedoeld in onderdeel a, vermenigvuldigd met de multiplicator, bedoeld in onderdeel b, nogmaals vermenigvuldigd met de schaalfactor k.

    • a. De relevante indicator is de som van:

      • rente-inkomsten;

      • rente-uitgaven;

      • ontvangen provisies en vergoedingen; en

      • overige bedrijfsopbrengsten.

      Elk bestanddeel wordt meegeteld met het bijbehorende positieve of negatieve teken. Inkomsten uit buitengewone of ongewone posten mogen niet worden meegeteld bij de berekening van de relevante indicator. De uitgaven aan de uitbesteding van diensten die door een derde partij worden verricht kunnen de relevante indicator verlagen. De relevante indicator wordt berekend op basis van de laatste twaalfmaandelijkse waarneming aan het eind van het boekjaar. De relevante indicator wordt berekend over het laatste boekjaar. Desalniettemin mag het overeenkomstig methode C berekend eigen vermogen niet onder 80% van het gemiddelde van de laatste drie boekjaren voor de relevante indicator dalen. Wanneer geen gecontroleerde cijfers beschikbaar zijn, mogen bedrijfsramingen worden gebruikt.

    • b. De multiplicator is:

      • i) 10% van de relevante indicator tot € 2.500.000, plus

      • ii) 8% van de relevante indicator boven € 2.500.000 tot € 5.000.000, plus

      • iii) 6% van de relevante indicator boven € 5.000.000 tot € 25.000.000, plus

      • iv) 3% van de relevante indicator boven € 25.000.000 tot € 50.000.000, plus

      • v) 1,5% van de relevante indicator boven € 50.000.000.

  • 2. De schaalfactor k die in de methoden B en C wordt gebruikt, is:

    • a. 0,5 indien de betaalinstelling alleen de in punt 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent;

    • b. 0,8 indien de betaalinstelling een in punt 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent;

    • c. 1,0 indien de betaalinstelling een in de punten 1 tot en met 5 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent.

ARTIKEL V

Artikel 6 van het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c. de overeenkomstig de wet berekende solvabiliteit van met hem verbonden betaaldienstverleners;

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de betrokken beheerder of betaalinstelling is betrokken in het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.2 van de wet, op een Nederlandse kredietinstelling.

ARTIKEL VI

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 38e worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 38f

Een betaalinstelling besteedt de taken en werkzaamheden van personen die het dagelijks beleid bepalen, daaronder mede verstaan het vaststellen van het beleid en het afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid, niet uit.

Artikel 38g

Een betaalinstelling als bedoeld in artikel 38f gaat niet over tot het uitbesteden van werkzaamheden indien dat afbreuk doet aan de kwaliteit van de interne controle van de betaalinstelling.

Artikel 38h

Indien een betaalinstelling voornemens is werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten uit te besteden, stelt zij de toezichthouder daarvan in kennis.

Artikel 38i

Bij de uitbesteding van werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten draagt de betaalinstelling er zorg voor dat uitbesteding de verplichtingen van de betaalinstelling jegens haar cliënten en de rechten van haar cliënten uit hoofde van de wet of Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet wijzigt.

Artikel 38j

  • 1. De artikelen 37, 38f, 38g en 39i zijn slechts van toepassing op het uitbesteden van werkzaamheden door betaalinstellingen voor zover het belangrijke werkzaamheden betreft.

  • 2. Een werkzaamheid wordt als belangrijk aangemerkt indien een gebrekkige of tekortschietende uitvoering ervan wezenlijk afbreuk zou doen aan de naleving door de betaalinstelling van de vergunningsvereisten, als bedoeld in artikel 2:3b van de wet, of van andere verplichtingen ingevolge de wet of Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel aan haar financiële resultaten of de soliditeit of continuïteit van haar betaaldiensten.

B

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Een betaaldienstverlener voorziet in procedures en maatregelen die waarborgen dat klachten van cliënten over het verlenen van betaaldiensten door deze betaaldienstverlener, zorgvuldig, verifieerbaar, consistent en binnen een redelijke termijn worden afgehandeld.

C

In artikel 43, vierde lid, onderdeel a, wordt na «aangesloten» ingevoegd: betaaldienstverleners en.

D

In artikel 44, tweede lid, onderdelen a en b, wordt «financiëledienstverleners» telkens vervangen door «betaaldienstverleners of financiëledienstverleners» en wordt «financiële dienstverlener» telkens vervangen door «betaaldienstverlener of financiëledienstverlener» en wordt «financiële producten» telkens vervangen door: betaaldiensten, financiële producten.

E

In artikel 45, eerste lid, onderdeel l, wordt «de financiële dienstverlener» vervangen door: de betaaldienstverlener of financiële dienstverlener.

F

In artikel 48 wordt «financiëledienstverlener» telkens vervangen door: betaaldienstverlener of financiëledienstverlener.

G

In het opschrift van paragraaf 8.1.4 wordt «Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:20, eerste en tweede lid, artikel 4:22, eerste lid, 4:73, derde lid, aanhef en onderdeel a, en 4:90b, tiende lid, van de wet» vervangen door: Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:20, eerste en tweede lid, artikel 4:22, eerste en tweede lid, 4:73, derde lid, aanhef en onderdeel a, en 4:90b, tiende lid, van de wet.

H

Na artikel 59 worden zes artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 59a

  • 1. Een betaaldienstverlener stelt een betaaldienstgebruiker voordat deze is gebonden door een overeenkomst betreffende een eenmalige betalingstransactie op gemakkelijk toegankelijke wijze de in artikel 59b bedoelde informatie en voorwaarden ter beschikking.

  • 2. Op verzoek van de betaaldienstgebruiker verstrekt de betaaldienstaanbieder hem de informatie en voorwaarden op papier of op een andere duurzame drager.

  • 3. De betaaldienstverlener verstrekt de informatie en voorwaarden aan de betaaldienstgebruiker in gemakkelijk te begrijpen bewoordingen en in duidelijke en bevattelijke vorm. Indien de betaaldienstverlener de betaaldienst verleent aan een betaaldienstgebruiker in een lidstaat, verstrekt hij de in de vorige volzin bedoelde informatie en voorwaarden in een officiële taal van die lidstaat of in een andere taal die tussen de partijen is overeengekomen.

  • 4. Indien de overeenkomst betreffende een eenmalige betalingstransactie op verzoek van de betaaldienstgebruiker is gesloten met gebruikmaking van een techniek voor communicatie op afstand welke het de betaaldienstverlener onmogelijk maakt aan het eerste lid te voldoen, voldoet deze onmiddellijk na de uitvoering van de betalingstransactie aan zijn verplichtingen ingevolge het genoemde lid.

  • 5. Aan het eerste tot en met het derde lid kan ook worden voldaan door het verstrekken van een exemplaar van het ontwerpcontract betreffende een eenmalige betalingstransactie of de ontwerpbetaalopdracht waarin de in artikel 59b bedoelde informatie en voorwaarden zijn opgenomen.

Artikel 59b

  • 1. Een betaaldienstverlener verstrekt aan een betaaldienstgebruiker in het geval van een eenmalige betalingstransactie de volgende informatie en voorwaarden of stelt deze aan hem ter beschikking:

    • a. gedetailleerde informatie of een unieke identificator die door de betaaldienstgebruiker moet worden verstrekt opdat een betaalopdracht correct kan worden uitgevoerd;

    • b. de maximale uitvoeringstermijn voor de aangeboden betaaldienst;

    • c. alle kosten die de betaaldienstgebruiker aan de betaaldienstverlener verschuldigd is en, voor zover van toepassing, de splitsing van de bedragen van eventuele kosten; en

    • d. voor zover van toepassing, de bij de betalingstransactie toe te passen feitelijke of referentiewisselkoers.

  • 2. Voor zover van toepassing stelt de betaaldienstverlener de overige in artikel 59d bedoelde informatie en voorwaarden op gemakkelijk toegankelijke wijze aan de betaaldienstgebruiker ter beschikking.

Artikel 59c

  • 1. Een betaaldienstverlener verstrekt een betaaldienstgebruiker ruimschoots voordat deze is gebonden aan een raamovereenkomst voor betaaldiensten op papier of op een andere duurzame drager de in artikel 59d bedoelde informatie en voorwaarden.

  • 2. De betaaldienstverlener verstrekt de informatie en voorwaarden in gemakkelijk te begrijpen bewoordingen en in duidelijke en bevattelijke vorm. Indien de betaaldienstverlener de betaaldienst verleent aan een betaaldienstgebruiker in een lidstaat, verstrekt hij de in de vorige volzin bedoelde informatie en voorwaarden in een officiële taal van die lidstaat of in een andere taal die door de partijen is overeengekomen.

  • 3. Indien de raamovereenkomst voor betaaldiensten op verzoek van de betaaldienstgebruiker is gesloten met gebruikmaking van een techniek voor communicatie op afstand welke het de betaaldienstverlener onmogelijk maakt te voldoen aan het eerste lid, voldoet deze onmiddellijk na de sluiting van de raamovereenkomst aan zijn verplichtingen ingevolge het genoemde lid.

  • 4. Aan het eerste lid kan ook worden voldaan door het verstrekken van een exemplaar van de ontwerpraamovereenkomst waarin de in artikel 59d bedoelde informatie en voorwaarden zijn opgenomen.

Artikel 59d

  • 1. De betaaldienstverlener verstrekt aan de betaaldienstgebruiker de volgende informatie en voorwaarden:

    • a. de naam van de betaaldienstverlener, het adres van het hoofdkantoor en, in voorkomend geval, het adres van zijn betaaldienstagent of bijkantoor in de lidstaat waar de betaaldienst wordt aangeboden, en enig ander adres, inclusief emailadres, dat relevant is voor de communicatie met de betaaldienstverlener;

    • b. de gegevens betreffende de relevante toezichthouders of toezichthoudende autoriteiten en betreffende het in artikel 1:107 van de wet bedoelde register en gegevens aan de hand waarvan de registerinschrijving kan worden gecontroleerd;

    • c. een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de aan te bieden betaaldienst;

    • d. de gedetailleerde informatie of de unieke identificator die door de betaaldienstverlener wordt verstrekt opdat een betaalopdracht correct kan worden uitgevoerd;

    • e. de vorm waarin en de procedure volgens welke de instemming met het uitvoeren van een betalingstransactie wordt verstrekt, respectievelijk wordt ingetrokken, overeenkomstig de artikelen 522 en 534 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • f. een referentie aan het in artikel 532 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek omschreven tijdstip van ontvangst van een betaalopdracht en aan het eventueel door de betaaldienstverlener bepaalde uiterste tijdstip;

    • g. de maximum uitvoeringstermijn voor de aangeboden betaaldiensten; en

    • h. de vermelding of de mogelijkheid bestaat uitgavenlimieten voor het gebruik van het betaalinstrument overeenkomstig artikel 523, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek overeen te komen;

    • i. alle kosten die door de betaaldienstgebruiker aan de betaaldienstverlener verschuldigd zijn en, voor zover van toepassing, de splitsing van de bedragen en eventuele kosten;

    • j. voor zover van toepassing, de toe te passen rentevoet en wisselkoers, of, indien de referentierentevoet en -wisselkoers te hanteren zijn, de wijze van berekening van de feitelijke interesten en de relevante datum en de index of basis voor de vaststelling van die referentierentevoet of -wisselkoers;

    • k. indien overeengekomen, de onmiddellijke toepassing van wijzigingen in de referentierentevoet of -wisselkoers en de informatievereisten met betrekking tot de wijzigingen overeenkomstig artikel 517, derde en vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • l. voor zover van toepassing, de technieken voor communicatie, met inbegrip van de technische vereisten van de apparatuur van de betaaldienstgebruiker, zoals tussen de partijen voor de mededeling van informatie en kennisgevingen krachtens de wet en Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek overeengekomen;

    • m. de wijze waarop en de frequentie waarmee informatie betreffende betaaldiensten krachtens de wet en Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek ter beschikking moet worden gesteld;

    • n. de taal of talen waarin de raamovereenkomst voor betaaldiensten wordt gesloten en waarin de communicatie gedurende de looptijd van de contractuele betrekking plaatsvindt; en

    • o. een vermelding dat de betaaldienstgebruiker het recht heeft de contractuele voorwaarden van de raamovereenkomst voor betaaldiensten en informatie en voorwaarden overeenkomstig artikel 516 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek te ontvangen;

    • p. voor zover van toepassing, een beschrijving van de maatregelen die de betaaldienstgebruiker moet nemen om de veilige bewaring van een betaalinstrument te waarborgen evenals de wijze waarop de betaaldienstverlener in kennis moet worden gesteld voor de toepassing van artikel 524, eerste lid, onderdeel b, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • q. indien overeengekomen, de voorwaarden waaronder de betaaldienstverlener zich het recht voorbehoudt het gebruik van een betaalinstrument te blokkeren overeenkomstig artikel 523 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • r. informatie over de aansprakelijkheid van de betaler overeenkomstig artikel 529 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, onder vermelding van het relevante bedrag;

    • s. op welke wijze en binnen welke termijn de betaaldienstgebruiker de betaaldienstverlener in kennis moet stellen van een niet-toegestane of foutief uitgevoerde betalingstransactie overeenkomstig artikel 526 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, onder vermelding van de aansprakelijkheid van de betaaldienstverlener voor niet-toegestane betalingstransacties overeenkomstig artikel 528 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • t. informatie over de aansprakelijkheid van de betaaldienstverlener voor de uitvoering van betalingstransacties overeenkomstig de artikelen 543 tot en met 545 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; en

    • u. de voorwaarden voor terugbetaling overeenkomstig de artikelen 530 en 531 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • v. indien overeengekomen, de informatie dat de betaaldienstgebruiker geacht wordt overeenkomstig artikel 517 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wijzigingen in de voorwaarden te hebben aanvaard tenzij hij de betaaldienstverlener voor de voorgestelde datum van inwerkingtreding van die wijzigingen ervan in kennis heeft gesteld dat hij de wijzigingen niet aanvaardt;

    • w. de looptijd van de raamovereenkomst voor betaaldiensten; en

    • x. een vermelding dat de betaaldienstgebruiker een raamovereenkomst voor betaaldiensten kan beëindigen en alle afspraken met betrekking tot beëindiging van de overeenkomst overeenkomstig de artikelen 517, eerste lid, en 518 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • y. de contractuele bepalingen inzake het op de raamovereenkomst voor betaaldiensten toepasselijke recht of de ter zake bevoegde rechter; en

    • z. de klachtenprocedure en buitengerechtelijke geschillenbeslechting die ingevolge artikel 4:17 van de wet voor de betaaldienstgebruiker openstaan.

Artikel 59e

  • 1. Een betaaldienstverlener verstrekt, in afwijking van de artikelen 59c en 59d, met betrekking tot betaalinstrumenten die overeenkomstig een raamovereenkomst voor betaaldiensten uitsluitend worden gebruikt voor afzonderlijke betalingstransacties van maximaal € 30, met een uitgavenlimiet van € 150 of waarop maximaal een bedrag van € 150 tegelijk kan worden opgeslagen, de betaler uitsluitend informatie over de voornaamste kenmerken van de betaaldienst, met inbegrip van de wijze waarop van het betaalinstrument gebruik kan worden gemaakt, de aansprakelijkheid, alle in rekening gebrachte kosten en andere belangrijke informatie die nodig is om een weloverwogen besluit te nemen, en geeft tevens aan waar andere in artikel 59d bedoelde informatie en voorwaarden op gemakkelijk toegankelijke wijze beschikbaar zijn gesteld.

  • 2. Voor nationale betalingstransacties worden de in het eerste lid genoemde bedragen verdubbeld.

  • 3. Voor vooraf betaalde betaalinstrumenten, bedoeld voor nationale betalingstransacties, worden de in het eerste lid genoemde bedragen verhoogd tot € 500.

Artikel 59f

  • 1. Een betaaldienstverlener brengt een betaaldienstgebruiker geen kosten in rekening voor de ingevolge de artikelen 59a tot en met 59e te verstrekken informatie.

  • 2. Een betaaldienstverlener en een betaaldienstgebruiker kunnen overeenkomen dat kosten in rekening worden gebracht voor door de betaaldienstgebruiker gevraagde aanvullende informatie of voor informatie die frequenter of met andere communicatiemiddelen wordt verstrekt dan in de raamovereenkomst voor betaaldiensten is bepaald.

  • 3. Kosten die de betaaldienstverlener ingevolge het tweede lid in rekening mag brengen zijn passend en in overeenstemming met de kosten die de betaaldienstverlener feitelijk heeft gemaakt.

I

In het opschrift van paragraaf 8.1.6 wordt de zinsnede «Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:20, derde lid, aanhef en onderdeel b, vierde en vijfde lid, van de wet» vervangen door: Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:20, derde lid, aanhef en onderdeel b, vierde en vijfde lid, en 4:22, tweede lid, van de wet en artikel 549 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek

J

Na artikel 71a worden elf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 71b

  • 1. In het tweede lid en de artikelen 71c en 71d wordt onder eenmalige betalingstransacties verstaan een betalingstransactie waarop niet een raamovereenkomst voor betaaldiensten van toepassing is.

  • 2. Indien een betaalopdracht voor een eenmalige betalingstransactie wordt doorgegeven via een onder een raamovereenkomst voor betaaldiensten vallend betaalinstrument, is de betaaldienstverlener niet verplicht informatie te verstrekken of beschikbaar te stellen die reeds uit hoofde van een raamovereenkomst voor betaaldiensten met een andere betaaldienstverlener aan de betaaldienstgebruiker is verstrekt of volgens de raamovereenkomst aan hem zal worden verstrekt.

Artikel 71c

Onmiddellijk na de ontvangst van een betaalopdracht voor een eenmalige betalingstransactie verstrekt de betaaldienstverlener van de betaler op dezelfde wijze als in artikel 59a, eerste tot en met derde lid, is bepaald, aan de betaler de volgende informatie of stelt hij deze aan hem ter beschikking:

  • a. een referentie aan de hand waarvan de betaler kan bepalen om welke betalingstransactie het gaat, en, in voorkomend geval, de informatie betreffende de betalingsbegunstigde;

  • b. het bedrag van de betalingstransactie in de in de betalingstransactie gebruikte valuta;

  • c. het bedrag van de voor de betalingstransactie door de betaler verschuldigde kosten en, voor zover van toepassing, de splitsing van de bedragen van dergelijke kosten;

  • d. voor zover van toepassing, de bij de betalingstransactie gehanteerde wisselkoers, of een desbetreffende referentie, indien deze verschilt van de overeenkomstig artikel 59b, eerste lid, onderdeel d, aangeboden wisselkoers, en het bedrag van de betalingstransactie na die valutawissel; en

  • e. de datum van ontvangst van de betaalopdracht.

Artikel 71d

Een betaaldienstverlener verstrekt onmiddellijk na de uitvoering van een eenmalige betalingstransactie de volgende informatie aan de betalingsbegunstigde op dezelfde wijze als in artikel 59a, eerste tot en met derde lid, is bepaald, of stelt deze aan hem ter beschikking:

  • a. de referentie aan de hand waarvan de betalingsbegunstigde kan bepalen welke betalingstransactie en, in voorkomend geval, welke betaler het betreft, en alle bij de betalingstransactie gevoegde informatie;

  • b. het bedrag van de betalingstransactie, in de valuta waarin de geldmiddelen ter beschikking van de betalingsbegunstigde worden gesteld;

  • c. het bedrag van de voor de betalingstransactie door de betalingsbegunstigde verschuldigde kosten en, voor zover van toepassing, de splitsing van de bedragen van dergelijke kosten;

  • d. voor zover van toepassing, de door de betaaldienstverlener van de betalingsbegunstigde bij de betalingstransactie gehanteerde wisselkoers, en het bedrag van de betalingstransactie voor die valutawissel; en

  • e. de valutadatum van de creditering.

Artikel 71e

In geval van een door de betaler geïnitieerde afzonderlijke betalingstransactie uit hoofde van een raamovereenkomst voor betaaldiensten, verstrekt een betaaldienstverlener op verzoek van de betaler voor deze betalingstransactie informatie over de maximum uitvoeringstermijn en de door de betaler verschuldigde kosten en, voor zover van toepassing, de splitsing van de bedragen van eventuele kosten.

Artikel 71f

  • 1. Nadat het bedrag van een afzonderlijke betalingstransactie uit hoofde van een raamovereenkomst voor betaaldiensten van de betaalrekening van de betaler is gedebiteerd of, indien de betaler geen betaalrekening gebruikt, na ontvangst van de betaalopdracht, verstrekt de betaaldienstverlener van de betaler op de wijze bepaald in artikel 59c, eerste en tweede lid, de betaler onverwijld de volgende informatie:

    • a. een referentie aan de hand waarvan de betaler kan bepalen welke betalingstransactie het betreft en, in voorkomend geval, informatie betreffende de betalingsbegunstigde;

    • b. het bedrag van de betalingstransactie in de valuta waarin de betaalrekening van de betaler wordt gedebiteerd of in de voor de betaalopdracht gebruikte valuta;

    • c. het bedrag van de voor de betalingstransactie door de betaler verschuldigde kosten en, voor zover van toepassing, de splitsing daarvan, ofwel de aan de betaler in rekening te brengen interesten;

    • d. voor zover van toepassing, de door de betaaldienstverlener van de betaler bij de betalingstransactie gehanteerde wisselkoers, en het bedrag van de betalingstransactie na die valutawissel; en

    • e. de valutadatum van de debitering of de datum van ontvangst van de betaalopdracht.

  • 2. In een raamovereenkomst voor betaaldiensten kan, in afwijking van het eerste lid, worden bepaald dat de in het eerste lid bedoelde informatie op gezette tijden en ten minste eenmaal per maand wordt verstrekt of ter beschikking gesteld op de overeengekomen wijze die de betaler de mogelijkheid biedt informatie ongewijzigd op te slaan en te reproduceren.

Artikel 71g

  • 1. Na de uitvoering van een afzonderlijke betalingstransactie verstrekt de betaaldienstverlener van de betalingsbegunstigde op de wijze als bepaald in artikel 59c, eerste en tweede lid, de betalingsbegunstigde onverwijld de volgende informatie:

    • a. de referentie aan de hand waarvan de betalingsbegunstigde kan bepalen welke betalingstransactie het betreft en, in voorkomend geval, welke betaler het betreft, en alle bij de betalingstransactie gevoegde informatie;

    • b. het bedrag van de betalingstransactie, in de valuta waarin de rekening van de betalingsbegunstigde wordt gecrediteerd;

    • c. het bedrag van de voor de betalingstransactie door de betaler verschuldigde kosten en, voor zover van toepassing, de splitsing daarvan, ofwel de aan de betalingsbegunstigde in rekening te brengen interesten;

    • d. voor zover van toepassing, de door de betaaldienstverlener van de betalingsbegunstigde bij de betalingstransactie gehanteerde wisselkoers, en het bedrag van de betalingstransactie voor die valutawissel; en

    • e. de valutadatum van de creditering.

  • 2. In een raamovereenkomst voor betaaldiensten kan de voorwaarde worden opgenomen dat de in het eerste lid bedoelde informatie op gezette tijden en ten minste eenmaal per maand wordt verstrekt of ter beschikking wordt gesteld op een overeengekomen wijze die de betalingsbegunstigde de mogelijkheid biedt informatie ongewijzigd op te slaan en te reproduceren.

Artikel 71h

  • 1. Een betaaldienstverlener verstrekt de betaaldienstgebruiker op diens verzoek de in de artikelen 71f, eerste lid, en 71g, eerste lid, bedoelde informatie eenmaal per maand schriftelijk.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van betaaldienstgebruikers aan wie via de website van de betaaldienstverlener de in het eerste lid bedoelde informatie wordt verstrekt, mits de betaaldienstgebruiker geheel of nagenoeg geheel via de website van deze betaaldienstverlener gebruik maakt van de door de desbetreffende betaaldienstverlener verleende betaaldiensten.

Artikel 71i

  • 1. Met betrekking tot betaalinstrumenten die overeenkomstig een raamovereenkomst voor betaaldiensten uitsluitend worden gebruikt voor afzonderlijke betalingstransacties van maximaal € 30, met een uitgavenlimiet van € 150 of waarop maximaal een bedrag van € 150 tegelijk kan worden opgeslagen verstrekt de betaaldienstverlener, in afwijking van artikel 71e, de betaler uitsluitend informatie over de voornaamste kenmerken van de betaaldienst, met inbegrip van de wijze waarop van het betaalinstrument gebruik kan worden gemaakt, de aansprakelijkheid, alle in rekening gebrachte kosten en andere belangrijke informatie die nodig is om een weloverwogen besluit te nemen;

  • 2. Een betaaldienstverlener kan, in afwijking van de artikelen 71f tot en met 71h, met de betaaldienstgebruiker overeenkomen dat de betaaldienstverlener na uitvoering van een betalingstransactie:

    • 1°. uitsluitend een referentie verstrekt of beschikbaar stelt waarmee de betaaldienstgebruiker van de betaaldienst de betalingstransactie, het daarmee gemoeide bedrag en de kosten ervan kan identificeren, of in het geval van verschillende gelijkaardige betalingstransacties aan dezelfde betalingsbegunstigde, uitsluitend informatie over het totale bedrag en de kosten van deze betalingstransacties;

    • 2°. niet verplicht is de onder 1° bedoelde informatie te verstrekken of beschikbaar te stellen als het betaalinstrument anoniem wordt gebruikt of als verstrekking hiervan voor de betaaldienstverlener uit technisch oogpunt onmogelijk is, waarbij de betaaldienstverlener de betaler echter een mogelijkheid biedt de opgeslagen bedragen te verifiëren.

  • 2. Voor nationale betalingstransacties worden de in het eerste lid genoemde bedragen verdubbeld.

  • 3. Voor vooraf betaalde betaalinstrumenten, bedoeld voor nationale betalingstransacties, worden de in het eerste lid genoemde bedragen verhoogd tot € 500.

Artikel 71j

  • 1. Indien een betalingsbegunstigde een vergoeding verlangt of een korting aanbiedt voor het gebruik van een bepaald betaalinstrument, informeert hij de betaler daarover voordat de betalingstransactie wordt geïnitieerd.

  • 2. Indien een betaaldienstverlener of een derde een vergoeding verlangt voor het gebruik van een bepaald betaalinstrument, informeert hij de betaaldienstgebruiker daarover voordat de betalingstransactie wordt geïnitieerd.

Artikel 71k

Artikel 59f is van overeenkomstige toepassing op de ingevolge de artikelen 71b tot en met 71j te verstrekken of ter beschikking te stellen informatie.

Artikel 71l

Betaalinstellingen dragen er zorg voor dat betaaldienstagenten die voor hun rekening handelen, de betaaldienstgebruiker daarvan in kennis stellen. Zij dragen er tevens zorg voor dat hun bijkantoren de betaaldienstgebruikers in kennis stellen van het feit bijkantoor te zijn van de betaalinstelling.

ARTIKEL VII

Een onderneming als bedoeld in artikel VII, derde lid, van de wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet inzake geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend betalingsverkeer ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319) verstrekt de Nederlandsche Bank de gegevens, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdelen a tot en met c, e, f, i, j, l, m en q, van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft.

ARTIKEL VIII

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet inzake geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend betalingsverkeer ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319), in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 23 oktober 2009

Beatrix

De Minister van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de negenentwintigste oktober 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Onderhavig besluit dient ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (verder: richtlijn betaaldiensten). Deze richtlijn voorziet kort gezegd in de harmonisering van de interne markt voor betaaldiensten. Deze harmonisering is tweeledig. Ten eerste wordt de markttoegang voor betaaldienstverleners geregeld door middel van de introductie van een vergunning. Ten tweede worden regels gesteld die betrekking hebben op de relatie tussen de betaaldienstverlener en de consument. Hiertoe worden de Wet op het financieel toezicht (verder: de Wft), het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), de Wet inzake geldtransactiekantoren en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme gewijzigd. Onderhavig besluit wijzigt de algemene maatregelen van bestuur die ten gevolge van de wetswijzigingen dienen te worden aangepast. Omdat de Wet op het financieel toezicht en de daarbij behorende besluiten op iets andere wijze gestructureerd zijn dan de Europese regelgeving waarop deze regelgeving is gebaseerd, is het niet mogelijk om exact dezelfde systematiek te hanteren als in de richtlijn. Materieel is echter altijd aangesloten bij de richtlijn; er is in het onderhavige besluit met andere woorden geen sprake van een zogenoemde «kop op de wetgeving».

Richtlijn betaaldiensten

Zoals gezegd ziet de richtlijn op de harmonisering van twee aspecten van het juridische kader voor betalingsverkeer:

  • a. Markttoegang

  • b. Verlenen betaaldiensten

Ad a Markttoegang

Om meer concurrentie op de Europese betaalmarkt mogelijk te maken worden juridische obstakels voor het toetreden tot deze markt weggenomen en wordt voorzien in regels om een eerlijke markttoetreding te verzekeren. Momenteel worden betaaldiensten voornamelijk verleend door kredietinstellingen, zijnde banken en elektronischgeldinstellingen. Deze instellingen kunnen hun diensten blijven verlenen op basis van de verleende vergunning. Andere instellingen die betaaldiensten willen verlenen, komen met de richtlijn en de wetswijziging te vallen onder een nieuwe vergunningplicht voor betaalinstellingen. In dit besluit, en dan met name de wijziging van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft (verder: Bmfo Wft) en het Besluit prudentiële regels Wft (verder: Bpr Wft), worden de vergunningeisen en de daaraan gerelateerde bepalingen nader uitgewerkt.

Ad b Verlenen betaaldiensten

Het geharmoniseerde geheel van regels over het verlenen van betaaldiensten voor wat betreft de informatieverplichtingen en de rechten en plichten van betaaldienstverleners en -gebruikers, wordt verspreid over de Wft en het BW geïmplementeerd. Bepalingen bevattende informatieverplichtingen worden daarbij gebaseerd op artikel 4:22, tweede lid, van de Wft en worden uitgewerkt in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (verder: Bgfo Wft).

In titel III van de richtlijn betaaldiensten zijn enkele bepalingen opgenomen die een lidstaatoptie bevatten. Indien bij een van de gewijzigde besluiten sprake is van een lidstaatoptie, wordt toegelicht of en waarom hier wel of geen gebruik van is gemaakt.

Aanvullende paragraaf administratieve lasten en nalevingskosten

Vrijwel alle nalevingskosten en administratieve lasten die samenhangen met de in deze algemene maatregel van bestuur opgenomen verplichtingen, zijn al meegenomen in de paragraaf «gevolgen voor het bedrijfsleven» die is opgenomen in het algemeen deel van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel dat dient ter implementatie van de richtlijn betaaldiensten (zie ook Kamerstukken II, 2009–2009, 31 892, nr. 3, p. 8 en verder).

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de keuzes die gemaakt zijn ter zake van de lidstaatopties die betrekking hebben op hetgeen in deze algemene maatregel van bestuur geregeld is en waarover ten tijde van het schrijven van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel nog geen keuze was gemaakt.

Vanuit het oogpunt van consumentenbescherming is er voor gekozen om geen gebruik te maken van de lidstaatoptie om de safeguardingsregeling niet van toepassing te laten zijn op gelden die per betalingsdienstgebruiker het bedrag van € 600 niet overschrijden (artikel 9, vierde lid, van de richtlijn betaaldiensten). Deze keuze houdt in dat de nalevingskosten die gemoeid zijn met de regeling voor het veiligstellen van gelden, niet lager worden.

Gelet op het feit dat in Nederland de uitvoeringstermijnen van betalingstransacties in de praktijk al relatief (in vergelijking met de meeste andere Europese lidstaten) kort zijn, is ervoor gekozen om de praktijk niet met verdere nalevingskosten te belasten en derhalve geen gebruik te maken van de lidstaatoptie om uitvoeringstermijnen voor nationale betalingstransacties te verkorten (artikel 72 van de richtlijn betaaldiensten). Hier vloeien dus ook geen extra nalevingskosten uit voort.

Van de lidstaatoptie om van betalingsdienstaanbieders te eisen dat zij eens per maand op papier informatie moeten verstrekken over alle verrichte betalingstransacties, is in verband met de hoogte van de nalevingskosten die met een ongeclausuleerde toepassing gemoeid zou zijn, beperkt gebruik gemaakt. Er is voor gekozen om een dergelijke verplichting uitsluitend op te leggen ten aanzien van betaaldienstgebruikers die om een dergelijk overzicht zelf verzoeken en die niet in hoofdzaak internetbankieren. Volgens informatie van marktpartijen zijn er in Nederland momenteel ongeveer 9,8 miljoen betaalrekeningen van particulieren die niet voornamelijk internetbankieren. Ter zake van deze rekeningen zou maandelijks één papieren afschrift (kosten hiervan zijn naar schatting van marktpartijen ongeveer € 0,60 per afschrift) verstrekt moeten worden indien hierom wordt verzocht. Dit komt neer op nalevingskosten van maximaal ongeveer 70 miljoen euro (9,8 miljoen * 12 * € 0,60).

Consultatie

Zoals gebruikelijk is ook dit wijzigingsbesluit ter consultatie gepubliceerd. Het merendeel van de reacties was afkomstig van koepelorganisaties of van de toezichthouders. Naar aanleiding van de ontvangen reacties is de regeling op een aantal punten gewijzigd. Opgenomen is een aanvullende paragraaf over de nalevingskosten die voortvloeien uit de keuze die is gemaakt ter zake van enkele lidstaatopties die in dit besluit verwerkt zijn. De nalevingskosten en administratieve lasten die met de implementatie van de richtlijn betaaldiensten gemoeid zijn, slaan in eerste instantie neer bij instellingen die betaaldiensten verrichten.

Expliciet is bij de consultatie de vraag voorgelegd in hoeverre de opgenomen safeguardingsregeling voldoet. Desgevraagd heeft één respondent aangegeven de voorkeur te hebben voor introductie van een derdenrekening. Een andere respondent heeft aangegeven zich prima te kunnen vinden in de regeling die in het concept-besluit was opgenomen. De overige respondenten hebben zich niet specifiek uitgesproken over het vraagpunt. Om deze reden is er vooralsnog niet voor gekozen om alsnog de mogelijkheid te creëren om geld te safeguarden op een derdenrekening.

Terecht hebben enkele respondenten ons gewezen op een aantal onvolkomenheden of onduidelijkheden in de tekst van het besluit of de toelichting daarop. Deze punten zijn inmiddels waar mogelijk aangepast en aangevuld. Meer specifiek heeft de Nederlandsche Vereniging van Banken aandacht gevraagd voor artikel 71h van het Bgfo. Hierin is de verplichting voor betaaldienstverleners opgenomen om op verzoek maandelijks en schriftelijk een overzicht te verschaffen van de betalingstransacties, oftewel een afschrift. De NVB pleit ervoor om geen gebruik te maken van deze optie ten aanzien van klanten die internetbankieren. Hiervoor worden verschillende redenen aangedragen, zoals het duurzaamheidsbeleid van banken en de vaardigheden van klanten die internetbankieren. Gezien de genoemde argumenten en de relatief hoge nalevingskosten, is artikel 71h zodanig aangepast dat de genoemde verplichting inderdaad niet van toepassing is op klanten die geheel of nagenoeg geheel gebruikmaken van internetbankieren.

Tot slot bleek een enkele ontvangen opmerking vooral gerelateerd te zijn aan de invoering van SEPA. Dit betreft een separaat traject dat wel raakvlakken heeft met de richtlijn betaaldiensten, maar dat wordt uitgewerkt en opgepakt door marktpartijen.

Transponeringstabel

Richtlijn

AMvB + artikel

Grondslag Wft

Boek 7 BW

5

3a Bmfo Wft

2:3b, tweede lid

 

6

48 Bpr Wft

3:53, derde lid

 

7, eerste lid

90, eerste lid, Bpr Wft

  

7, tweede lid en derde lid

94 Bpr Wft en 6 Besluit prudentiële regels financiële groepen Wft

  

8

60a Bpr Wft en Bijlage B

3:53, derde lid

 

9, eerste lid

40a Bpr wft

3:29a

 

9, tweede lid

40b Bpr wft

Idem

 

9, derde lid

40a Bpr wft

Idem

 

9, vierde lid

40a Bpr wft

Idem

 

10, vierde lid

10, eerste lid, 11, eerste lid, 12, eerste lid, 13, eerste lid, 17, eerste lid, 18, 19, 20, eerste lid, 21, eerste lid, 22-25 Bpr Wft

3:10, tweede lid, en 3:17, tweede lid

 

16, derde lid

40b Bpr Wft

3:29c, derde lid

 

15, tweede lid

129 Bpr Wft

3:71

 

14

32b en 33-35 Bpr Wft

3:29, derde lid

 

17, eerste lid

3b en 42a, onderdeel c, Bmfo Wft en 140a Bpr Wft

2:106a, tweede lid, en 3:111b, eerste lid

 

17, derde lid

140a Bpr Wft

3:111b, eerste lid

 

17, zevende lid

28-30 Bpr Wft en 38g-38i Bgfo Wft

3:18, tweede en derde lid, en 4:16, tweede en derde lid

 

17, zevende lid, eerste alinea

32a Bpr Wft en 38j Bgfo Wft

Idem

 

17, zevende lid, tweede alinea

27, eerste lid, Bpr Wft en 37 Bgfo Wft (bestaand)

Idem

 

17, zevende lid, derde alinea, eerste en tweede zin

32b Bpr Wft en 38k Bgfo Wft

Idem

 

17, zevende lid, onder a

27, tweede lid, Bpr Wft en art. 38f Bgfo Wft

Idem

 

17, zevende lid, onder b

32b Bpr en 38k Bgfo Wft

  

17, achtste lid

71m Bgfo

4:22, tweede lid

 

18, eerste lid

32a en 32 b Bpr Wft en 38j en 38k Bgfo Wft

3:18, tweede en derde lid, en 4:16, tweede en derde lid

 

19

 

Amvb, grondslag 3:17, tweede lid

 

25, eerste lid

Art. 42a Bmfo Wft en 140a Bgfo Wft

2:106a, tweede lid, en 3:111b, eerste lid

 

26, eerste lid

 

Ministeriële regeling + artikel 3a Bpr Wft, grondslag 2:3d

 

26, tweede lid

 

Idem

 

26, derde lid

 

Idem

 

26, vierde lid

 

Idem

 

26, vijfde lid

 

Idem

 

26, zesde lid

 

Idem

 

32

59f en 71l Bgfo Wft

4:22, tweede lid

 

34

59e en 71j Bgfo Wft

Idem

521

35

71b Bgfo Wft

Idem

 

36

59a Bgfo Wft

Idem

 

37

59b Bgfo Wft

Idem

 

38

71c Bgfo Wft

Idem

 

39

71d Bgfo Wft

Idem

 

40

71e Bgfo Wft

Idem

 

41

59c Bgfo Wft

Idem

 

42

59d Bgfo Wft

Idem

 

43

  

516 en Amvb, grondslag 4:22 Wft

44

  

517

45

  

518

46

71f Bgfo Wft

4:22, tweede lid

 

47

71g en 71i Bgfo Wft

Idem

 

48

71h en 71i Bgfo Wft

Idem

 

50

71k Bgfo Wft

Idem

 

58

  

526

62

  

530

74

  

542

83, eerste lid

42a, 43, 44 en 48 Bgfo Wft

4:17, derde lid

 

90, eerste lid

 

Wijziging BGFO

 

Bmfo = Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft

Bpr = Besluit prudentiële regels Wft

Bgfo = Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Wijziging van het Besluit bekostiging financieel toezicht

De wijziging in dit onderdeel voegt enkele grondslagen toe aan het Besluit bekostiging financieel toezicht (verder: Bbft) om kosten in rekening te brengen voor toezichthandelingen die betrekking hebben op betaaldiensten.

Onderdeel A (artikel 2)

In artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Bbft is een grondslag opgenomen voor het in rekening brengen van de kosten voor een aanvraag of verzoek om verlening of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid Wft.

Onderdeel B (artikel 3)

In artikel 3 van het Bbft is de mogelijkheid opgenomen een tarief in rekening te brengen voor de inschrijving in het register als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid Wft.

Onderdeel C (artikel 7)

Artikel 7, eerste lid van het Bbft is gewijzigd. Deze wijziging bewerkstelligt dat de houders van een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:3a en 2:3e van de Wft, worden opgenomen als categorie voor het doorlopend toezicht.

Artikel II

Wijziging Besluit bestuurlijke boetes financiële sector

Onderhavig wetsvoorstel bevat enkele nieuwe normen die in de bijlage bij artikel 1:81 van de Wft worden opgenomen. De daadwerkelijke indeling in categorieën en de maximale hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald in het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector. In het geval van de richtlijn betaaldiensten zijn de verbodsbepalingen ingedeeld in de derde, tevens hoogste, categorie. Voor overtredingen in de derde categorie kan een bestuurlijke boete worden opgelegd van maximaal € 4.000.000,–. De overige bepalingen zijn ingedeeld in de tweede categorie, hetgeen een maximale boete van € 2.000.000,– kan opleveren bij overtreding.

Artikel III

Wijziging van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft
Onderdeel A (artikel 2)

Door toevoeging van artikel 2:3b aan artikel 2, eerste lid, van het Bmfo Wft, moet de aanvraag van een vergunning om als betaalinstelling werkzaam te mogen zijn, worden gedaan met gebruikmaking van een formulier dat door de toezichthouder is vastgesteld. Dit formulier wordt op verzoek aan de aanvrager ter beschikking gesteld.

Onderdeel B (invoegen in Hoofdstuk 2 van paragraaf 2.0 met de artikelen 3a en 3b)

In dit onderdeel wordt in het Bmfo Wft een nieuwe paragraaf ingevoegd in Hoofdstuk 2: paragraaf 2.0 Uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener. In deze paragraaf is in artikel 3a opgenomen welke gegevens moeten worden verstrekt bij de aanvraag van een vergunning voor betaalinstelling. Dit artikel is een implementatie van artikel 5 van de richtlijn. De wettelijke basis voor dit artikel is opgenomen in artikel 2:3b, tweede lid, van de Wft. Overigens moet worden opgemerkt dat het tweede lid geen nieuwe normen stelt, aangezien deze al worden gesteld door de artikelen in de Wft waar de onderdelen i, p en q op zijn gebaseerd. Wel wordt in het tweede lid aangegeven wat bij de toepassing van de genoemde onderdelen van het eerste lid in ieder geval dient te worden overlegd.

Artikel 3b betreft de implementatie van artikel 17, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de richtlijn. In artikel 3b is opgenomen welke gegevens een betaalinstelling aan de Nederlandsche Bank moet verstrekken bij de melding dat zij van plan is om betaaldiensten te gaan verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent. De wettelijke basis voor deze bepaling is opgenomen in artikel 2:3c van de Wft.

Onderdeel C (invoegen in Hoofdstuk 3 van paragraaf 3.0 met artikel 42a)

In Hoofdstuk 3 van het Bmfo Wft is paragraaf 3.0, Uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener, ingevoegd. In deze paragraaf is artikel 42a opgenomen. In dit artikel is bepaald welke gegevens een betaalinstelling moet verstrekken indien hij voornemens is (a) betaaldiensten naar een andere lidstaat te verrichten of (b) in een andere lidstaat betaaldiensten wil aanbieden vanuit een in die andere lidstaat gelegen bijkantoor. Artikel 42a is gebaseerd op artikel 17, eerste lid, onderdelen a, b en c, en artikel 25, eerste lid, van de richtlijn.

Artikel IV

Wijziging van het Besluit prudentiële regels Wft
Onderdeel A (artikel 3a)

Met de introductie van een nieuw artikel 3a wordt bepaald dat als betaalinstellingen die geldtransfers verlenen aan een aantal voorwaarden voldoen, deze niet hoeven te voldoen aan de eisen voor minimumvermogen en solvabiliteit. Deze mogelijkheid betreft de (gedeeltelijke) implementatie van artikel 26 van de richtlijn. Hierbij is een onderscheid gemaakt naar de betaaldiensten die worden verleend. Voor de betaaldiensten die in de bijlage bij de richtlijn zijn opgesomd, niet zijnde geldstransfers, is een vrijstelling van het verbod van artikel 2:3a van de wet opgenomen in de Vrijstellingsregeling Wft. Het onderscheid is gemaakt omdat geldtransfers zeer gevoelig zijn voor fraude, het witwassen van misdaadgelden en het financieren van terrorisme. Van de 25 geldtransactiekantoren die op grond van het tot 1 november 2009 geldende wettelijke stelsel bevoegd zijn in Nederland geldtransfers te verrichten, zouden er naar verwachting ongeveer 20 onder het bedrag van 3 miljoen euro aan betalingstransacties per maand blijven. Deze geldtransactiekantoren werden tot de inwerkingtreding van de wijzigingen van de Wft in verband met de richtlijn betaaldiensten gereguleerd door de Wgt. Indien geldtransfers onder dezelfde vrijstelling als de overige betaaldiensten zouden vallen, zou een groot deel van het toezicht op het merendeel van de geldtransactiekantoren komen te vervallen. Hierdoor zou onder meer niet meer kunnen worden getoetst op de inrichting en integriteit van de bedrijfsvoering en de deskundigheid van de leidinggevenden of exploitanten van betaalinstellingen die geldtransfers verrichten. Betaaldienstverleners die deze diensten aanbieden, blijven dus onder de vergunningplicht vallen, maar hoeven niet te voldoen aan de eisen ten aanzien van minimumvermogen en solvabiliteit.

Onderdeel B (artikelen 10, 11, 12 en 13)

De wijziging van de artikelen 10 tot en met 13 van het Bpr Wft zorgt ervoor dat deze artikelen ook toepassing vinden op betaalinstellingen. De artikelen vormen een uitwerking van vereisten die gesteld worden aan een integere bedrijfsuitoefening.

Onderdelen C, D, E, F en G (artikelen 17, 18, 19, 20, 21 en 22)

De artikelen 17 tot en met 22 van het Bpr Wft stellen nadere regels waaraan aangewezen financiële ondernemingen moeten voldoen willen zij beantwoorden aan het vereiste van een beheerste bedrijfsuitoefening. Door toevoeging van «de betaalinstelling» in deze artikelen, zijn de in de genoemde bepalingen gestelde vereisten ook van toepassing op betaalinstellingen.

Onderdelen H en I (artikelen 23, 24 en 25)

In de artikelen 23, 24 en 25 van het Bpr Wft wordt uitwerking gegeven aan de wijze waarop risicomanagement moet plaatsvinden binnen diverse financiële ondernemingen om tegemoet te komen aan het vereiste van artikel 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wft. Deze laatste bepaling betreft de soliditeit van financiële ondernemingen. Doordat aan de artikelen 23, 24 en 25 ook de betaalinstelling is toegevoegd, moeten betaalinstellingen voortaan ook een risicomanagement voeren zoals dat is neergelegd in genoemde artikelen.

Onderdeel J (artikelen 27, 28 tot en met 30, en 31, eerste lid)

Door de wijziging die is opgenomen in onderdeel I van artikel II, worden de artikelen 27 en 28 Bpr Wft voortaan ook van toepassing op betaalinstellingen. De wijziging van artikel 27, eerste lid, en artikel 28 van het Bpr Wft is een weerslag van artikel 17, zevende lid, tweede alinea van de richtlijn. Artikel 27, tweede lid, van het Bpr Wft is een vertaling van artikel 17, zevende lid, onderdeel a, van de richtlijn. De wijziging van de artikelen 29, 30 en 31 betreft de nadere uitwerking van deze artikelen.

Onderdeel K (artikelen 27a en 27 b)

In onderdeel K worden twee nieuwe artikelen toegevoegd aan Hoofdstuk 5 van het Bpr Wft. In deze beide artikelen worden elementen uit artikel 17, zevende lid, van de richtlijn geïmplementeerd. Het gaat hier om de verplichting voor de betaalinstelling om de toezichthouder ervan in kennis te stellen dat zij werkzaamheden gaat uitbesteden (artikel 27a nieuw). In artikel 27b van het Bpr Wft is een aantal voorwaarden opgenomen waaraan de betaalinstelling moet voldoen bij het uitbesteden van werkzaamheden. Deze voorwaarden zijn eveneens gebaseerd op hetgeen in artikel 17, zevende lid, van de richtlijn is opgenomen. Uitbesteding van werkzaamheden mag niet wezenlijk afbreuk doen aan de kwaliteit van de interne controle van de betaalinstelling en aan het vermogen van de toezichthouder om te controleren of de betaalinstelling de verplichtingen uit hoofde van de Wft nakomt.

Onderdeel L

In dit onderdeel wordt een artikel in Hoofdstuk 5 gevoegd, waarbij de belangrijkste artikelen van het hoofdstuk slechts van toepassing worden verklaard op betaalinstellingen als er sprake is van het uitbesteden van belangrijke operationele taken, zoals is aangegeven in artikel 17, zevende lid, van de richtlijn betaaldiensten.

Onderdeel M (artikel 32b)

In dit onderdeel wordt, ter implementatie van artikel 14 van de richtlijn betaaldiensten, de verplichting opgenomen om het ter kennis van de Nederlandsche Bank te brengen als er wijzigingen zijn in de gegevens die moeten worden aangeleverd voor een vergunning. Samen met de wijziging van de artikelen 34 en 35 dienen betaalinstellingen de Nederlandsche Bank in kennis te stellen van wijzigingen in alle gegevens die krachtens artikel 2:3b van de wet dienen te worden verstrekt.

Onderdeel N (artikelen 34 en 35)

In dit onderdeel worden de artikelen 34 en 35 van het Bpr Wft toegepast op betaalinstellingen. Artikel 34 van het Bpr Wft verplicht een betaalinstelling om wijzigingen door te geven die van invloed kunnen zijn op het oordeel van de Nederlandsche Bank over de betrouwbaarheid van personen die het beleid (mede) bepalen. Het gaat dan in elk geval om de antecedenten die genoemd zijn in artikel 6 van het Besluit prudentiële regels Wft. Artikel 35 van het Bpr Wft regelt dat ook een wijziging van naam, adres, rechtsvorm, handelsnaam, registratie in het handelsregister, zeggenschapsstructuur en zetel tijdig aan de Nederlandsche Bank moet worden doorgegeven.

Onderdeel O (invoegen na artikel 40 van hoofdstuk 6a met de artikelen 40a en 40b)

Onderdeel O introduceert in Hoofdstuk 6a drie artikelen in het Bpr Wft. Dit hoofdstuk gaat over het veiligstellen van gelden die aanwezig zijn bij betaalinstellingen. Het hoofdstuk is gebaseerd op artikel 9 van de richtlijn. In artikel 40a van het Bpr Wft wordt uitwerking gegeven aan artikel 9, eerste lid, van de richtlijn. Daarin is opgenomen dat gelden die aan het einde van een werkdag nog bij de betaalinstelling worden aangehouden veilig gesteld moeten worden door deze betaalinstelling. Dat moet gebeuren door de gelden ofwel te verzekeren ofwel:

  • de gelden op een afzonderlijke rekening te storten die vervolgens niet door andere schuldeisers van de betaalinstelling zou kunnen worden aangesproken, mocht de betaalinstelling bijvoorbeeld failliet gaan. In de praktijk betekent deze laatste eis dat er een afgescheiden, onafhankelijke, bewaarder moet worden ingesteld die de desbetreffende gelden van betaaldienstgebruikers onder zich houdt (bijvoorbeeld een stichting).

  • de gelden te beleggen in veilige, liquide activa met een lage risicograad. In deze omschrijving is verdisconteerd dat zeer prudent met de gelden dient te worden omgegaan en deze dus ook niet zonder meer kunnen worden belegd. Ook hier geldt overigens de eis dat andere schuldeisers deze tegoeden niet kunnen aanspreken in geval van insolventie.

In beginsel laat de aanhef van artikel 9, eerste lid, van de richtlijn ruimte om het veiligstellen van gelden alleen te verplichten als de betaalinstelling naast het verlenen van betaaldiensten zich ook bezighoudt met andere diensten dan betaaldiensten. Lidstaten mogen echter op grond van het derde lid van artikel 9 van de richtlijn verlangen dat ook als er geen andere werkzaamheden worden verricht, betaalinstellingen verplicht zijn om de gelden als boven genoemd, veilig te stellen. Van deze optie is gebruik gemaakt met het oog op consumentenbescherming en werkbaarheid. Immers, het is voor een gebruiker van betaaldiensten niet altijd duidelijk of een betaalinstelling wel of geen andere werkzaamheden verricht met daarbij het verschil in zekerheid omtrent het veiligstellen van de geldmiddelen. De keuze om gebruik te maken van de lidstaatoptie heeft tot gevolg dat een betaaldienstgebruiker in beginsel zijn geld terug kan krijgen, ook in het geval dat de betaalinstelling inmiddels failliet is gegaan. Zou hiervan geen sprake zijn, dan zou het vertrouwen van betaaldienstgebruikers in het betaaldienstenverkeer ondermijnd kunnen worden. Om dezelfde reden is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 9, vierde lid, van de richtlijn biedt, om gelden tot een bedrag van 600 euro niet te hoeven veilig stellen.

Is de omvang van dit gedeelte vooraf niet bekend, dan kunnen de betaalinstellingen een representatief gedeelte van het totale bedrag veilig stellen.

Artikel 16, derde lid, van de richtlijn is geïmplementeerd in artikel 40b van het besluit en betreft de voorwaarden waaronder krediet mag worden verleend. Kredietverlening door betaalinstellingen is gekoppeld aan het verlenen van bepaalde betaaldiensten,namelijk die genoemd in de punten 4, 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn. De diensten in de bijlage van de richtlijn waarnaar wordt verwezen zijn:

  • 4. Uitvoering van betalingstransacties waarbij de geldmiddelen zijn gedekt door een kredietlijn die aan de betaaldienstgebruiker wordt verstrekt:

    • uitvoering van automatische debiteringen, met inbegrip van eenmalige automatische debiteringen;

    • uitvoering van betalingstransacties via een betaalkaart of een soortgelijk instrument;

    • uitvoering van overmakingen, met inbegrip van doorlopende opdrachten.

  • 5. Uitgifte en/of aanvaarding van betaalinstrumenten.

  • 7. Uitvoering van betalingstransacties waarbij de instemming van de betaler met een betalingstransactie wordt doorgegeven met behulp van een telecommunicatie-, digitaal of IT-instrument en de betaling rechtstreeks geschiedt aan de exploitant van de telecommunicatiediensten, het IT-systeem of het netwerk, die louter optreedt als intermediair tussen de betaaldienstgebruiker en de persoon die de goederen levert of de diensten verricht.

De in artikel 40b, onderdeel b, van het Bpr Wft genoemde termijn van twaalf maanden is de termijn waarop het verstrekte krediet in ieder geval dient te zijn terugbetaald in situaties waarin sprake is van kredietverstrekking met gebruikmaking van het Europees paspoort. Het is aan de desbetreffende betrokken partijen om de exacte termijn te bepalen, die kan variëren van vrijwel direct tot twaalf maanden. De keuze van de exacte termijn zal mede bepaald worden door artikel 1:20 van de Wft, waarin de Wft niet van toepassing wordt verklaard op krediet dat korter dan drie maanden uitstaat. Deze bepaling zal overigens worden aangepast naar aanleiding van de Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad, maar ook dan zal de gekozen termijn voor betalingsverkeergerelateerd krediet van belang zijn voor de aan het krediet verbonden informatieverplichtingen.

Overigens betekent het feit dat de twaalfmaandsperiode is genoemd in relatie tot transacties die worden verricht met gebruikmaking van het Europees paspoort niet dat voor nationale transacties nu ongebreideld lange perioden zouden moeten worden gehanteerd. In de richtlijn betaaldiensten is in artikel 16, derde lid, uitsluitend iets bepaald over de twaalfmaandsperiode in relatie tot kredietverlening waarbij gebruik wordt gemaakt van het Europees paspoort. Om deze reden is ook artikel 40, onderdeel b, van het Bpr Wft hier vooralsnog toe beperkt.

Onderdeel P (artikel 48)

In dit onderdeel wordt uitwerking gegeven aan artikel 6 van de richtlijn, waarin het aanvangskapitaal voor betaalinstellingen wordt genoemd. In plaats van de term «aanvangskapitaal» wordt in Nederlandse regelgeving de term «eigen vermogen» gebruikt. De omvang van het minimum bedrag aan eigen vermogen is geregeld in artikel 48 van het Bpr Wft. In dit artikel zijn in het eerste lid drie onderdelen ingevoegd waarin het bedrag aan eigen vermogen dat betaalinstellingen op het moment van vergunningverlening moeten hebben, is opgenomen.

Dit eigen vermogen moet ook gedurende het bestaan van de betaalinstelling ten minste gelijk zijn aan de in artikel 48 genoemde bedragen. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 7, eerste lid, van de richtlijn en is al geïmplementeerd in artikel 59, tweede lid, van het Bpr Wft.

Onderdeel Q (artikel 50)

Met het wijzigen van artikel 50 wordt ook voor betaalinstellingen bepaald hoe het eigen vermogen is samengesteld.

Onderdeel R (artikel 60a)

In dit onderdeel wordt in hoofdstuk 10 van het Bpr Wft artikel 60a geïntroduceerd. Met artikel 60a en de bijbehorende bijlage B wordt artikel 8 van de richtlijn, berekening van het eigen vermogen, geïmplementeerd. Datgene wat in de richtlijn wordt aangeduid met eigen vermogen wordt in de Nederlandse regelgeving aangegeven met toetsingsvermogen. Het toetsingsvermogen dient om de solvabiliteit van, in casu, betaalinstellingen te garanderen.

Onderdeel S (artikel 61)

In dit onderdeel wordt in artikel 61 de verwijzing naar de oude bijlage B vervangen door een verwijzing naar het de tot bijlage C hernummerde bijlage.

Onderdeel T (artikel 90)

In artikel 90, eerste lid, van het Bpr Wft is artikel 7, eerste lid, van de richtlijn betaaldiensten geïmplementeerd. Hierin wordt omschreven waaruit het eigen vermogen van de betaalinstelling uit bestaat.

Onderdeel U (artikel 94)

Artikel 94, tweede lid, van het besluit dient ter voorkoming van het meermaals gebruiken van vermogensbestanddelen die voor de berekening van het toetsingsvermogen van de in de aanhef van dat lid bedoelde ondernemingen in aanmerking komen («multiple gearing») Het toetsingsvermogen van deze ondernemingen wordt daarom verminderd met de aandelen en andere (schuld)titels die deze ondernemingen houden en die tot het toetsingsvermogen van financiële instellingen of kredietinstellingen gerekend worden zoals gespecificeerd in het tweede lid. Aangezien artikel 7, tweede lid, van de richtlijn betaaldiensten eveneens multiple gearing wil voorkomen, is dit tweede lid in artikel 94, tweede lid, geïmplementeerd.

Onderdeel V (artikel 129)

Door de toevoeging van «de betaalinstelling» aan de opsomming in artikel 129 van het Bpr Wft moet ook een betaalinstelling bij de opstelling van de jaarstukken rekening houden met de eisen die hieraan in Boek 2 van het BW worden gesteld.

Onderdeel W (invoegen Hoofdstuk 15a met artikel 140a)

In onderdeel W wordt hoofdstuk 15a ingevoegd in het Bpr Wft met daarin opgenomen artikel 140a. In dit artikel is geregeld welke gegevens een betaalinstelling moet verstrekken aan de Nederlandsche Bank op het moment dat de betaalinstelling voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent.

Onderdeel X (Bijlage B, Bijlage C)

In dit onderdeel wordt Bijlage B aan het Bpr Wft toegevoegd. Deze bijlage geeft een nadere uitwerking van artikel 60a van het besluit.

In de bijlage zijn drie methoden opgenomen op basis waarvan de minimumomvang van het toetsingsvermogen van een betaalinstelling kan worden berekend. De keuze voor de te gebruiken methode wordt in overeenstemming met de Nederlandsche Bank gemaakt. Overigens ligt het in de rede dat, ondanks dat de richtlijn hier niets over regelt, het begrip «vaste kosten» dat in de Bijlage wordt gebruikt, op dezelfde wijze zal worden ingevuld als in artikel 60, vierde lid, van het Bpr Wft.

Artikel V

Wijziging van artikel 6 van het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft

Met de wijziging van het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft wordt artikel 7, tweede lid, van de richtlijn betaaldiensten geïmplementeerd. Artikel 7, tweede lid, van de richtlijn eist dat lidstaten de nodige maatregelen nemen ter voorkoming van het meervoudige gebruik van elementen die voor de berekening van het eigen vermogen in aanmerking (multiple gearing) komen wanneer de betaalinstelling behoort tot eenzelfde groep als een andere betaalinstelling of in dit geval, verzekeraar. Het ligt voor de hand om dan in andere richtlijnen waar eveneens met gereglementeerde entiteiten in groepen rekening wordt gehouden, ook met de betaalinstelling rekening te houden. Daarom wordt in artikel 6, tweede lid, van het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft de betaalinstelling op eenzelfde manier behandeld als de beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten. Hierdoor mag een verzekeraar in de aanvullende berekening ook rekening houden met het eventueel aanwezige solvabiliteitssurplus van de met de verzekeraar verbonden betaalinstelling. Omdat de betaalinstelling tezelfdertijd ook deelneming kan zijn van een Nederlandse kredietinstelling en deelneming van een verzekeraar en derhalve in beide gevallen het eventuele solvabiliteitstekort dan wel solvabiliteitssurplus zou kunnen worden meegenomen in de berekening dient te worden gewaakt voor dubbeltellingen (van de kosten dan wel van overschotten). Om dit te voorkomen is in het derde lid bepaald dat bij het aanvullende toezicht op verzekeraars de solvabiliteit van een betaalinstelling alleen in het aanvullende toezicht wordt meegenomen, voor zover dat niet is gebeurd bij het geconsolideerd toezicht op een Nederlandse kredietinstelling.

Artikel VI

Wijziging van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft
Onderdeel A (artikelen 38f, 38g, 38h, 38i en 38j)

In dit onderdeel wordt een vijftal artikelen ingevoegd in het Bgfo Wft, analoog aan artikel IV, onderdelen J, K en L waarbij dezelfde elementen worden ingevoegd in het Bpr Wft. Voor de toelichting kan dan ook worden verwezen naar de toelichting op de genoemde onderdelen.

Onderdeel B (artikel 42)

Met de toevoeging van een tweede lid aan artikel 42 in het Bgfo Wft wordt gewaarborgd dat ook betaaldienstverleners een klachtenprocedure inrichten waarbij de klacht zorgvuldig, verifieerbaar, consistent en binnen een redelijke termijn wordt afgehandeld. Dit artikel geeft nadere uitwerking aan artikel 4:17, derde lid, van de Wft. Dit artikel is van toepassing, omdat het op grond van artikel 83 van de richtlijn betaaldiensten noodzakelijk was dat er een buitengerechtelijke klachten- en verhaalprocedure mogelijk zou worden gemaakt voor de beslechting van geschillen tussen betaaldienstgebruikers en hun betaaldienstaanbieders met betrekking tot uit deze richtlijn voortvloeiende rechten en plichten.

Onderdeel C (artikel 43)

Doordat artikel 4:17 van de Wft ook van toepassing is op betaaldienstverleners, moeten deze laatsten zijn aangesloten bij een erkende geschilleninstantie. Om te kunnen worden aangemerkt als een erkende geschilleninstantie moet voldaan worden aan een aantal criteria. Deze criteria zijn uitgewerkt in de artikelen 43 tot en met 48 van het Bgfo Wft. Daarin past ook de in dit onderdeel voorgestelde wijziging van artikel 43, vierde lid, onderdeel a, van het Bgfo. Toevoeging van de term «betaaldienstverleners» in deze bepaling zorgt ervoor dat de erkende geschilleninstantie binnen een half jaar na afloop van elk kalenderjaar een opgave moet verstrekken van alle bij deze instantie aangesloten betaaldienstverleners.

Onderdeel D (artikel 44)

Toevoeging van de term «betaaldienstverleners» respectievelijk «betaaldienstverlener» aan artikel 44, tweede lid, onderdelen a en b, van het Bgfo zorgt ervoor dat de onafhankelijkheid van een geschilleninstantie voor betaaldienstverleners op eenzelfde wijze wordt gewaarborgd als de onafhankelijkheid van een geschilleninstantie voor financiële dienstverleners.

Onderdeel E (artikel 45)

Toevoeging van de term «betaaldienstverlener» aan artikel 45, eerste lid, onderdeel l, zorgt ervoor dat ook ten aanzien van betaaldienstverleners een bepaling moet worden opgenomen in het reglement van de erkende geschilleninstantie, dat de beslechting van een geschil slechts resulteert in een bindend advies indien de betaaldienstverlener daarmee vooraf heeft ingestemd.

Onderdeel F (artikel 48)

Toevoeging van «betaaldienstverlener» aan artikel 48 van het Bgfo beperkt de mogelijkheid van de toepasselijke geschilleninstantie om regels te stellen. De regels die een geschilleninstantie kan voorschrijven aan haar leden kunnen uitsluitend betrekking hebben op het aanhangig maken van een geschil bij de geschilleninstantie of de verdere behandeling van een geschil door de geschilleninstantie.

Onderdeel G (wijziging opschrift paragraaf 8.1.4)

Met de wijziging in onderdeel F wordt aangegeven dat de basis voor de daarna volgende artikelen wordt gevormd door onder meer de artikel 4:22, tweede lid, van de Wft.

Onderdeel H (artikelen 59a tot en met 59f)

De artikelen 59a en 59b van het Bgfo hebben betrekking op eenmalige betalingstransacties. Artikel 59c ziet uitsluitend op raamovereenkomsten. De artikelen 59d en 59e zijn relevant voor zowel eenmalige betalingstransacties als raamovereenkomsten.

Artikel 59a

Dit artikel zorgt voor implementatie van artikel 36 van de richtlijn betaaldiensten. Het artikel stelt regels over het tijdstip en de wijze waarop de betaaldienstverlener aan de betaaldienstgebruiker de benodigde informatie en voorwaarden die betrekking hebben op de betaaldienst, moet hebben verstrekt.

Artikel 59b

Dit artikel vormt een implementatie van artikel 37 van de richtlijn betaaldiensten. Het artikel verplicht de betaaldienstverlener om informatie over de wijze waarop de betalingsopdracht correct kan worden uitgevoerd, informatie over de maximale uitvoeringstermijn, de met de opdracht gemoeide kosten en eventueel de toe te passen wisselkoers, aan de betaaldienstgebruiker te verstrekken. Overige voorwaarden, die zijn opgenomen in artikel 59d van het Bgfo, moeten aan de betaaldienstgebruiker ter beschikking worden gesteld.

Artikel 59c

In artikel 59c is geregeld op welk tijdstip en op welke wijze de betaaldienstverlener aan de betaaldienstgebruiker de informatie en voorwaarden moet hebben verstrekt die zien op de tussen hen te sluiten raamovereenkomst. Het artikel is een implementatie van artikel 41 van de richtlijn betaaldiensten.

Artikel 59d

In artikel 59d is opgenomen welke informatie en voorwaarden de betaaldienstverlener aan de betaaldienstgebruiker dient te verstrekken. Het betreft achtereenvolgens adresgegevens van de betaaldienstverlener en de relevante toezichthoudende autoriteit, informatie die betrekking heeft op het gebruik van de betaaldienst, informatie over de kosten, de rentevoet en de wisselkoers, informatie over de wijze van communicatie, informatie over aansprakelijkheid en verplichtingen omtrent het veilig bewaren van het betaalinstrument, informatie over wijzigingen en looptijd van het raamcontract en informatie over de toepasselijke rechtsmiddelen.

Voornoemde informatie moet ingeval er sprake is van een raamcontract op grond van artikel 59c vooraf worden verstrekt door de betaaldienstverlener aan de betaaldienstgebruiker. Voor zover sprake is van een eenmalige betalingstransactie moet de informatie in elk geval ter beschikking staan van de betaaldienstgebruiker.

Artikel 59d betreft een implementatie van artikel 42 van de richtlijn betaaldiensten.

Artikel 59e

In artikel 59e is geregeld dat met betrekking tot betaalinstrumenten die alleen kunnen worden gebruikt voor betalingstransacties tot 30 euro en waarop een uitgavenlimiet van maximaal 150 euro van toepassing is, uitsluitend informatie hoeft te worden verstrekt over de voornaamste kenmerken. Voor nationale betalingstransacties gelden deze versoepelde informatieverplichtingen voor betalingstransacties tot een bedrag van 60 euro voor zover de uitgavenlimiet maximaal 300 euro is. Voorts is ook gebruikt gemaakt van de in de richtlijn geboden mogelijkheid om versoepelde informatieverplichtingen ook van toepassing te laten zijn op vooraf betaalde kaarten die gebruikt worden voor nationale betalingstransacties. Op deze vooraf betaalde kaarten mag niet meer dan 500 euro worden opgeslagen, wil de regeling in artikel 59e, eerste lid, hierop van toepassing zijn.

Het begrip «nationale betalingstransactie» is in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn betaaldiensten (Kamerstukken II, 2008/09, 31 892, nr. 2) toegelicht.

Artikel 59f

In artikel 59f is geregeld dat de betaaldienstverlener geen kosten in rekening mag brengen voor alle informatievereisten die voortvloeien uit titel III van de richtlijn betaaldiensten. De betaaldienstverlener en de betaaldienstgebruiker kunnen overeenkomen dat wel kosten in rekening worden gebracht voor aanvullende informatie. Deze kosten moeten dan wel redelijk zijn.

Onderdeel I

In artikel 4:22, tweede lid, van de Wft is opgenomen dat ten behoeve van de implementatie van titel III van de richtlijn betaaldiensten regels kunnen worden gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Onderdeel J

In dit onderdeel worden elf artikelen ingevoegd die zien op informatieverstrekking van de betaaldienstverlener aan de betalingsbegunstigde.

In artikel 71b is geregeld dat informatie niet dubbel hoeft te worden verstrekt in het geval een eenmalige betalingstransactie wordt gedaan met een betaalinstrument dat onder een raamovereenkomst valt.

In artikel 71c is aangegeven welke informatie onmiddellijk moet worden verstrekt aan de betaler nadat de betaaldienstverlener de betaalopdracht heeft ontvangen.

In artikel 71d is opgenomen welke informatie door de betaaldienstverlener van de begunstigde aan deze laatste moet worden verstrekt na uitvoering van de betalingstransactie. In onderdeel a is opgenomen dat «alle bij de betalingstransactie gevoegde informatie» aan de begunstigde moet worden verstrekt. Hiermee wordt uiteraard geen irrelevante informatie bedoeld. Waar bijvoorbeeld wel aan kan worden gedacht is de omschrijving die kan worden gegeven bij een overschrijving.

In artikel 71e gaat het over informatieverstrekking van de betaaldienstverlener van de betaler aan deze laatste, in geval van een afzonderlijk geïnitieerde betalingstransactie uit hoofde van een raamovereenkomst voor betaaldiensten.

In artikel 71f is opgenomen welke informatie moet worden verstrekt aan de betaler door zijn betaaldienstverlener op het moment dat de betaalrekening van de betaler is gedebiteerd.

Artikel 71g heeft betrekking op de informatie die aan de betalingsbegunstigde moet worden verstrekt door zijn betaaldienstverlener.

In artikel 71h is gebruik gemaakt van de lidstaatoptie om te bepalen dat een betaaldienstverlener op verzoek aan de betaaldienstgebruiker eenmaal per maand informatie op papier verstrekt, aangezien niet van iedereen kan worden verwacht dat men beschikt over de vereiste middelen dan wel voldoende kennis heeft omtrent het gebruik van deze middelen om enkel op digitale wijze te worden geïnformeerd. Wel is hierbij een uitzondering gemaakt in het tweede lid voor mensen die gebruik maken van internetbankieren. De verplichting om eenmaal per maand kosteloos een afschrift te versturen geldt in dat geval niet, met dien verstande dat het wel moet gaan om gevallen waarin men geheel of nagenoeg geheel gebruik maakt van internetbankieren en dus niet of nauwelijks gebruikmaakt van andere mogelijkheden om betaaldiensten van de desbetreffende betaaldienstverlener af te nemen. Voor de uitleg van het begrip «geheel of nagenoeg geheel» wordt aansluiting gezocht bij de betekenis van dit begrip in de fiscaliteit.

In artikel 71i wordt weergegeven welke informatie moet worden verstrekt in het geval het gaat om (nationale) betalingstransacties die onder de versoepelde informatieregeling vallen.

In artikel 71j is bepaald dat de betalingsbegunstigde aan de betaler tijdig moet melden (voorafgaande aan de transactie) dat hij voor het gebruik van een bepaald betaalinstrument een korting aanbiedt of een vergoeding verlangt.

Ook de betaaldienstverlener moet de betaaldienstgebruiker tijdig informeren als hij een vergoeding verlangt voor het gebruik van een bepaald betaalinstrument.

Artikel 71k dient ertoe artikel 59f met betrekking tot de kosten van het verstrekken van de informatie van overeenkomstige toepassing te verklaren op een aantal voorafgaande artikelen.

In artikel 71l is de verplichting voor betaalinstellingen opgenomen dat zij ervoor dienen te zorgen dat betaaldienstagenten en bijkantoren waar zij gebruik van maken hun klanten informeren dat zij werkzaam zijn voor de desbetreffende betaalinstelling.

Artikel VII

Dit artikel dient ter implementatie van artikel 88, tweede lid, van de richtlijn betaaldiensten en betreft de uitwerking van artikel VII, vierde lid, van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn betaaldiensten. In dit artikel wordt bepaald welke gegevens dienen te worden overlegd door de betaaldienstverleners die in aanmerking wensen te komen voor de in artikel VII, derde lid, van het genoemde wetsvoorstel, bedoelde vrijstelling van de vergunningplicht voor het verlenen van betaaldiensten zoals voorgesteld in artikel 2:3a, eerste lid, van de Wft.

Artikel VIII

Met de inwerkingtredingsbepaling wordt bepaald dat onderhavig besluit tegelijkertijd in werking zal treden met het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn betaaldiensten (Kamerstukken I, 2008/09, 31 892, nr. A).

De Minister van Financiën,

W. J. Bos


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven