Besluit van 12 oktober 2006, houdende regels met betrekking tot het bedrag van de bestuurlijke boetes terzake van overtreding van de Wet op het financieel toezicht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 12 juli 2006, nr. FM 2006-1702M;

Gelet op artikel 1:81, eerste en tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht;

De Raad van State gehoord (advies van 18 augustus, nr. W06.06.0336/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 9 oktober 2006, nr. FM 2006-02367M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Onder eigen vermogen wordt in dit besluit verstaan:

    a. indien het betreft rechtspersonen die op grond van artikel 360 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verplicht zijn een jaarrekening op te stellen: het eigen vermogen zoals dat blijkt uit die jaarrekening;

    b. indien het betreft andere administratieplichtigen, die op grond van artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht zijn een administratie te voeren en een jaarrekening opstellen: het eigen vermogen zoals dat uit deze jaarrekening blijkt;

    c. indien het betreft administratieplichtigen die geen jaarrekening opstellen: het eigen vermogen zoals dat blijkt uit de administratie die op grond van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelasting wordt aangehouden;

  • 2. Onder balanstotaal wordt in dit besluit verstaan:

    a. indien het betreft rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid onder a: het balanstotaal zoals dat blijkt uit die jaarrekening;

    b. indien het betreft administratieplichtigen als bedoeld in het eerste lid onder b: het balanstotaal zoals dat uit deze jaarrekening blijkt;

  • 3. Indien het betreft een persoon die niet volgens de Nederlandse wet administratieplichtig is, stelt de toezichthouder op basis van andere documenten, met inachtneming van de in artikel 362 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde normen, het eigen vermogen onderscheidenlijk het balanstotaal vast.

Artikel 2

Voor de tariefnummers, behorend bij de in artikel 3, 4 en 5 genoemde overtredingen, zijn de boetebedragen als volgt vastgesteld:

Tariefnummer

Boete

1

€ 600

2

€ 1.000

3

€ 6.000

4

€ 24.000

5

€ 96.000

Artikel 3

Overtreding van een voorschrift, gesteld in een hierna genoemd artikel van de Wet op het financieel toezicht of in een hierna genoemd artikel van een op die wet gebaseerde algemene maatregel van bestuur, is als volgt beboetbaar:

Wet op het financieel toezicht

Tariefnummer

Algemeen deel

  

1:10

 

3

1:12, derde en vierde lid

 

3

1:74, eerste lid

 

3

   

Deel Markttoegang financiële ondernemingen

  

2:4, eerste lid

 

5

2:6, eerste lid

 

5

2:8, eerste lid

 

5

2:9, eerste en tweede lid

 

1

2:10, eerste lid en tweede lid

 

1

2:10, vierde lid

 

4

2:11, eerste lid

 

5

2:15, eerste lid

 

1

2:15, tweede lid

 

4

2:16, eerste en derde lid

 

5

2:18, eerste lid

 

1

2:18, tweede lid

 

4

2:19

 

3

2:20, eerste lid

 

5

2:23, eerste lid

 

5

2:25, eerste lid

 

1

2:25, tweede lid

 

4

2:26

 

4

2:27, eerste lid

 

5

2:35

 

1

2:36, eerste en tweede lid

 

5

2:36, derde en vierde lid

 

1

2:36, vijfde lid

 

4

2:38, eerste lid

 

1

2:38, tweede lid

 

4

2:39, eerste en tweede lid

 

1

2:40

 

5

2:45, eerste lid tot en met derde lid

 

1

2:45, vierde lid

 

4

2:46, eerste lid tot en met derde lid

 

1

2:48, eerste lid

 

5

2:50, eerste lid

 

5

2:52, eerste lid

 

1

2:53, eerste en tweede lid

 

1

2:54, eerste en tweede lid

 

1

2:54, vierde lid

 

4

2:55, eerste lid

 

5

2:60, eerste lid

 

5

2:65, eerste lid

 

5

2:65, tweede lid

 

5

2:71, eerste lid

 

1

2:72, eerste tot en met derde

 

1

2:73, eerste en tweede lid

 

1

2:75, eerste lid

 

5

2:80, eerste lid

 

5

2:81, derde lid

 

1

2:84, tweede lid

 

1

2:86, eerste lid

 

5

2:90, tweede lid

 

1

2:92, eerste lid

 

5

2:96

 

5

2:100, tweede lid

 

4

2:101, eerste lid

 

1

2:102, eerste lid

 

1

2:103

 

4

2:107, eerste lid

 

4

2:108, eerste lid

 

1

2:110, eerste lid

 

1

2:111, eerste lid

 

1

2:112, eerste lid

 

1

2:114, eerste lid

 

1

2:115, eerste lid

 

1

2:117, eerste lid

 

1

2:118, eerste lid

 

1

2:120, eerste lid

 

1

2:121, eerste lid

 

1

2:122, eerste lid

 

1

2:123, eerste lid

 

1

2:125, eerste lid

 

1

2:126, eerste lid

 

1

2:127, eerste lid

 

1

2:129, eerste lid

 

1

2:130, eerste lid

 

1

   

Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen

3:5, eerste lid

 

5

3:5, vierde lid

 

4

3:6, eerste lid

 

5

3:7 vierde lid

 

3

3:8

 

4

3:9, eerste lid

 

4

3:10, eerste lid

 

3

3:10, derde lid

 

2

3:15, eerste en tweede lid

 

3

3:16, eerste tot en met derde lid

 

3

3:17, eerste lid

 

3

3:18, eerste lid

 

3

3:19, eerste en tweede lid

 

3

3:20

 

3

3:21, eerste en tweede lid

 

3

3:24

 

3

3:29, eerste lid

 

3

3:29, tweede lid

 

1

3:30, eerste lid

 

3

3:32

 

3

3:34, eerste en tweede lid

 

3

3:35

 

4

3:36, eerste en tweede lid

 

5

3:37, eerste lid

 

1

3:37, tweede en derde lid

 

3

3:38

 

3

3:39, eerste lid

 

4

3:39, tweede lid

 

3

3:41

 

1

3:42

 

1

3:43, tweede lid

 

1

3:44, eerste lid

 

3

3:45

 

1

3:47, eerste lid

 

4

3:47, tweede, derde en vijfde lid

 

3

3:48

 

1

3:51

 

5

3:52

 

1

3:53, eerste lid

 

4

3:53, tweede en vijfde lid

 

2

3:57, eerste en vijfde lid

 

4

3:63, eerste en derde lid

 

4

3:67, eerste tot en met derde lid

 

4

3:68, eerste en derde lid

 

4

3:69, eerste en derde lid

 

4

3:70, eerste lid

 

2

3:71, eerste lid

 

1

3:72, eerste en derde lid

 

3

3:72, vierde lid

 

2

3:72, lid 5a

 

4

3:72, zesde en achtste lid

 

1

3:73

 

1

3:74, eerste lid

 

2

3:75

 

3

3:76, eerste en tweede lid

 

1

3:77

 

3

3:78, eerste lid

 

1

3:81, eerste en derde lid

 

1

3:83, eerste lid

 

1

3:87, eerste lid

 

1

3:88, eerste en tweede lid

 

3

3:89, eerste lid

 

3

3:95, eerste lid

 

3

3:96, eerste lid

 

3

3:99, eerste lid

 

4

3:103, eerste en tweede lid

 

2

3:104, eerste lid

 

3

3:104, derde lid

 

3

3:105, vierde lid

 

3

3:108, eerste tot en met derde lid

 

2

3:110, vierde en vijfde lid

 

1

3:111, derde lid

 

3

3:112, eerste lid

 

3

3:113, eerste en tweede lid

 

3

3:116

 

2

3:119, eerste lid

 

2

3:120, eerste lid

 

2

3:120, tweede lid

 

1

3:120, derde tot en met vijfde lid

 

2

3:124, tweede lid

 

2

3:125, eerste lid

 

2

3:126, eerste lid

 

3

3:129, eerste en tweede lid

 

2

3:131, eerste lid

 

3

3:132, eerste en derde lid

 

3

3:135, eerste lid

 

4

3:136, eerste en tweede lid

 

3

3:137

 

3

3:138, eerste lid

 

4

3:139, eerste lid

 

4

3:141, eerste lid

 

4

3:143

 

3

3:144, eerste lid

 

4

3:145, eerste lid

 

4

3:146, eerste lid

 

4

3:148, eerste lid

 

4

3:151, derde lid

 

3

3:153

 

4

3:155, eerste en derde lid

 

3

3:156, zesde lid

 

1

3:158, derde en vierde lid

 

3

3:175, derde lid

 

3

3:196

 

3

3:259, eerste en tweede lid

 

4

3:262

 

2

3:263, eerste tot en met derde lid

 

1

3:264, eerste lid

 

1

3:267, derde en vierde lid

 

1

3:269

 

3

3:271

 

4

3:272, eerste lid

 

4

3:273, eerste lid

 

1

3:279, eerste en vierde lid

 

3

3:280, tweede en derde lid

 

3

3:284, tweede lid

 

3

3:285, eerste lid

 

4

3:285, tweede lid

 

4

3:286, eerste lid

 

4

3:286, tweede lid

 

4

3:296, eerste lid

 

4

3:296, tweede lid

 

3

3:296, derde lid

 

4

3:296, vierde lid

 

3

3:296, achtste lid

 

3

3:297, eerste, tweede en vijfde lid

 

3

3:298, eerste, tweede en vijfde lid

 

3

3:299, eerste en derde lid

 

3

   

Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen

4:3, eerste lid

 

5

4:4, eerste lid

 

4

4:5, tweede lid

 

2

4:6, eerste lid

 

2

4:6a, eerste lid

 

2

4:9, eerste lid

 

4

4:9, tweede lid

 

3

4:10, eerste lid

 

4

4:11, eerste en tweede lid

 

3

4:11, vierde lid

 

2

4:13, eerste en tweede lid

 

3

4:14, eerste lid

 

3

4:15, eerste lid

 

3

4:16, eerste lid

 

3

4:17, eerste lid

 

3

4:19, eerste en tweede lid

 

3

4:20, eerste lid

 

3

4:20, derde lid

 

2

4:21

 

2

4:23, eerste en tweede lid

 

3

4:24, eerste tot en met derde lid

 

3

4:26, eerste lid

 

3

4:26, tweede lid

 

1

4:27, eerste, tweede en vierde lid

 

3

4:30a, eerste tot en met derde lid

 

3

4:31, eerste lid

 

4

4:32, eerste lid

 

2

4:33, eerste tot en met derde lid

 

3

4:34, eerste en tweede lid

 

2

4:39

 

3

4:40

 

3

4:41

 

3

4:42

 

3

4:43, eerste lid

 

3

4:44, eerste en tweede lid

 

3

4:46, eerste lid

 

3

4:46, tweede lid

 

2

4:46, derde en vierde lid

 

1

4:46a

 

2

4:47

 

3

4:48, eerste lid

 

2

4:49, eerste lid

 

4

4:49, tweede en derde lid

 

3

4:50, eerste lid

 

2

4:50, tweede lid

 

4

4:51, eerste en tweede lid

 

1

4:52, eerste en tweede lid

 

3

4:52a

 

2

4:53

 

4

4:55

 

2

4:56, eerste lid

 

4

4:57

 

3

4:58

 

3

4:59, eerste lid

 

3

4:59, tweede lid

 

4

4:60, vijfde lid

 

4

4:62, eerste en tweede lid

 

3

4:63, eerste en tweede lid

 

3

4:65, eerste tot en met derde lid

 

3

4:66

 

3

4:67, eerste lid

 

3

4:68, eerste lid

 

3

4:69, eerste lid

 

3

4:70, eerste tot en met derde en vijfde tot en met zevende lid

 

3

4:71, eerste tot en met derde en vijfde lid

 

3

4:72, eerste lid

 

2

4:73, eerste lid

 

2

4:74, eerste lid

 

2

4:75, eerste en derde lid

 

2

4:76, eerste en derde lid

 

2

4:77, eerste en tweede lid

 

3

4:77, derde lid

 

2

4:83, eerste lid

 

3

4:84, eerste en tweede lid

 

3

4:85, eerste, vierde en vijfde lid

 

1

4:87, eerste en tweede lid

 

3

4:88, eerste, tweede en vierde lid

 

2

4:89, eerste lid

 

2

4:90, eerste lid

 

2

4:93, eerste lid

 

2

4:94, eerste lid

 

3

4:94, tweede lid

 

2

4:94, derde lid

 

4

4:95, eerste lid

 

3

4:95, tweede lid

 

2

4:95, derde lid

 

4

4:96, eerste en tweede lid

 

4

4:97, eerste en tweede lid

 

3

4:99, eerste lid

 

2

4:100, eerste lid

 

3

4:100, tweede lid

 

2

4:100, derde lid

 

4

   

Deel Gedragstoezicht financiële markten

5:2

 

5

5:16, tweede lid

 

3

5:18, tweede lid

 

3

5:20, eerste tot en met vierde lid

 

3

5:21, eerste tot en met vijfde lid

 

3

5:21, zesde lid

 

2

5:21, zevende lid

 

3

5:23, eerste en vijfde lid

 

3

5:24, eerste, derde en vierde lid

 

3

5:26, eerste lid

 

4

5:28, eerste en tweede lid

 

3

5:30, eerste en derde lid

 

3

5:31

 

3

5:32, eerste en vierde lid

 

3

5:34, eerste en tweede lid

 

4

5:35, eerste tot en met vierde lid

 

4

5:36

 

4

5:37

 

3

5:38, eerste en tweede lid

 

4

5:39, eerste lid

 

4

5:40

 

4

5:41, eerste en tweede lid

 

4

5:42

 

4

5:43, eerste en tweede lid

 

4

5:44

 

3

5:48, derde tot en met achtste lid

 

4

5:50

 

1

5:51, eerste lid

 

2

5:56, eerste en derde lid

 

5

5:56, zevende lid

 

4

5:57, eerste lid

 

5

5:58, eerste lid

 

5

5:59, eerste lid

 

5

5:59, tweede lid

 

3

5:59, vijfde lid

 

5

5:59, zevende lid

 

2

5:59, achtste lid

 

3

5:60, eerste lid

 

4

5:60, derde lid

 

3

5:61, eerste lid

 

2

5:62, eerste lid

 

4

5:62, derde lid

 

3

5:63, derde lid

 

3

5:64, eerste lid

 

4

5:64, derde lid

 

2

5:64, vierde tot en met zevende lid

 

3

5:65

 

2

5:66

 

3

5:68, eerste lid

 

3

5:71, eerste lid

 

5

5:72

 

5

Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft

 

Tariefnummer

4, eerste en tweede lid

 

3

4, derde lid

 

2

5, eerste en tweede lid

 

3

6, eerste lid

 

2

7, eerste lid

 

1

Besluit Reikwijdtebepalingen Wft

 

Tariefnummer

5, eerste lid, onder a

 

1

5, eerste lid, onder b en c

 

4

5, eerste lid, onder d

 

3

5, tweede lid

 

3

6, eerste lid

 

1

9

 

4

Besluit prudentiële regels Wft

 

Tariefnummer

7, eerste tot en met vijfde lid

 

3

14, eerste tot en met vierde lid

 

3

20, eerste tot en met vijfde lid

 

3

24

 

3

26

 

3

29, eerste tot en met derde lid

 

2

30, eerste en tweede lid

 

2

31, eerste lid

 

2

32, eerste en tweede lid

 

1

31b, eerste tot en met derde lid

 

1

34, eerste lid

 

3

Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft

 

Tariefnummer

4

 

2

17, eerste tot en met vierde lid

 

3

23

 

3

28, eerste lid

 

2

29, eerste en tweede lid

 

2

30, eerste tot en met derde lid

 

3

32, eerste tot en met derde lid en vijfde lid

 

2

33

 

2

34, eerste lid

 

3

35, tweede lid

 

2

38, eerste en tweede lid

 

3

38, derde lid

 

1

49, eerste lid

 

3

49, tweede lid

 

2

50, eerste en tweede lid

 

3

51, eerste en tweede lid

 

2

52, eerste tot en met zevende lid

 

3

53, eerste tot en met zevende lid en achtste tot en met twaalfde lid

 

3

55, eerste en derde lid

 

2

57, eerste lid

 

3

58, eerste tot en met derde lid

 

3

60, eerste en vierde lid

 

3

61, eerste lid

 

3

62

 

3

63, eerste, tweede en vierde lid

 

3

65, eerste en tweede lid

 

3

66, eerste tot en met derde lid

 

3

67, eerste en tweede lid

 

2

68, eerste tot en met derde lid

 

2

69

 

2

70, eerste lid

 

2

72, eerste en zevende lid

 

3

72, tweede, derde en zesde lid

 

2

73, eerste lid

 

2

74

 

2

75

 

2

77, eerste lid

 

3

78, tweede en vierde lid

 

3

79, eerste en tweede lid

 

3

80

 

3

81

 

3

83, eerste tot en met derde lid

 

3

85,

 

3

86, eerste en tweede lid

 

3

88, eerste en tweede lid

 

3

89, eerste tot en met derde lid

 

2

90

 

2

91, eerste en tweede lid

 

2

92, eerste tot en met derde lid

 

2

94, eerste lid

 

2

95, eerste, tweede, vierde en vijfde lid

 

2

96, eerste lid

 

2

97, eerste lid

 

1

99, eerste tot en met derde en vijfde lid

 

2

102, eerste en tweede lid

 

2

103, eerste en tweede lid

 

2

104

 

2

105

 

2

106

 

2

116, derde lid

 

3

120, eerste en tweede lid

 

3

122, eerste en tweede lid

 

3

123, eerste en vierde lid

 

3

124, eerste lid

 

3

125, eerste en tweede lid

 

3

125, derde lid

 

1

127, eerste en tweede lid

 

3

128

 

3

129

 

3

130

 

4

132

 

4

133, eerste lid

 

2

133, tweede en derde lid

 

4

134, eerste tot en met vierde lid

 

4

135, eerste lid

 

4

136, eerste lid

 

4

137, tweede lid

 

4

139, eerste en tweede lid

 

4

140, eerste lid

 

3

140, tweede lid

 

4

143, tweede lid

 

3

144

 

3

145

 

1

146, eerste en tweede lid

 

3

147, eerste, derde en vierde lid

 

3

149, tweede lid

 

2

150, eerste tot en met derde lid

 

3

156, eerste en tweede lid

 

2

162, tweede lid

 

3

166

 

2

168, eerste en tweede lid

 

2

Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen Wft

 

Tariefnummer

2

 

3

3, eerste tot en met zevende lid

 

3

4

 

3

5, eerste tot en met zevende lid

 

3

6

 

3

7

 

3

8, eerste en tweede lid

 

3

9, eerste tot en met vierde lid

 

3

Artikel 4

  • 1. Overtreding van een voorschrift in het hierna te noemen artikel van de Algemene wet bestuursrecht is als volgt beboetbaar:

    Algemene wet bestuursrecht

     

    Tariefnummer

    5:20

     

    3

  • 2. Overtreding van een voorschrift, gesteld in een hierna genoemd artikel van de Prospectusverordening is als volgt beboetbaar:

    Prospectusverordening

     

    Tariefnummer

    26, vijfde lid

     

    4

    30

     

    4

    34

     

    4

Artikel 5

Overtreding van een voorschrift gesteld in een hierna te noemen artikel uit de Nadere Regeling – gesteld krachtens de artikelen 31, 35, 54, 56, 58, 59, 66, 68, 69, 70, 71, 84, 110, 112, 118, 123, 124, 133, 134, 164, 165 en 167 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen – is als volgt beboetbaar gesteld:

Nadere Regeling

 

Tariefnummer

2:1, eerste tot en met negende lid

 

3

2:2, eerste tot en met zesde lid

 

3

2:3

 

3

2:4

 

3

3:1

 

3

3:11

 

3

3:12

 

3

4:4, eerste lid

 

2

5:1

 

3

5:2, eerste en tweede lid

 

3

5:3

 

3

5:4, eerste en tweede lid

 

3

5:5

 

4

5:6

 

4

5:8

 

3

5:9

 

3

6:2, eerste en tweede lid

 

3

6:3

 

3

6:4

 

3

6:5, eerste, tweede en derde lid

 

2

6:6, eerste tot en met derde lid

 

2

6:7, eerste tot en met derde lid

 

2

6:8, eerste en tweede lid

 

2

6:9

 

2

6:10, eerste, vijfde en zesde

 

3

6:11

 

3

6:12, eerste en tweede lid

 

3

6:13, eerste, tweede en derde lid

 

3

6:14, eerste lid

 

3

6:21

 

2

6:22, derde lid

 

2

6:23, eerste en tweede lid

 

3

6:24

 

3

Artikel 6

  • 1. Indien een boete wordt opgelegd aan een persoon die behoort tot een van de hierna genoemde categorieën, is de hoogte van de boete mede afhankelijk van diens draagkracht:

    a. financiële ondernemingen;

    b. vertegenwoordigers van een verzekeraar;

    c. houders van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, 3:96 of 5:32 van de Wet op het financieel toezicht;

    d. personen die in of vanuit Nederland bedrijfsmatig buiten besloten kring opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben, danwel in de uitoefening van een beroep of bedrijf als tussenpersoon werkzaamheden verrichten ten behoeve van deze activiteiten; en

    e. personen en vennootschappen, niet behorende tot een in de onderdelen a tot en met d genoemde categorie, indien het een overtreding betreft van artikel:

    1°. 5:70, 5:71 of 5:72 van de Wet op het financieel toezicht;

    2°. 5:34, eerste of tweede lid, 5:34, eerste tot en met vierde lid, 5:36, 5:37, 5:38, eerste of tweede lid, 5:39, eerste lid, 5:40, 5:41, eerste of tweede lid, 5:42, 5:43, eerste en tweede lid, 5:44, 5:48, derde tot en met achtste of tiende lid, 5:50 of 5:51 van de Wet op het financieel toezicht; of

    3°. 5:26, eerste lid, 5:28, eerste of tweede lid, 5:30, eerste of derde lid, 5:31, 5:32, eerste of vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht.

  • 2. De draagkracht komt in de hoogte van de boete tot uiting door het boetebedrag, zoals bepaald op grond van artikel 3, 4 en 5, te vermenigvuldigen met de op grond van artikel 7 toepasselijke draagkrachtfactor.

  • 3. Indien de toezichthouder niet beschikt over de voor de bepaling van de draagkracht noodzakelijke gegevens, verzoekt hij degene aan wie de boete zal worden opgelegd deze gegevens binnen een door hem te stellen redelijke termijn te verstrekken.

  • 4. Indien de betrokkene de in het derde lid bedoelde gegevens niet binnen de in dat lid bedoelde termijn verstrekt, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de draagkrachtfactor vijf van toepassing.

  • 5. Indien een boete wordt opgelegd aan een persoon die behoort tot meerdere van de in het eerste artikel genoemde categorie dan is de categorie van toepassing die leidt tot de hoogste draagkrachtfactor.

Artikel 7

De in artikel 6, tweede lid, bedoelde draagkrachtfactoren zijn:

a. draagkrachtfactor één:

1°. beleggingsondernemingen, beheerders, beleggingsinstellingen en bewaarders met een eigen vermogen van minder dan € 500.000;

2°. kredietinstellingen en clearinginstellingen met een balanstotaal van minder dan € 50.000.000;

3°. natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars met een balanstotaal van minder dan € 5.000.000.;

4°. levensverzekeraars met een balanstotaal van minder dan € 15.000.000;

5°. financiëledienstverleners, niet zijnde financiële ondernemingen als bedoeld onder 1° tot en met 4°, waarvan het aantal werknemers, gemeten naar voltijdsequivalent, dat zich rechtstreeks bezighoudt met financiële dienstverlening minder dan 15 bedraagt;

6°. personen die in of vanuit Nederland bedrijfsmatig buiten besloten kring opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben, danwel in de uitoefening van een beroep of bedrijf als tussenpersoon werkzaamheden te verrichten ten behoeve van deze activiteiten met een omzet van minder dan € 100.000;

7°. personen en vennootschappen, niet zijnde financiële ondernemingen als bedoeld onder 1° tot en met 6°, met een eigen vermogen van minder dan € 150.000.

b. draagkrachtfactor twee:

1°. beleggingsondernemingen, beheerders, beleggingsinstellingen en bewaarders met een eigen vermogen van ten minste € 500.000 maar minder dan € 5.000.000;

2°. Kredietinstellingen en clearinginstellingen met een balanstotaal van ten minste € 50.000.000 maar minder dan € 500.000.000;

3°. natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 5.000.000 maar minder dan € 25.000.000;

4°. levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 15.000.000 maar minder dan € 75.000.000;

5°. financiëledienstverleners, niet zijnde financiële ondernemingen als bedoeld onder 1° tot en met 4°, waarvan het aantal werknemers, gemeten naar voltijdsequivalent, dat zich rechtstreeks bezighoudt met financiële dienstverlening ten minste 15 maar minder dan 25 bedraagt;

6°. personen die in of vanuit Nederland bedrijfsmatig buiten besloten kring opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben, danwel in de uitoefening van een beroep of bedrijf als tussenpersoon werkzaamheden te verrichten ten behoeve van deze activiteiten met een omzet van ten minste € 100.000, maar niet meer dan € 200.000;

7°. personen en vennootschappen, niet zijnde financiële ondernemingen als bedoeld onder 1° tot en met 6°, met een eigen vermogen van ten minste € 150.000 maar minder dan € 300.000.

c. draagkrachtfactor drie:

1°. beleggingsondernemingen, beheerders, beleggingsinstellingen en bewaarders met een eigen vermogen van ten minste € 5.000.000 maar minder dan € 50.000.000;

2°. Kredietinstellingen en clearinginstellingen met een balanstotaal van ten minste € 500.000.000 maar minder dan € 5.000.000.000;

3°. natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 25.000.000 maar minder dan € 125.000.000;

4°. levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 75.000.000 maar minder dan € 375.000.000;

5°. financiëledienstverleners, niet zijnde financiële ondernemingen als bedoeld onder 1° tot en met 4°, waarvan het aantal werknemers, gemeten naar voltijdsequivalent, dat zich rechtstreeks bezighoudt met financiële dienstverlening ten minste 25 maar minder dan 40 bedraagt;

6°. personen die in of vanuit Nederland bedrijfsmatig buiten besloten kring opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben, danwel in de uitoefening van een beroep of bedrijf als tussenpersoon werkzaamheden te verrichten ten behoeve van deze activiteiten met een omzet van ten minste € 200.000, maar niet meer dan € 300.000;

7°. personen en vennootschappen, niet zijnde financiële ondernemingen als bedoeld onder 1° tot en met 6°, met een eigen vermogen van ten minste € 300.000 maar minder dan € 500.000.

d. draagkrachtfactor vier:

1°. beleggingsondernemingen, beheerders, beleggingsinstellingen en bewaarders met een eigen vermogen van ten minste € 50.000.000 maar minder dan € 500.000.000;

2°. kredietinstellingen en clearinginstellingen met een balanstotaal van ten minste € 5.000.000.000 maar minder dan € 50.000.000.000;

3°. natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 125.000.000 maar minder dan € 500.000.000;

4°. levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 375.000.000 maar minder dan € 1.500.000.000;

5°. financiëledienstverleners, niet zijnde financiële ondernemingen als bedoeld onder 1° tot en met 4°, waarvan het aantal werknemers, gemeten naar voltijdsequivalent, dat zich rechtstreeks bezighoudt met financiële dienstverlening ten minste 40 maar minder dan 50 bedraagt;

6°. personen die in of vanuit Nederland bedrijfsmatig buiten besloten kring opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben, danwel in de uitoefening van een beroep of bedrijf als tussenpersoon werkzaamheden te verrichten ten behoeve van deze activiteiten met een omzet van ten minste € 300.000, maar niet meer dan € 400.000;

7°. personen en vennootschappen, niet zijnde financiële ondernemingen als bedoeld onder 1° tot en met 6°, met een eigen vermogen van ten minste € 500.000 maar minder dan € 5.000.000.

e. draagkrachtfactor vijf:

1°. beleggingsondernemingen, beheerders, beleggingsinstellingen en bewaarders met een eigen vermogen van ten minste € 500.000.000;

2°. kredietinstellingen en clearinginstellingen met een balanstotaal van ten minste € 50.000.000.000;

3°. natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 500.000.000;

4°. levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 1.500.000.000;

5°. financiëledienstverleners, niet zijnde financiële ondernemingen als bedoeld onder 1° tot en met 4°, waarvan het aantal werknemers, gemeten naar voltijdsequivalent, dat zich rechtstreeks bezighoudt met financiële dienstverlening ten minste 50 bedraagt;

6°. personen die in of vanuit Nederland bedrijfsmatig buiten besloten kring opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben, danwel in de uitoefening van een beroep of bedrijf als tussenpersoon werkzaamheden te verrichten ten behoeve van deze activiteiten met een omzet van ten minste € 400.000;

7°. personen en vennootschappen, niet zijnde financiële ondernemingen als bedoeld onder 1° tot en met 6°, met een eigen vermogen van ten minste € 5.000.000.

Artikel 8

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit boetes Wft.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting en bijlage in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 12 oktober 2006

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de eenendertigste oktober 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Artikel 1:80 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geeft de in die wet bedoelde toezichthouders (de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank) de bevoegdheid om ter zake van overtreding van het ingevolge de Wft bepaalde een bestuurlijke boete op te leggen. In de bijlage bij artikel 1:80 van de Wft is opgenomen voor welke overtredingen een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Evenals op grond van de Wet financiële dienstverlening, de Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in effectenuitgevende instellingen, de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, die door de Wft zijn vervangen, bezitten de toezichthouders slechts een beperkte discretionaire bevoegdheid tot vaststelling van het bedrag van de bestuurlijke boete. Artikel 1:81, eerste lid, van de Wft bepaalt dat het bedrag van de bestuurlijke boete bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald. Dit besluit strekt tot uitvoering van dit artikel. Het bedrag van de bestuurlijke boete, zoals berekend op grond van dit besluit, staat in beginsel vast. Alleen indien het bedrag van de boete in een bepaald geval onevenredig hoog is, kan de toezichthouder het lager stellen op grond van artikel 1:81, derde lid, van de Wft.

Primair is met dit besluit, wat betreft het systeem van oplegging en het bedrag van de boete, geen beleidswijziging beoogd ten opzichte van de hiervoor genoemde sectorale wetten. De systematiek blijft gelijk: het bedrag van de boete is enerzijds afhankelijk van de categorie waarin de overtreding is ingedeeld en anderzijds van een (eventuele) draagkrachtfactor. Echter, het samenbrengen van de verschillende «boetebijlagen» van de sectorale wetten, en enkele algemene maatregelen van bestuur, in één algemene maatregel van bestuur heeft wel tot gevolg dat er een aantal wijzigingen heeft plaatsgehad, voornamelijk door harmonisatie en actualisering. Deze zullen hieronder in het artikelsgewijze gedeelte van deze nota van toelichting nader worden toegelicht.

Een andere hier te noemen wijziging is dat de betrokkene voortaan altijd in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen, voorafgaand aan het opleggen van een boete. In de sectorale regelgeving bestond de regeling dat er bij een boete waarvoor het tariefnummer 1 of 2 van toepassing was de betrokkene niet in die gelegenheid gesteld behoefde te worden zijn zienswijze naar voren te brengen. Deze bepaling is niet overgenomen; bij het opleggen van een boete zal wat betreft de uitzonderingen op de hoorplicht onverkort de afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht gelden. Dit is in het bijzonder van belang nu in beginsel iedere bestuurlijke boete gepubliceerd zal worden, al dan niet onmiddellijk na het opleggen daarvan.

2. Administratieve lasten

Aan dit besluit zijn geen administratieve lasten verbonden. Bij het opleggen van een bestuurlijke boete gaat het om de sanctionering van een bepaalde overtreding, dit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten.

3. Consultatie

Nederlandse vereniging van assurantieadviseurs en financiële dienstverleners (NvA)

In haar reactie op de consultatie van dit besluit gaf de NvA aan bezorgd te zijn over de voorgestelde indeling van de financiëledienstverleners voor het bepalen van de draagkracht. De NvA gaf aan dat bij de indeling van de draagkrachtcategorieën de verschillen tussen de verscheidende onder toezicht staande instellingen niet voldoende tot uiting komen. Naar aanleiding van dit commentaar is artikel 4 van het besluit aangepast. De aantallen voltijdsequivalenten zijn in de onderdelen a tot en met e verhoogd.

Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars (het Verbond)

Allereerst stelden de NVB en het verbond in hun commentaar dat het ontwerpbesluit een wijziging van de boetesystematiek inhield. Dit zou in strijd zijn met hetgeen in het Algemeen Overleg van 13 oktober 2005, inzake de nieuwe boetesystematiek, is opgetekend. Hierbij wordt vooral verwezen naar het niet langer indelen in twee categorieën van de bestuurlijke boetes. Een categorie waarbij wel en een categorie waarbij geen rekening wordt gehouden met de draagkracht van de overtreder.

Naar aanleiding hiervan wordt opgemerkt dat het geenszins de bedoeling is om met dit besluit reeds een deel van de voorgestelde boetesystematiek te implementeren. De redenen om niet langer een tweetal categorieën op te nemen zijn vooral gelegen in een vereenvoudiging van de draagkrachtbepaling, in lijn met de gedachte achter het voorstel1 dat de bestuurlijke boete heeft geïntroduceerd in de financiële toezichtswetgeving. Bij dit oorspronkelijke wetsvoorstel was een belangrijke reden om twee tabellen te maken het feit dat ook een niet onder toezicht staande instelling bepaalde overtredingen kon begaan, met name natuurlijke personen. Deze gedachte is echter reeds niet geheel vast gehouden onder de sectorale wetgeving. In de Wet toezicht effectenverkeer 1995 werd bijvoorbeeld ook bij natuurlijke personen rekening gehouden met de draagkracht. Met de huidige redactie wordt beoogd om het draagkrachtbeginsel, in lijn met de voorheen bestaande wetgeving, verder te implementeren en de regeling voorts te vereenvoudigen. Wanneer dit in bepaalde gevallen er toe leidt dat er voor bepaalde overtreders nu wel en voorheen niet met de draagkracht rekening wordt gehouden dan is dit een voorzien en wenselijk gevolg. Deze aanpassing is echter geen aanpassing die ingegeven wordt door de toekomstige boetesystematiek.

Daarnaast wordt het met de aangepaste wijze van bepalen van draagkracht mogelijk om ook bij de beboeting van illegale instellingen rekening te houden met de draagkracht. Het ontbreken van deze mogelijkheid werd als een omissie ervaren. Hierop zal in de artikelsgewijze toelichting nader op worden ingegaan.

Dutch Fund and Asset Management Association (DUFAS)

De opmerkingen van DUFAS richtten zich voornamelijk op de hoogte van de tarieven en de manier waarop met de draagkracht rekening wordt gehouden. Deze opmerkingen hebben geleid tot aanpassing van dit besluit. De opmerkingen zullen mee worden genomen bij de implementatie van de voorgestelde wijzigingen van de boetesystematiek.

Raad van de Effectenbranche (REB) en Euronext

Ook de REB en Euronext gaven in hun commentaar aan dat er niet vooruit dient te worden gelopen op de nieuwe boetesystematiek. Voor een reactie hierop zij verwezen naar de behandeling van het commentaar van de NVB en het Verbond. Dit geldt eveneens voor de opmerkingen te aanzien van de gewijzigde manier waarop er met de draagkracht rekening dient te worden gehouden.

Een andere opmerking ziet op de afwijkende wijze van de bepaling van de draagkracht bij financiëledienstverleners. Deze systematiek is rechtstreeks overgenomen van de Wet financiële dienstverlening. Naar aanleiding van het commentaar van de NvA zijn de aantallen voltijdsequivalenten opgehoogd.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 bepaalt de wijze waarop het eigen vermogen moet worden berekend. Een dergelijke bepaling was ook opgenomen in de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Dit artikel dient in samenhang met artikel 6 gelezen te worden. Artikel 6 bepaalt dat in een aantal gevallen draagkracht in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete. Daarvoor worden in artikel 7 draagkrachtfactoren vastgesteld, waarbij als maatstaf onder andere het eigen vermogen en balanstotaal gelden. Dit artikel maakt duidelijk hoe deze begrippen moeten worden gehanteerd. Primair wordt hiervoor aangeknoopt bij de jaarrekening, bedoeld in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Niet in alle gevallen zal echter een jaarrekening verplicht zijn. In die gevallen wordt aangeknoopt bij de administratie zoals deze op basis van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) dient te worden aangehouden.

In een aantal gevallen zal de draagkracht dienen te worden bepaald voor een persoon die noch verplicht is een jaarrekening op te stellen, noch administratieplichtig is in de zin van de Awr, zoals in het geval van buitenlands rechtspersoon of een natuurlijk persoon. In deze bijzondere gevallen zijn de documenten die in de eerste twee leden worden bedoeld niet voorhanden. Voor deze gevallen bepaalt het derde lid dat de toezichthouder, aan de hand van documenten die wel beschikbaar zijn, met inachtneming van de in artikel 362 van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek bedoelde normen, het eigen vermogen dan wel balanstotaal bepaalt. Het betreft hier de normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd voor het geven van een verantwoord oordeel over het vermogen. Deze normen zijn weliswaar niet direct toepasselijk, maar de toezichthouder dient ze wel als leidraad te nemen bij het bepalen van de hoogte van het eigen vermogen dan wel balanstotaal.

Artikel 2

Dit artikel stelt de hoogte vast van de boetes die door de toezichthouders kunnen worden opgelegd bij overtreding van de in artikel 3, 4 en 5 genoemde artikelen. De bedragen, ingedeeld onder vijf tariefnummers, die sinds de invoering van het boete-instrument in de financiële wetgeving in 2000 niet waren gewijzigd, zijn ten opzichte van de sectorale wetgeving beperkt verhoogd. Met deze verhoging is een aanpassing aan de prijsontwikkelingen beoogd en zijn bovendien de bedragen op ronde getallen gebracht. Daarnaast zijn ook de grensbedragen in artikel 6 voor de draagkrachtfactor aangepast. Op deze wijze blijft de balans die op deze terreinen bestond onder de werking van de sectorale wetgeving behouden.

Voorts is als gevolg van de harmonisatie het tariefnummer 2a, dat gold voor een relatief klein aantal overtredingen onder meer op het terrein van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, komen te vervallen. Dit is bereikt door de tariefnummers 2 en 2a samen te voegen tot tariefnummer 2, waarbij in de meeste gevallen het boetebedrag op het lagere niveau van categorie 2 is gehandhaafd. Voor het harmoniseren op het niveau van categorie 2 is gekozen omdat deze categorie in alle wetten voorkwam en het tariefnummer 2a een uitzondering betrof. Deze indeling komt grotendeels overeen met de indeling die voor vergelijkbare overtredingen in andere sectorale wetten werd gevolgd. Wel zijn hierop enkele uitzonderingen gemaakt, zoals bijvoorbeeld de artikelen 4:20 en 4:23 van de Wft. De reden hiervoor is dat deze bepalingen een verplichting opleggen om informatie aan consumenten te verstrekken. In de nieuwe indeling van de boetecategorie wordt een dergelijke bepaling beboet met het tarief uit categorie 3.

Artikel 3

Dit artikel bepaalt de hoogte van de boete voor overtredingen door aan elke beboetbare bepaling een tariefnummer te koppelen. Het tariefnummer bepaalt, indien van toepassing in combinatie met de draagkrachtfactor, het bedrag van de boete. Wat betreft de koppeling van de overtredingen aan de tariefnummers is zo veel mogelijk aangesloten bij de indeling zoals deze gold in de sectorale wetgeving. Wel zijn binnen de indeling van de verschillende categorieën van tariefnummers enkele harmonisaties doorgevoerd. Zo zijn enkele inconsequenties die bestonden binnen de indeling van boetecategorieën in de sectorale wetgeving weggenomen.

Dit resulteert er in dat aan de ene kant van het spectrum overtreding van verbodsbepalingen in de zwaarste, vijfde, categorie is geplaatst en dat overtreding van minder zwaarwegende administratieve regels in de eerste categorie is geplaatst. Een voorbeeld van een overtreding uit categorie 5 is de overtreding van de vergunningsplicht voor kredietinstellingen met zetel in Nederland, zoals bepaald in artikel 2:11 van de Wft. Een overtreding van een regel die in categorie 1 valt, is bijvoorbeeld de kennisgeving van wijzigingen aan de toezichthouder zoals bepaald in artikel 3:43, tweede lid, van de Wft. Tussen deze twee uitersten bevinden zich de overige overtredingen.

In de tweede categorie passen bijvoorbeeld overtredingen van regels van administratieve aard die er toe kunnen leiden dat er zwaardere overtredingen worden begaan in een later stadium. Hierbij kan gedacht worden aan de meldingsplicht in artikel 4:11, vierde lid, van de Wft van een beleggingsinstelling en beleggingsonderneming aan de toezichthouder over incidenten die verband houden met het waarborgen van een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn onderscheidenlijk haar bedrijf waarborgt.

De derde categorie is breed en divers toegepast bij overtredingen van gemiddeld zware aard en betreft bijvoorbeeld overtreding van regels met betrekking tot informatieverstrekking aan consumenten, zoals het niet gehoor geven aan een verzoek van een consument om inzicht te verlenen in het beleggingsbeleid van de financiële onderneming of het niet verstrekken van informatie aan een consument voorafgaand aan het aangaan van een overeenkomst inzake een financieel product of dienst.

De vierde categorie ten slotte betreft ernstige overtredingen. Hierbij moet worden gedacht aan het overtreden van regels op het gebied van de betrouwbaarheid van beleidsbepalers. Ook overtreding van regels die erop gericht zijn dat tijdig melding wordt gedaan door een financiële onderneming van overschrijding van bepaalde solvabiliteitsgrenzen wordt dusdanig ernstig geacht dat deze in de vierde categorie zijn geplaatst. Als laatste voorbeeld van een ernstige overtreding uit de vierde categorie kan de overtreding van kernbepalingen met betrekking tot informatievoorziening aan consumenten, zoals de verplichting tot het beschikbaar stellen van een prospectus, worden genoemd.

Artikel 4

Dit artikel stelt enkele bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Prospectusverordening beboetbaar.

Artikel 5

Dit artikel somt enkele bepalingen van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft op. Deze artikelen zijn een uitwerking van enkele artikelen uit de Wft, die opgenomen zijn in de bijlage bij artikel 1:80 Wft. Deze bepalingen in de Wft en de uitwerking daarvan in het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen bevatten geen zelfstandige normen en zijn dan ook zelf niet opgenomen in het besluit. Deze normen zijn opgenomen in de Nadere Regeling van de AFM. Deze normen uit de Nadere Regeling zijn dan ook opgenomen in artikel 5. Het beboetbaar stellen van bepalingen uit de Nadere Regeling vindt niet langer plaats in de Nadere Regeling, maar in dit besluit.

Overigens zal het beboetbaar stellen van de Nadere Regeling tijdelijk van aard zijn. De normen die nu zijn opgenomen in de Nadere Regeling zullen binnen afzienbare tijd op het niveau van een algemene maatregel van bestuur worden geregeld. Vanaf dat moment zal regelgeving op het niveau van de toezichthouders in het geheel niet meer zelfstandig beboetbaar zijn.

Artikel 6

Dit artikel bepaalt in het eerste lid dat bij het bepalen van het bedrag van de boete voor bepaalde personen rekening moet worden gehouden met hun draagkracht. Het tweede lid werkt uit op welke manier met de draagkracht rekening moet worden gehouden: door vermenigvuldiging van het bedrag van de boete, dat kan worden afgeleid uit artikel 2, 3, 4 en 5 met de bij die persoon horende draagkrachtfactor uit artikel 7.

Ook in de sectorale wetgeving speelde de draagkracht van de overtreder een rol bij de bepaling van het bedrag van de boete. De manier waarop deze een rol speelt is echter gewijzigd. In de sectorale wetgeving bepaalde de tabel waarin de overtreding was opgenomen of er met de draagkracht van de overtreder rekening moest worden gehouden; bij sommige overtredingen speelde draagkracht wel, en bij andere overtredingen geen rol. Als gevolg van de harmonisatie van de «boetebijlagen» en de uitbreiding van de groep ondertoezichtgestelden, is het niet mogelijk om voor de Wft eenzelfde regime te hanteren. De categorie waarin de overtreder valt, op basis van artikel 6, eerste lid, bepaalt binnen het huidige systeem of er rekening moet worden gehouden met draagkracht. Hiermee is beleidsmatig geen wijziging beoogd, het resultaat zal in de meeste gevallen ook niet verschillen met het systeem zoals dat voorheen gold. Wel is met de gewijzigde systematiek tegemoet gekomen aan een belangrijke tekortkoming die bestond binnen het systeem van de sectorale wetgeving: bij beboeting van zogenaamde illegale instellingen2 kon er geen rekening worden gehouden met draagkracht. Aangezien een belangrijk deel van de boetes juist aan deze illegale instellingen wordt opgelegd, werd deze situatie niet wenselijk geacht. Binnen het huidige systeem is het dan ook mogelijk om rekening te houden met de draagkracht van illegale instellingen.

Voorheen was het mogelijk om af te wijken van de regels ten aanzien van het horen van betrokkene, wanneer er een «lichte» overtreding had plaatsgevonden van normen die geplaatst waren in de eerste en tweede categorie én waarbij geen rekening behoefde te worden gehouden werd met de draagkracht van de overtreder. Een dergelijke afwijking werd niet langer wenselijk geacht. Daarom is in de Wft en in dit besluit niet mogelijk opgenomen om af te wijken van de wettelijke regeling in de Algemene wet bestuursrecht inzake het horen van de overtreder.

De toezichthouder dient alvorens de draagkracht te kunnen bepalen over de gegevens van de overtreder te beschikken. Veelal zal de toezichthouder al over deze gegevens beschikken. Wanneer dit niet het geval is dan zal de overtreder deze, binnen een door de toezichthouder te stellen, redelijke termijn dienen te verstrekken. Hierbij kan gedacht worden aan een zelfde termijn als die aan de overtreder wordt gegund voor het naar voren brengen van zijn zienswijze over het voornemen van de toezichthouder tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

Het vierde lid van artikel 6 bepaalt dat bij het uitblijven van de «draagkrachtgegevens» draagkrachtfactor vijf geldt. Aangezien dit in bepaalde situaties mogelijk tot een onevenredig hoge boete zou kunnen leiden staat voor de toezichthouder nadrukkelijk de mogelijkheid open om buitenproportionele boetes via de matigingsbevoegdheid – op grond van artikel 1:81, derde lid, van de Wft – te verlagen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen geschieden naar aanleiding van de wel voorhanden zijnde documenten. De toezichthouder zou uit deze documenten kunnen afleiden dat sprake is van een beperkte draagkracht, een matiging van de boete ligt dan voor de hand.

Het vijfde lid van artikel 6 geeft een voorrangsregeling voor het geval een overtreder in meerdere categorieën – genoemd in het eerste lid – is in te delen. Een houder van een verklaring van geen bezwaar (artikel 6, eerste lid, onderdeel c) kan eveneens een financiële onderneming zijn. De voorrangsregeling draagt er zorg voor dat de hoogste draagkrachtfactor geldt in een specifiek geval.

Artikel 7

Als gevolg van de harmonisatie van de bepalingen met betrekking tot de draagkracht, zijn de draagkrachtcategorieën anders ingedeeld dan voorheen. Waar mogelijk zijn categorieën samengevoegd (natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars); de categorieën van de Wet financiële dienstverlening (op basis van voltijdsequivalenten of te wel fte’s) en Wet toezicht effectenverkeer 1995 (vennootschappen en rechtspersonen) zijn overgenomen in dit artikel.

Zoals hierboven al is aangeven zijn, in lijn met de verhoging van de bedragen van de boetes, de grensbedragen die de draagkrachtfactor bepalen eveneens verhoogd.

De onderdelen 1° tot en met 4° zijn duidelijk afgebakende categorieën die overgenomen zijn uit de huidige wetgeving. Wat betreft de financiëledienstverleners zijn de aantallen voltijdsequivalenten in de onderdelen a tot en met e verhoogd. Hiermee wordt bereikt dat een financiëledienstverlener minder snel in een hogere draagkrachtfactor wordt ingedeeld. Door deze indeling zal een groot deel van de financiëledienstverleners niet geconfronteerd worden met een draagkrachtfactor van twee of hoger. Dit past beter bij de indeling van de overige categorieën. Hierbij kan wel worden opgemerkt dat onderdeel 7°, de «restcategorie», tevens onverkort van toepassing is op de financiëledienstverleners. Indien een financiëledienstverlener slechts een beperkt aantal personeelsleden heeft maar wel een zeer aanzienlijk eigen vermogen dan zal, op basis van de restcategorie, een hogere draagkrachtfactor van toepassing zijn.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 november 2006, nr. 22.

XNoot
1

Wet van 28 oktober 1999, Stb. 1999, 592.

XNoot
2

Met deze term wordt hier bedoeld: (rechts)personen die zonder de daarvoor benodigde vergunning of zonder te hebben voldaan aan andere markttoetredingsvereisten, opereren op de financiële markt.

Naar boven