Besluit van 11 oktober 2002 op grond van de Sanctiewet 1977, inzake het melden van transacties die zouden kunnen duiden op de financiering van terrorisme

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken, van 13 juni 2002, nr. WJB 2002-672 M, Centrale directie wetgeving, juridische en bestuurlijke zaken;

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, en 3 van de Sanctiewet 1977;

De Raad van State gehoord (advies van 7 augustus 2002, nr. W06.02.0275/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 7 oktober 2002, FM 2002-1283 M; uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Meldpunt: het meldpunt, bedoeld in artikel 2 van de Wet melding ongebruikelijke transacties;

b. Lijst: de opsomming van personen, groepen en entiteiten, neergelegd in:

1° de bijlage, behorende bij de artikelen 1 en 4 van het Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (PbEG L 344);

2° de lijst, vastgesteld op grond van artikel 2, derde lid, van verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PbEG L 344); of

3° bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkingen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (PbEG L 139);

c. Financiële instelling:

1° een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toezicht kredietwezen 1992;

2° een verzekeraar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, behoudens voor zover artikel 13 van die wet van toepassing is;

3° een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen;

4° een effecteninstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

5° een tussenpersoon als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf;

6° een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve van of op verzoek van een ander munten of bankbiljetten wisselt, munten of bankbiljetten uitbetaald, tegen inlevering van een of meer cheques of munten of bankbiljetten uitbetaald op vertoon van een creditcard;

7° een onderneming of instelling die creditcards uitgeeft, tenzij de door haar uitgegeven creditcards alleen gebruikt kunnen worden bij haarzelf of bij een onderneming of instelling die behoort tot dezelfde groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

8° een instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, eerste lid, onderdeel a.

d. Financiële dienst: het door een financiële instelling in of vanuit Nederland:

1° in bewaring nemen van effecten, bankbiljetten, munten, muntbiljetten, edele metalen en andere waarden;

2° openstellen van een rekening waarop een saldo in geld, effecten, edele metalen of andere waarden kan worden aangehouden;

3° verhuren van een safe-loket;

4° verrichten van een uitbetaling ter zake van het verzilveren van coupons of vergelijkbare stukken van obligaties of vergelijkbare waardepapieren;

5° verlenen van een dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren;

6° sluiten van een levensverzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 tegen een premie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel r, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, alsmede het daarbij verlenen van bemiddeling;

7° doen van een uitkering uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst als bedoeld onder 6°;

8° crediteren of debiteren dan wel doen crediteren of debiteren van een rekening waarop een saldo in geld, effecten, edele metalen of andere waarden kan worden aangehouden;

9° verlenen van een dienst ter zake van een transactie of van kennelijk met elkaar samenhangende transacties;

e. Transactie: een handeling of samenstel van handelingen van of ten behoeve van een cliënt in verband met het afnemen van één of meer financiële diensten.

Artikel 2

De financiële instelling doet van elk verzoek om een financiële dienst te verrichten waarbij als wederpartij optreedt, dan wel op andere wijze betrokken is, een natuurlijke persoon, rechtspersoon, groep of entiteit die is vermeld op de lijst, melding aan het meldpunt.

Artikel 3

De melding bevat, voor zover mogelijk, de volgende gegevens:

a. de identiteit van degene die verzoekt de financiële dienst te verrichten of namens wie de dienst werd verzocht;

b. de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon, groep of entiteit voor of ten behoeve van wie werd verzocht een financiële dienst te verrichten;

c. de aard, het tijdstip en de plaats van de te verrichten financiële dienst; en

d. de omvang en de herkomst van de bij de financiële dienst betrokken gelden, effecten, edele metalen of andere waarden.

Artikel 4

  • 1. Het meldpunt is bevoegd bij degene die een melding heeft gedaan, alsmede bij degene die bij een financiële dienst als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 8°, bij een transactie is betrokken waarover het meldpunt gegevens heeft verzameld, nadere gegevens of inlichtingen te vragen, teneinde te kunnen beoordelen of verzamelde gegevens dienen te worden verstrekt op grond van zijn taak bedoeld in artikel 3, onderdeel b, van de Wet melding ongebruikelijke transacties.

  • 2. Degene aan wie overeenkomstig het eerste lid deze gegevens of inlichtingen zijn gevraagd, is verplicht deze aan het meldpunt schriftelijk, alsmede in spoedeisende gevallen mondeling, te verstrekken binnen de door het meldpunt gestelde termijn.

Artikel 5

Degene die ingevolge artikel 2 een melding doet, is verplicht tot geheimhouding daarvan, onverminderd het bepaalde in artikel 10 van de Sanctiewet 1977, behoudens voor zover uit de doelstelling van dit besluit de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag liggende twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 11 oktober 2002

Beatrix

De Minister van Financiën,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de negentiende november 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Aanleiding

Het witwassen van criminele gelden en de financiering van terrorisme zijn verschillende vormen van criminaliteit, waarbij echter grotendeels gebruik wordt gemaakt van dezelfde mechanismen. De Financial Action Task Force on Money Laundering (FATF)1 heeft in oktober 2001 haar mandaat uitgebreid en acht speciale aanbevelingen inzake de strijd tegen de financiering van terrorisme ontwikkeld. Eén van deze aanbevelingen houdt in dat er aan de (financiële) instellingen een plicht moet worden opgelegd tot rapportering van (voorgenomen) transacties die mogelijk zouden kunnen duiden op de financiering van terrorisme. Daartoe heeft de FATF guidelines opgesteld. Van transacties die mogelijk zouden kunnen duiden op de financiering van terrorisme kan sprake zijn indien het (pogingen tot) financiële transacties betreft waarbij personen, groepen en entiteiten die internationaal in verband zijn gebracht met terrorisme als wederpartij optreden, dan wel op enigerlei wijze (bijvoorbeeld als opdrachtgever) betrokken zijn. Voor de implementatie van de acht speciale aanbevelingen (waaronder de meldplicht) is door de FATF als uiterste invoeringsmoment juni 2002 vastgesteld.

Aangezien de aanbevelingen van de FATF niet zijn neergelegd in een juridisch bindend instrument, is het niet mogelijk om op grond van artikel 2, tweede lid, van de Sanctiewet 1977 een ministeriële regeling vast te stellen. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van onderhavige algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2, eerste lid, Sanctiewet 1977, kan op grondslag van artikel 7 van diezelfde wet een tijdelijke ministeriële regeling worden vastgesteld.

De meldplicht

Het besluit geeft uitvoering aan de FATF-aanbevelingen door aan de financiële instellingen een meldplicht op te leggen met betrekking tot (voorgenomen) transacties waarbij personen, groepen en entiteiten betrokken zijn, die zijn vermeld op de lijst die is vastgesteld bij het Gemeenschappelijke Standpunt 931/2001/GBVB van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van terrorisme (PbEG L 344), de lijst op grond van artikel 2, derde lid van de verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PbEG L 344) dan wel de lijst die is vastgesteld bij EU-verordening 881/2002 van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkingen tegen sommige personen en enitititeiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban (PbEG L 139). Deze verordening 881/2002 implementeert VN-resolutie 1390. De meldingsplicht vloeit niet rechtstreeks voort uit het gemeenschappelijke standpunt en de verordeningen, maar is een maatregel die afzonderlijke implementatie behoeft.

De meldplicht geldt ten aanzien van alle entiteiten die internationaal (in VN- en EU-verband) als terroristisch zijn aangemerkt.

In alle gevallen zijn alle rekeningen, tegoeden etc, van betrokkenen bevroren en is ten behoeve van hen geen transactie meer mogelijk, aangezien het uitvoeren van een dergelijke transactie reeds verboden is. Daarom zal in alle gevallen de melding een voorgenomen transactie, dan wel pogingen tot financiële transacties betreffen.

De melding van transacties die duiden op de financiering van terrorisme

Het besluit bewerkstelligt dat de financiële instelling die wordt verzocht een financiële dienst te verrichten met betrekking tot een natuurlijke persoon of rechtspersoon, groep of entiteit die staat vermeld op een van de lijsten, verplicht is deze (voorgenomen) transactie, die aangemerkt kan worden als een overtreding van het in artikel 2 van de verordening vervatte verbod of een poging daartoe, te melden aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT). De keuze voor dit meldpunt is ingegeven door de mogelijke samenhang tussen witwassen en de financiering van terrorisme. Vaak zullen de gelden die gebruikt worden voor de financiering van terrorisme afkomstig zijn uit de opbrengsten van misdrijven. Hierbij valt te denken aan de drugshandel, ontvoering, afpersing en wapenhandel. Een melding kan leiden tot een onderzoek van het meldpunt als bedoeld in artikel 3, onder a, van de Wet Melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT). Het naast elkaar leggen van verschillende meldingen van (voorgenomen) transacties waartoe één en dezelfde persoon opdracht heeft gegeven, waarbij de één op een witwasindicator is binnengekomen en de ander op de indicator van terrorismefinanciering, kan uiteindelijk leiden tot een beter beeld van herkomst en bestemming van deze gelden.

Als er na vergelijking reden bestaat om in het register van het meldpunt aanwezige ongebruikelijke transacties als verdacht aan te merken, kunnen deze worden doorgemeld aan de politie.

Identificatie

Voor een efficiënte verwerking en doorgave van de gegevens die voortkomen uit de meldingen is een juiste identiteitsvaststelling van degene die verzoekt de transactie uit te voeren van groot belang.

In die gevallen waarbij een transactie die op grond van dit besluit gemeld moet worden tevens een transactie in de zin van de Wet identificatie bij dienstverlening is (WID) is, geldt reeds een identificatieplicht.

Een probleem kan zich voordoen bij transacties waarvoor geen identificatieplicht geldt op grond van de WID, maar wel een meldplicht op grond van dit besluit van toepassing is, bijvoorbeeld bij contante transacties onder € 10 000,- . In gevallen waarbij er geen identificatie heeft plaatsgevonden aan de hand van een officieel document, zal de financiële instelling moeten trachten een zo goed mogelijke beschrijving van de cliënt aan de melding toe te voegen. Indien er sprake is van een girale transactie zal het vaststellen van de identiteit kunnen geschieden aan de hand van de gegevens die zijn vastgelegd bij het openen van de rekening waar de gelden vandaan komen.

Ook bij het melden van ongebruikelijke transacties door financiële instellingen op grond van de wet MOT, zoals bij sommige voorgenomen transacties waarbij er onvoldoende subject-gerelateerde informatie beschikbaar is (bijvoorbeeld omdat de WID niet van toepassing is), wordt deze procedure gehanteerd. Financiële instellingen, het MOT en, in geval van doormelding, de opsporingsautoriteiten zijn dus al bekend met deze situatie. Meldingsformulieren van het MOT zijn om deze reden ook geschikt gemaakt om subject-gerelateerde informatie, die niet een WID-identificatie als basis heeft, te kunnen bevatten.

Administratieve lasten

De kosten voor een melding zullen circa € 24,50 bedragen. Dit bedrag is gebaseerd op de kosten die een melding op grond van de Wet MOT meebrengt.

Op dit moment zijn er binnen Nederland slechts een relatief beperkt aantal exacte en mogelijke «hits» ten aanzien van de in dit besluit genoemde lijsten. Dit houdt in dat de Nederlandse financiële instellingen slechts in beperkte mate tegoeden etc. aanhouden die toebehoren aan één van de betrokken personen, groepen of andere entiteiten. Op basis hiervan is het de verwachting dat het aantal meldingen in relatie tot personen, groepen of andere entiteiten die op de lijst staan, beperkt zal zijn.

De keuze voor een meldingsysteem dat aansluit bij de meldingen zoals deze geschieden op grond van de Wet MOT, zal de additionele kosten die dit besluit meebrengt beperken.

Artikelen

Artikel 1

Dit artikel bakent de reikwijdte van het besluit af. De personen, groepen en entiteiten waarop de meldplicht betrekking heeft zijn degenen die op een van de genoemde lijsten zijn vermeld. Onderdeel c bepaalt op welke financiële instellingen de meldplicht rust; onderdeel d somt de diensten op ten aanzien waarvan de meldplicht geldt. Bij de opsomming van de financiële instellingen en diensten is aansluiting gezocht bij de instellingen en diensten zoals deze staan genoemd in de WID en de Wet MOT. Hierbij moet benadrukt worden dat niet alle diensten en instellingen uit deze wetten zijn overgenomen; bij de keuze van instellingen en diensten is rekening gehouden met de diensten zoals deze in de verordeningen genoemd worden.

Met de in artikel 1, onderdeel d, onder 9°, van dit besluit bedoelde diensten worden ook de veelal eenmalige, incidentele diensten zoals hypothecaire leningen en de verkoop van schuldbrieven aan toonder, onder de werkingssfeer van dit besluit gebracht.

Artikel 3

Een melding dient een aantal gegevens te bevatten die het voor het MOT mogelijk maken, nader onderzoek te doen. Een financiële instelling is verplicht na te gaan of een natuurlijke persoon die voor haar verschijnt voor zichzelf dan wel voor een derde optreedt. In de praktijk zal de instelling kunnen volstaan met dit aan betrokkene te vragen.

Met betrekking tot die gevallen waar er geen identificatie conform de WID heeft plaatsgevonden zal een zo adequaat mogelijke alternatieve identificatie dienen plaats te vinden.

Ook met betrekking tot de herkomst van de bij de financiële dienst betrokken gelden, geldt een inspanningsverplichting voor de financiële instelling.

Artikel 4

Met artikel 4 wordt beoogd het meldpunt in staat te stellen om, in analogie met hetgeen bepaald in artikel 10 van de Wet MOT, de melder om nadere inlichtingen te verzoeken ter verduidelijking van de gedane melding. Het inwinnen van nadere gegevens en inlichtingen kan uitsluitend plaatsvinden binnen de taakstelling van het meldpunt, zoals vermeld in artikel 3, onderdeel b, van de Wet MOT.

Artikel 5

Voor een zo effectief mogelijke werking van het systeem is het van belang dat de persoon over wie aan het MOT gemeld wordt, niet van deze melding op de hoogte wordt gebracht.

De clausule «behoudens voor zover uit de doelstelling van deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit» draagt er zorg voor dat informatie-uitwisseling tussen de verschillende financiële instellingen mogelijk blijft.

De Minister van Financiën,

J. F. Hoogervorst


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt

XNoot
1

De FATF is 1989 opgericht door de G7 met als ministerieel mandaat de bestrijding van witwassen, alsmede (mandaatsuitbreiding 2001) de bestrijding van de financiering van terrorisme. De FATF heeft thans 29 landen en 2 organisaties als lid (waarmee alle leidende financiële centra vertegenwoordigd zijn) en geldt als de leidende internationale organisatie tegen witwassen en tegen de financiering van terrorisme.

Naar boven