5 Rechten van slachtoffers van strafbare feiten

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Implementatie van richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (PbEU 2012, L 315) ( 34236 ).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie opnieuw van harte welkom. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. We bespreken vandaag de wet die de invoering regelt van een richtlijn voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers. In deze wet wordt enorm veel geregeld. Ik wil er een paar zaken uitlichten. Slachtoffers hebben straks meer recht op informatie over de aanvang en de voortgang van de zaak en worden daarbij meer betrokken. Slachtoffers krijgen het recht op informatie over de invrijheidstelling of ontsnapping van een verdachte of veroordeelde. Slachtoffers mogen zich tijdens het voorbereidend onderzoek en de rechtszitting laten bijstaan door een advocaat. Er wordt ook bekeken of slachtoffers zo nodig beschermd moeten worden. Ook familieleden van slachtoffers krijgen recht op bescherming van slachtofferhulp. Medewerkers die met slachtoffers werken worden hierin geschoold. Dit zijn zomaar een aantal punten uit de richtlijn die in deze wet staan. De minister kan zijn inleiding straks misschien overslaan nu ik dit allemaal al opgesomd heb, maar ik wilde dit graag even benoemen. De minister heeft er zin in, zie ik, dus we krijgen van hem straks ook nog een mooie uitleg over deze wet. 

De SP is zeer blij met deze wet, maar we hebben ook een aantal vragen. Dat is ook de reden dat we dit wetsvoorstel destijds hebben onthamerd. Zoals ik vorige week tijdens het debat over slachtofferbeleid al zei, kan de zorg aan slachtoffers eigenlijk altijd beter. Ik heb een aantal punten waarover ik vragen en suggesties heb. Zo is in Amsterdam in een pilot onderzoek gedaan naar een manier om de aangiftebereidheid te laten toenemen om de criminaliteit te bestrijden. Er is geconstateerd dat illegale vreemdelingen geen aangifte durven doen, terwijl zij wel recht hebben op de gewenste ondersteuning en de rechten. Er is toen meer en beter ingezet op duidelijke communicatie over deze regeling. Er is meer geïnvesteerd in vertrouwen. Dit resulteerde in een toename van de aangiftes. Het was zo succesvol dat ze dit niet alleen in Amsterdam hebben bekeken, maar deze pilot ook hebben uitgebreid naar Utrecht en Eindhoven. Ik vond dat goed nieuws, maar ik ben erg nieuwsgierig wat hiervan terecht is gekomen, ook in de andere steden. Wordt het verder uitgebreid? Wanneer kunnen we daar meer informatie over verwachten? 

De groep spreekgerechtigden wordt uitgebreid met personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn. De SP vindt het goed dat de groep van spreekgerechtigden wordt uitgebreid. Er is echter een motie van mijn hand aangenomen over het spreekrecht bij tbs-zittingen. Dit punt zou meegenomen worden in een onderzoek dat begin 2016 klaar zou zijn. Inmiddels is het begin 2016 en zou het onderzoek klaar moeten zijn. Maar laten we wel wezen: we hebben eigenlijk geen onderzoek nodig om een motie die is aangenomen door de Tweede Kamer gewoon uit te voeren. Eigenlijk is mijn vraag dus ook niet wanneer dat onderzoek klaar is, maar wanneer de minister de motie nu eens een keer gaat uitvoeren. 

Sinds begin 2015 is Slachtofferhulp Nederland betrokken in het werkproces van ZSM. Zo worden slachtoffers nu ook geholpen bij onder andere het vorderen van de schade. Sommige slachtoffers werden voorheen soms helemaal niet gezien door slachtofferhulp, maar omdat ze bij het werkproces van ZSM worden betrokken, kan dit nu wel. Dat is goed nieuws, maar de minister stelt in zijn schriftelijke reactie op dit wetsvoorstel dat niet in alle regio's de gemaakte werkafspraken nagevolgd zijn. Kortom, niet overal hebben slachtoffers hulp van slachtofferhulp. Wanneer is dat dan wel geregeld? Wanneer is dat volledig ingevoerd? Wil hij ons daarvan op de hoogte houden? 

Dan kom ik op het punt van de verhoorstudio's. Momenteel worden gehandicapte, verstandelijk beperkte en minderjarige slachtoffers onder de 12 jaar verhoord in een gespecialiseerde verhoorstudio door getrainde specialistische verhoorders van de politie. Ik ben zelf op werkbezoek geweest bij die verhoorstudio's en was erg onder de indruk. Je moet je voorstellen dat deze mensen speciaal opgeleid zijn om te praten met kinderen. Volgens mij is het een training van tweeënhalf jaar. Het is niet altijd even gemakkelijk, ook omdat de politie vaak doet aan waarheidsvinding. De vragen kunnen dus behoorlijk rauw op je dak vallen. Als je net 13 bent, word je niet in zo'n verhoorstudio verhoord door getrainde professionals, maar juist in een kille, koude omgeving door de politie zelf. Defence for Children pleit ervoor om de doelgroep wat breder te maken, zodat ook kinderen van boven de 12 jaar verhoord kunnen worden in zo'n verhoorstudio door gespecialiseerde professionals die er weet van hebben op welke manier dat kan. Kan de minister hierop ingaan? 

In de Kamer behandelen wij geregeld wetsvoorstellen die ervoor zorgen dat de praktijk veel tijd kwijt is aan nieuwe taken. Gek genoeg regelt de minister dan niet extra capaciteit. Zo ken ik al heel wat ongedekte wetten van deze minister. Daar loop ik vandaag weer tegenaan. Het Openbaar Ministerie krijgt bijvoorbeeld een belangrijke rol in de informatieverplichting aan het slachtoffer. Er komt een zaakcoördinator die dit goed in de gaten houdt. Ik vind het goed nieuws dat die zaakcoördinator er is, maar hoeveel extra tijd is het Openbaar Ministerie daarmee kwijt? Is daar voldoende capaciteit voor? 

Ook hebben wij gevraagd naar de termijnen bij het Openbaar Ministerie. Een slachtoffer moet toch ook op tijd informatie krijgen over de voortgang van de zaak. Ik hoor nog geregeld dat slachtoffers erg kort van tevoren op de hoogte worden gebracht. Dit moeten wij echt zien te voorkomen, niet alleen vanwege het tijdig voegen in een zaak, maar ook vanwege de impact die dit kan hebben op een persoon, op het slachtoffer zelf. Het is voor een slachtoffer echt wel pittig om weer geconfronteerd te worden met de verdachte. Dat kan erg heftig zijn, dus tijdige informatie is zeer belangrijk. 

Tot slot ga ik in op de capaciteit bij de politie. De minister deed de belofte om niet zomaar weer nieuwe prioriteiten te leggen bij de nationale politie, maar deze wet is stiekem opnieuw een behoorlijke belasting voor de politie. Momenteel wordt er een diepgaandere impactanalyse gehouden over de impact van deze richtlijn op de capaciteit van de politie. Dat de impact substantieel kan zijn, weet de minister al. Vooralsnog zie ik geen enkele substantiële verandering in die zin dat de politie er daadwerkelijk capaciteit bij krijgt. Sterker nog, de minister bezuinigt 2.000 agenten weg. 

De minister zei dat hij daar een diepgaande impactanalyse over gaat houden. In twee politieregio's wordt er ook een pilot ingezet om meer inzicht te krijgen in de werklast. Die zou begin dit jaar gestart zijn. Is daar al iets over te zeggen? Is de minister bereid om, ongeacht de uitkomst van het onderzoek, daadwerkelijk ervoor te zorgen dat de politie voldoende capaciteit heeft om deze belangrijke taak uit te oefenen? Zorgt hij er in ieder geval voor dat de politie voldoende tijd en middelen heeft om haar taken, zoals het beschermen van slachtoffers, het tijdig informeren en het erbij betrekken van slachtoffers, goed te kunnen uitvoeren? 

Dat waren een heleboel punten, maar ik heb mijn bijdrage binnen de tijd afgerond, zo zie ik. 

De voorzitter:

Ja, keurig. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Voorzitter. Het waarborgen van de rechten van de slachtoffers is een vanzelfsprekend onderdeel van onze rechtsstaat. De Nederlandse wet voldoet al op een aantal punten aan de minimumnormen van de Europese richtlijn. Ik vraag mij echter af of de aanpassingen die nog nodig zijn en die de minister vandaag voorstelt, voldoende zijn. 

Een van de eerste punten die ik wil aansnijden, is de individuele beoordeling van slachtoffers waartoe de richtlijn verplicht in artikel 22. De specifieke beschermingsbehoeften van een slachtoffer moeten in kaart worden gebracht en gehonoreerd. Het kan voorkomen dat hij of zij in een speciale ruimte moet worden gehoord of dat juist contact met de verdachte in de rechtszaal moet worden vermeden. Als je geen rekening houdt met die specifieke behoefte, schiet de bescherming tekort. Daarom is het zo belangrijk hoe die individuele beoordeling in concreto wordt ingevuld. Dat weten wij nu niet, want dit wordt verder geregeld in een AMvB. Daarom vraag ik de minister of hij kan toelichten wat wij straks van die AMvB kunnen verwachten. 

Een tweede punt van aandacht is de werklast van de politie. Ik sluit aan bij het voorgaande, want de praktische uitwerking van die individuele beoordeling en bescherming komt allereerst op het bordje van de politie te liggen. De politie heeft al laten weten dat dit 69 tot 104 extra fte's kost en dat zij kennelijk voor de kosten moet opdraaien. Het is in dit huis geen geheim dat de politie het financiële water al aan de lippen staat. Hoe kan de minister deze extra taken bij de politie blijven leggen zonder extra financiële steun, zeker nu de praktische uitwerking van het voorstel voor individuele behoefte allereerst bij de politie komt te liggen? Met andere woorden: staan wij straks weer voor een financiële verrassing bij de politie? 

Mijn derde onderwerp heeft betrekking op de familieleden van het slachtoffer. Dat is een belangrijk punt, want ook familieleden kunnen het slachtoffer zijn van een strafbaar feit dat een dierbare is aangedaan. Voor D66 bestaat de familie van nu uit meer dan alleen bloedverwanten; het kunnen ook de stiefvader of stiefkinderen zijn. Ik ben benieuwd hoe de minister dit ziet. Hij schrijft in het wetsvoorstel dat het bij familieleden om de echtgenoot gaat, de persoon met wie het slachtoffer een vaste intieme relatie heeft, een gemeenschappelijk huishouden voert en duurzaam en ononderbroken samenwoont. De minister vervolgt met bloedverwanten en tot slot nog personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn. 

Ik vraag in dit kader aandacht voor twee aspecten. In de eerste plaats de personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn. Wat bedoelt de minister daarmee? Doelt hij dan op economische of sociale afhankelijkheid of op verzorging? Hoe moet ik dit interpreteren? 

In de tweede plaats de persoon met wie het slachtoffer een vaste intieme relatie heeft. De minister vertaalt dit in het wetsvoorstel als de geregistreerde partner of andere levensgezel van het slachtoffer. Kan de minister uitleggen of met dit alles ook de stieffamilie wordt bedoeld en dan in de zin zoals dit eerder in de Kamer aan de orde is geweest bij de behandeling van het wetsvoorstel over het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden? De Kamer heeft dit wetsvoorstel kort geleden aangenomen. Daarin wordt het spreekrecht wel aan de stieffamilie toebedeeld. De kernpunten zijn dan de nauwe band die de stieffamilie heeft en het behoren tot hetzelfde gezin. 

In het voorstel dat wij vandaag bespreken gaat het weliswaar om andere rechten dan het spreekrecht, maar het gaat nog steeds om dezelfde slachtoffers. Daarom is het de vraag of ik met de definitie van familie die de minister in de memorie van toelichting geeft, ervan kan uitgaan dat deze rechten ook voor de stieffamilie gelden. De richtlijn biedt daarvoor de ruimte. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister. 

De richtlijn bepaalt dat ook in Nederland aangifte moet kunnen worden gedaan als je slachtoffer bent van een strafbaar feit in een ander land. Dat lijkt mij heldere taal, maar de minister worstelt hiermee. Hij schrijft dat dit moeilijk is, omdat Nederland dan geen rechtsmacht heeft over het verdere verloop van die aangifte omdat de Nederlandse rechter niet bevoegd zou zijn. Het is nu juist de bedoeling van de richtlijn om iedereen de gelegenheid te geven om overal in Europa aangifte te doen. De lidstaten moeten het dus onderling zo regelen dat het voortaan wel kan. Zal de minister hierin het voortouw nemen nu hij ook het voorzitterschap van de EU bekleedt? Zal hij ervoor zorgen dat iedere aangifte in de EU kan worden opgenomen, ongeacht de vraag in welke lidstaat het delict is gepleegd? 

Ik kom nu op het punt van de privacy van het slachtoffer. De verknochtheid van D66 met privacy is bekend. In Nederland zijn op dit gebied al veel goede dingen gedaan, maar ik heb mijn twijfels of wij wel voldoende doen aan de opname van gegevens van het slachtoffer in het strafdossier. Bij zedendelicten kan een slachtoffer al verhinderen dat medische gegevens — dat ligt natuurlijk heel gevoelig — worden betrokken in het onderzoek. Wat D66 betreft is het slachtoffer echter altijd de baas over zijn eigen gegevens. Ik denk bijvoorbeeld aan geweldsdelicten en de noodzaak om secundaire victimisatie, het nog een keer slachtoffer worden van dezelfde dader, te voorkomen. Ik kan mij dus heel goed indenken dat het slachtoffer niet wil dat gevoelige persoonlijke gegevens van hemzelf in het dossier en via het dossier bij de verdachte terechtkomen. Een slachtoffer zou daarom niet alleen voor persoonsgegevens, maar ook voor medische of andere gevoelige gegevens instemmingsrecht moeten hebben om zo zelf te kunnen bepalen welke persoonlijke gegevens wel en welke niet in een dossier komen. Mijn vraag aan de minister is of hij de mening van D66 deelt dat het aan het slachtoffer is om zelf te beslissen over het gebruik van zijn of haar gegevens in het strafdossier. 

Bij dit alles gaat het natuurlijk altijd om het bewaren van de balans, ook die tussen het slachtoffer en de verdachte. Ook de verdachte kan soms bescherming nodig hebben tegen het slachtoffer. Het is met dit voorstel niet mogelijk om het slachtoffer bepaalde informatie over het strafproces te weigeren. Het Openbaar Ministerie kan het wel uitstellen, maar kan uiteindelijk niet verhinderen dat het slachtoffer bijvoorbeeld bij een afrekening in het criminele milieu of bij liquidaties, zoals wij kort geleden hebben gezien, te weten komt wie het op hem gemunt heeft. Als het slachtoffer dat te weten komt, kan dit heel ongewenste gevolgen hebben, vooral als geen vervolging kan plaatsvinden of geen veroordeling van de verdachte volgt. Juist in die gevallen kan het nodig zijn om de informatie niet aan het slachtoffer te geven met het oog op voorkomen van eventuele wraak- of vergeldingsacties. Ik denk dat de minister dan zegt dat het niet kan op grond van de richtlijn, omdat de richtlijn niet voorziet in een dergelijke weigeringsgrond. Ik ben het dan echter niet met hem eens, want in de richtlijn gaat het om minimumnormen. Je kunt dus altijd iets meer doen. In dit geval zou het gaan om een aanscherping. Mijn concrete vraag aan de minister is, of hij mogelijkheden ziet om het OM in staat te stellen bepaalde informatie aan het slachtoffer te onthouden als die de veiligheid van de verdachte in gevaar zou brengen. Is de minister bereid om hiertoe de voorschriften in de Nederlandse wet aan te scherpen? 

Ik rond af. Wat D66 betreft wordt de richtlijn snel uitgevoerd, maar mijn oordeel over het wetsvoorstel zal afhangen van de reactie van de minister op de volgende punten: 

1. de individuele beoordeling en werklast bij de politie; 

2. de rechten van de stieffamilie; 

3. de Europese aangifte, die dan ook in Nederland of in iedere lidstaat mogelijk zou moeten zijn; 

4. de privacybescherming van het slachtoffer; 

5. de veiligheid van de verdachte. 

De voorzitter:

De heer Recourt heeft nog een interruptie aan u; hij stond er al heel lang. 

De heer Recourt (PvdA):

Ja, ik had al heel lang een vraag. Die gaat over punt 4, de privacy van het slachtoffer. Daarover hebben wij het in het algemeen overleg van twee weken geleden uitgebreid gehad. Er wordt het maximale gedaan, of er wordt in ieder geval wat aan gedaan. Nu introduceert D66 iets nieuws, namelijk toestemming van het slachtoffer zelf om gegevens, zoals medische gegevens, in het dossier op te nemen en dus kenbaar te maken aan de verdachte. Dat snap ik niet helemaal. Het lijkt mij dat je medische gegevens überhaupt nooit in het strafdossier opneemt als ze niet relevant zijn. Zodra ze relevant zijn, kun je ze weer moeilijk aan de verdediging onthouden. Kan D66 toelichten hoe men dit ziet? 

Mevrouw Swinkels (D66):

De vertrouwelijke gegevens, ook medische, worden wel degelijk in het dossier opgenomen. Je kunt ze een-op-een overnemen en dan staat alles erin, zoals de diagnose en alle onderliggende stukken. Het slachtoffer zelf zou moeten kunnen zeggen wat wel en niet in het dossier terecht moet komen. Dat beoogt de weigeringsgrond die ik voorstel of, hoe je het wilt noemen, het instemmingsrecht. Het kan gemakkelijk door een parafrase op te nemen, door iets niet specifiek te benoemen of door sommige delen te anonimiseren, dit alles om recht te doen aan de privacy van het slachtoffer. 

De heer Recourt (PvdA):

Ja, maar volgens mij hebben we als Kamer twee weken geleden, toen we het hierover hadden, unaniem hierop gedrukt. We zijn het er dus allemaal over eens dat je zo min mogelijk privacygevoelige informatie moet geven, maar het gaat natuurlijk om die gegevens die wel nodig zijn voor de verdediging. Als je het slachtoffer een bevoegdheid geeft van "dit niet", zit daarbij dan ook een procedure voor de verdachte of de advocaat van de verdachte om aan te geven dat hij de gegevens nodig heeft voor de verdediging? Tuig je dan geen enorme procedure op terwijl je dit op een veel praktischer manier kunt regelen? 

Mevrouw Swinkels (D66):

Het is aan het Openbaar Ministerie om dit te regelen met het slachtoffer. Je moet dan beginnen met het slachtoffer het recht te geven om tegen het Openbaar Ministerie te zeggen dat hij bepaalde dingen niet in het dossier wil hebben. Als de heer Recourt zegt dat dit algemeen is onderschreven, dan is dat zo. Als daarover vervolgens een probleem ontstaat, is er altijd nog beroep op de rechter mogelijk. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie kan van harte instemmen met het wetsvoorstel. Een verdere verbetering van de positie van slachtoffers, zowel in Nederland als daarbuiten, is van groot belang. Jaren geleden begon Ernst Hirsch Ballin met de eerste stappen ter versterking van de positie van slachtoffers, samen met Partij van de Arbeid-staatssecretaris Albayrak. Dit wordt nu door de VVD verder uitgewerkt. Dat is goed. Volgens mij zijn we het heel erg met elkaar eens dat je iedere keer stappen moet zetten om dit te verbeteren. Indertijd hebben we al tegen elkaar gezegd dat we er heel dicht bij moeten blijven om te bezien of we er nog verder in kunnen gaan. Het is heel goed dat de minister daar een missie van gemaakt heeft. 

Het is heel belangrijk dat we die positie niet alleen in Nederland, maar zeker ook in Europa versterken. Daarover heb ik toch nog een soort hartenkreet. Ik kan me nog heel goed herinneren — dat soort dingen vergeet je nooit — dat ik ooit in het buitenland slachtoffer werd van een misdrijf. Toen kwam ik bij de politie en eigenlijk ben ik daar niet verder gekomen dan het woord "qué". Toen was het afgelopen. Ik kwam er niet door, ik kon er niet over spreken. Ik dacht: dat is mijn lot, het is jammer, ik heb schade en ik zal die moeten dragen. Gaat de minister volgen hoe het gaat wanneer een Nederlandse ingezetene slachtoffer wordt in het buitenland? Zet hij dit ook op de agenda bij zijn collega van Buitenlandse Zaken zodat die dit met de ambassades kan bespreken? Weten de ambassades straks ook wat nu eigenlijk de bedoeling is, wat de Europese richtlijnen zijn en wat de verplichtingen van de verschillende lidstaten zijn? Als een slachtoffer zich meldt en ook alleen het woordje "qué" kan zeggen, terwijl hij echt dramatisch slachtoffer is geworden en niet alleen met schade een politiebureau uitliep, dan willen wij graag dat onze ambassades naast onze slachtoffers gaan staan. Kan de minister dat toezeggen? De meest dramatische vorm is natuurlijk wanneer een nabestaande het slachtoffer is. Niet in alle landen is een nabestaande gelijkgesteld aan een slachtoffer. Dat is ook een punt van zorg voor de CDA-fractie. Pakt de minister dit ook nog op in de JBZ-Raad? We willen dat een nabestaande overal als volwaardig slachtoffer wordt beschouwd. 

In de consultatieronde heeft Slachtofferhulp Nederland een aantal belangrijke punten opgeworpen. Een basispunt was het volgende. Op een heleboel plekken zijn de rechten van slachtoffers wel goed vastgelegd in wetgeving, richtlijnen of instructienormen voor politie en Openbaar Ministerie, maar wat als die rechten met voeten worden getreden? Op heel veel momenten heeft het slachtoffer eigenlijk niets in handen om zaken af te dwingen. Dat blijft wel een punt van zorg. Ik denk eigenlijk dat dit niet kan, omdat wij in Nederland een stelsel hebben waarin tijdens een rechtszitting de verdachte feitelijk centraal staat — het is zijn berechting — en er een stevige positie voor het slachtoffer is. Toch kun je soms willen dat de slachtofferrechten kunnen worden afgedwongen. Kan de minister daar vandaag nog op reageren? Hoe ziet hij dat? Ik wil geen concreet voorstel hiertoe doen, maar dit moet wel een belangrijke plek krijgen in de herijking van het Wetboek van Strafvordering. Op welke momenten vinden wij dat een slachtoffer dit recht heeft, niet krijgt en wel iets in handen moet hebben om het te kunnen afdwingen wanneer hij benadeeld is? Ik zei al dat het een goed wetsvoorstel is waarin belangrijke stappen worden gezet. Europa doet dus ook duidelijk dingen heel goed. Nederland kan nog een beetje voortgeduwd worden. Andere landen hebben echt nog wel een stevig been bij te trekken en daar is dit allemaal voor bedacht. Op een paar punten zouden wij het toch nog net een stapje verder willen brengen en daarom hebben wij daarover amendementen ingediend. 

Het eerste punt betreft de situatie dat er beslag is gelegd, er spullen in beslag zijn genomen, er uiteindelijk een verdachte, een dader is gepakt en de spullen gevonden zijn. Waarom zouden we niet gewoon in de wet opnemen dat die spullen onverwijld naar het slachtoffer terug moeten? Er staat wel dat de spullen naar het slachtoffer terug moeten, maar wij zijn bang dat het, als je niet heel duidelijk maakt dat het onverwijld moet, toch een soort puntje wordt dat op enig moment aan het einde van de zitting moet worden afgevinkt. Ik geloof echt wel dat officieren van justitie het belang ervan inzien, maar uiteindelijk is het een gewoon proces. Ik denk dat dat vinkje een stap hoger komt te staan op het lijstje dat een officier van justitie moet afwerken als je er "onverwijld" in zet. Daarom hebben wij daarover een amendement ingediend. Ik ben zeer benieuwd te horen hoe de minister hiernaar kijkt. 

Een ander punt is de reiskostenvergoeding. Het is eigenlijk een heel klein punt, want we hebben al heel erg veel geregeld. Wat hebben we geregeld? We hebben eigenlijk geregeld dat de kosten van een slachtoffer dat verplicht een bijdrage levert, sneller worden vergoed. Als een slachtoffer het zelf wil — het spreekrecht is nog niet helemaal duidelijk — dan krijgt hij de reiskosten eigenlijk niet vergoed. Dat vind ik jammer, want ik denk dat het belangrijk is dat je gewoon probeert een slachtoffer zo veel mogelijk te accommoderen en daar past ook een reiskostenvergoeding bij, hoe banaal dat misschien ook klinkt. Daarover gaat mijn tweede amendement. Regel het nu gewoon goed. Slachtoffers maken hoge kosten en waarom zou je ze dan met die kosten laten zitten? 

Het derde punt is zeker interessant, want hierover zijn twee amendementen ingediend. Het gaat erom dat een slachtoffer moet worden geïnformeerd over zijn proces. Voor de terechtzitting in eerste aanleg en het hoger beroep hebben we het inmiddels geregeld: een slachtoffer wordt daarvan op een goede manier in kennis gesteld. Over de Hoge Raad bestaat echter nog onduidelijkheid. Er liggen twee amendementen voor. Als ik het heel simpel samenvat, ligt er een amendement voor dat regelt dat een slachtoffers wordt geïnformeerd als een zaak naar de Hoge Raad gaat en een amendement van het CDA dat regelt dat het slachtoffer wordt geïnformeerd, wanneer de Hoge Raad besluit een zaak te verwijzen naar het gerechtshof, omdat de zaak dan weer inhoudelijk wordt behandeld. Wat vindt de minister eigenlijk het beste? Als we dat weten, moet de Kamer nagaan wat zij zelf wil. Het CDA heeft er niet voor gekozen om het per definitie zo te regelen dat iedere gang naar de Hoge Raad moet worden bericht aan het slachtoffer, omdat het dan heel vaak niet gaat over iets wat het slachtoffer aangaat. Moet je het op dat moment doen, dan ontstaat er eigenlijk alleen maar onrust en ik weet niet of we het slachtoffer daarmee dienen. Het is wel belangrijk dat du moment dat de Hoge Raad beslist dat een zaak opnieuw inhoudelijk moet worden behandeld door een gerechtshof, het slachtoffer terstond wordt geïnformeerd. Ik heb gehoord dat er bij de Hoge Raad een systeempje is en dat het vaak wel gebeurt, maar als het al vaak wel gebeurt en we het goed hebben geregeld voor de eerste aanleg en het hoger beroep, dan moeten we het ook in de wet regelen voor het geval het een uitspraak van de Hoge Raad betreft. 

Voorzitter. Dat waren de drie amendementen die de CDA-fractie eergisteren heeft ingediend. 

De heer Van Oosten (VVD):

Het amendement op stuk nr. 11 ziet op de reiskosten. Mevrouw Van Toorenburg heeft er goed en kritisch naar gekeken en ik heb ook sympathie voor de achterliggende gedachte, maar ik vraag mij wel af of het noodzakelijk is om het bij wet te regelen. Of is het ook mogelijk — wellicht kan zij die vraag doorgeleiden naar de minister — dat wat hiermee wordt beoogd langs een andere weg wordt georganiseerd? 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het heeft mijn voorkeur om het bij wet te regelen, omdat we ook andere kostenvergoedingen bij wet hebben geregeld. Het is een beetje gek om het een wel en het ander niet zo te regelen, want daardoor kan het slachtoffer wellicht toch weer met lege handen komen te staan. Als de minister zegt dat hij het net zo goed op een andere manier kan regelen, dan vind ik dat best. Het hoeft niet met stoom en kokend water in de wet opgenomen te worden als het maar geregeld wordt. 

De heer Van Oosten (VVD):

Als u die vraag dan even bij de minister neerlegt, dan … 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik geleid die bij dezen elegant door naar de minister. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb een vraag over het amendement over het kennisgeven aan het slachtoffer van cassatieberoepen bij de Hoge Raad. Er liggen twee amendementen en ik ben het met u eens dat we voor het beste amendement moeten kiezen. Misschien moeten we die amendementen zelfs wel in elkaar schuiven als blijkt dat ze allebei zinvol zijn. 

U zegt over het amendement dat de heer Van Oosten en ik hebben ingediend dat het eigenlijk niet nodig is, omdat het heel vaak niet over zaken gaat die het slachtoffer aangaan. Dus waarom zou je het slachtoffer dan informeren? Is dat niet een beetje betuttelend? Kan het slachtoffer dat niet beter zelf bepalen? Allereerst is de zaak door het instellen van cassatie nog niet onherroepelijk. Het lijkt mij relevant om dat aan het slachtoffer mee te geven. Ten tweede hebben wij ten aanzien van het spreekrecht en een heel aantal andere onderwerpen steeds gezegd: wij beslissen als overheid wel voor het slachtoffer wat wel en wat niet goed is. Moeten wij niet gewoon zeggen: slachtoffer, dit is er aan de hand, het is aan u of u wilt komen of dat u niet wilt komen? Moeten die verantwoordelijkheid en die beslissing niet gewoon bij het slachtoffer zelf komen te liggen? 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat is inderdaad een dilemma. Ik ben het helemaal eens met de heer Recourt dat wij slachtoffers niet moeten betuttelen en dat wij geen dingen bij ze weg moeten houden, omdat het anders niet goed is voor ze. Ik zie echter ook dat er bij een cassatieberoep iets bijzonders aan de hand is. Het gaat dan niet om de feitelijke zaak; er wordt alleen gekeken of de rechter zijn werk heeft gedaan. Dat weet de heer Recourt als geen ander. Er zijn heel wat situaties denkbaar waarin het oordeel om heel andere redenen wordt uitgesproken. Is het dan nodig om tegen een slachtoffer dat op dat moment al de hele voorfase heeft gehad — de eerste aanleg, het hoger beroep — nog een keer te zeggen: mind you, er komt nog een uitspraak van de Hoge Raad aan? Wij weten dat dit soms wel twee of drie jaar kan duren. Als het twee, drie jaar duurt voordat een zaak wordt behandeld op een onderdeel dat niets te maken heeft met de feitelijke behandeling van de zaak, moeten wij dat dan willen? Dat is een beetje mijn dilemma. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik ben het met u eens dat het vaak niet gaat om iets wat het slachtoffer van belang vindt, maar het kan er wel mee eindigen — en dan komen we bij uw amendement — dat de zaak teruggaat naar het hof en alsnog inhoudelijk wordt bezien. Misschien wordt het wel een vrijspraak. Kortom, het is wel relevant voor het slachtoffer, ook al heeft hij of zij niet direct een rol, om te weten dat de zaak naar de Hoge Raad gaat, dus nog niet onherroepelijk is en in theorie nog alle kanten op kan. Als je alleen maar rapporteert dat de zaak weer teruggaat naar het hof, sla je die groep over. Die denkt dan "de zaak is klaar", maar die zaak is helemaal niet klaar; die staat nog gewoon open. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Misschien heeft de heer Recourt gelijk. Dat hoor ik dan graag van de minister. Wat wel heel erg pleit voor de visie van de minister is dat we vroeger de situatie hadden dat, omdat een zaak niet onherroepelijk was, een gedetineerde nog niet werd overgebracht naar de gevangenis. Dat is er helemaal uit. Ik hoor ook wel dat er veel minder cassatieberoepen zijn en dat die helemaal niet meer zo'n doel dienen. Misschien heeft de heer Recourt gelijk. Dan hoor ik dat graag van de minister. Dan gaan we voor jullie amendement, zeg ik tegen de heer Recourt. Als dat echter niet zo is, dan wil ik graag een amendement achter de hand houden. Misschien moeten we dan met elkaar bezien hoe we daar met de altijd briljante ondersteuning van het ministerie van Veiligheid en Justitie iets moois van kunnen maken. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Heel kort. Is mevrouw Van Toorenburg het met mij eens dat we het slachtoffer serieus moeten nemen? 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik vind het een beetje domme vraag, want natuurlijk is dat zo. Kom op. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik heb altijd geleerd dat domme vragen mogen, vooral als ze tot iets leiden. Dat is het volgende. Mevrouw Van Toorenburg zei ja op mijn retorische vraag of we het slachtoffer serieus moeten nemen. Is zij het er dan ook mee eens dat we de slachtoffers zelf moeten laten nadenken wat zij met informatie doen? Ik vraag dit juist aansluitend bij wat hier net is gezegd over cassatie. Dan kun je toch gewoon kort aan het slachtoffer uitleggen, schriftelijk of mondeling, hoe het verdergaat, ook in cassatie? 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De fracties van het CDA, de PvdA en de VVD hebben juist laten zien dat ze de slachtoffers serieus nemen, namelijk door een amendement in te dienen om ervoor te zorgen dat de slachtoffers die informatie krijgen. Als D66 dat ook had gedaan, dan hadden we hier nu drie amendementen gehad, maar er liggen er maar twee. Dus op de vraag of we het serieus nemen, zeg ik: ja, maar we willen het wel op de beste manier doen. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat waren de drie amendementen die wij hebben ingediend. 

Er zijn nog een paar punten waarop wij wat onduidelijkheid voelen. Er is een misdrijf gepleegd in een lidstaat en wij hebben afgesproken dat daarvan in Nederland aangifte zou kunnen worden gedaan. Op dit moment is het zo geregeld dat dit eigenlijk alleen maar kan wanneer Nederland op enige manier ook rechtsmacht heeft. De minister heeft toegezegd, het Openbaar Ministerie te verzoeken om ernaar te kijken of die aanwijzing nog in lijn is met het nieuwe artikel 17 van de richtlijn. Wij willen graag weten wat daarbij de stand van de dag is. 

Ook willen wij graag weten hoe het staat met de aangiftevolgservice. Daarmee kunnen mensen op internet bekijken hoever de zaak waarin zij slachtoffer zijn op dat moment is gevorderd. Hoe gaat het daarmee? Is dat al voldoende neergezet? Die service zou nu eigenlijk al moeten zijn ingevoerd, in ieder geval in 2016. Hoever zijn wij daarmee? 

Een paar dingen kunnen wij niet zo heel goed doorgronden. Die betreffen vooral de financiën. Andere sprekers voor ons hebben daar veel over gezegd, dus ik kan er relatief kort over zijn. Het is onduidelijk wat de impact is. Sterker nog, wij zijn er gaandeweg achter gekomen dat het ministerie wel haar best heeft gedaan om een impactanalyse te maken. De CDA-fractie heeft daarom gevraagd, en tot onze verrassing kwamen wij erachter dat die was gemaakt. Het erge is dat die impactanalyse uiteindelijk vrij schokkende uitkomsten heeft. Wij willen vandaag graag van de minister weten wat dit betekent. Betekent dit dat de enorme tekorten bij de politie misschien nog oplopen omdat dit ook allemaal geld kost? Wij willen het graag uitgeven, maar hoe gaan wij dat uiteindelijk met elkaar regelen? Kijk bijvoorbeeld naar verhoorruimten, kijk naar spreekkamers. Wij hebben vanmorgen gesproken over de wachtkamers die nog niet geregeld zijn. Het kan toch niet waar zijn dat wij hierover weer zeven jaar gaan praten? In het andere debat vroeg de heer Van Oosten of het zo lang heeft geduurd. Mevrouw Kooiman knikte volgens mij al. Zo lang heeft het daadwerkelijk geduurd, zei ook mevrouw Helder. Het wordt een beetje sneu als wij weer eindeloos moeten trekken aan een dood paard met de argumentatie dat er geen geld voor is. Wij willen dus echt weten: is hier geld voor? Wanneer is dat voldoende? Ook het verlies aan operationele capaciteit bij de politie kan niemand hebben. Er zijn veel mensen ziek thuis, er is een grote vluchtelingencrisis en uiteindelijk lijden het reguliere politiewerk en het opsporingswerk daaronder. 

Wij hebben wel gelezen dat er door de Europese Unie een meerjarige subsidie beschikbaar wordt gesteld. Dat is dan misschien een lichtpuntje. Betekent dit ook dat die subsidie misschien beschikbaar is voor de nationale politie in de taakuitoefening ten aanzien van deze versterking van de positie van het slachtoffer? Ook dat horen wij graag. Ik denk dat dat heel belangrijk is. 

Ik kom tot een afronding, ruim binnen de tijd. Het is mooi dat wij weer een stap hebben kunnen zetten in de versterking van de positie van slachtoffers. Als wij straks het hele traject van de versterking van het Wetboek van Strafvordering doorgaan, moeten wij misschien nog bekijken of daarin nog een aantal zaken moeten worden versterkt. Het is een continu proces. Er blijkt ook altijd weer een spanning te zijn. Bij Nederlandse verdachten gaat alles om die persoon, terwijl het slachtoffer degene is die er heel ongewild bij betrokken is. Het is ons allen erom te doen om die positie te versterken en te verbeteren, want alleen zo verzacht je iets. 

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. In dit parlement zijn wij inmiddels enige decennia aan het spreken over de positie van het slachtoffer. Ik kan me herinneren — ik was toen zelf nog lang geen Kamerlid — dat Boris Dittrich ooit begon met wat als wij nu terugkijken een heel klein spreekrecht is. Dat werd toen echt als revolutionair gezien: jongens, jongens, het slachtoffer een positie geven, dat was wat! Dat vinden wij nu vrij normaal, maar nog steeds zien wij ontwikkelingen. Iets minder lang geleden heeft deze minister als Kamerlid samen met mij een amendement ingediend om dat spreekrecht verder te verruimen. Dat werd toen verworpen. Inmiddels heeft de Kamer dat aangenomen en ligt het bij de Eerste Kamer. Ik hoop dat de Eerste Kamer die langzame stappen ook gaat zetten, zodat dit ook daar wordt aangenomen. 

Zo'n zelfde ontwikkeling zie je in Europa. Nederland is voorloper waar het gaat om nadenken over de positie van slachtoffers; daar ben ik eigenlijk wel trots op. Maar Europa trekt met deze richtlijn een been bij. Voor de partijen die Europa geen warm hart toedragen: dit lijkt me toch een mooi voorbeeld dat Europa gewoon goed werk doet. Als je het dan toch nationalistisch bekijkt: de meeste Nederlanders komen met enige regelmaat ook in andere landen binnen de EU, en als je beroofd wordt in Spanje — mevrouw Van Toorenburg gaf het voorbeeld al — heb je er echt baat bij dat je gewoon goed behandeld wordt. 

De richtlijn heeft voor de rest van Europa misschien grotere gevolgen dan voor ons, maar hij heeft ook voor ons gevolgen. Ik ga ze niet allemaal opnoemen, want dat is keurig gedaan in de memorie van toelichting en dat zal de minister zo ook nog wel doen. Ik pik er een paar kleine puntjes uit. Misschien zijn het wel grotere puntjes. 

De richtlijn is niet discriminerend. Dat lijkt een waarheid als een koe, maar op het moment dat je de consequenties gaat doordenken, kom je natuurlijk uit bij mensen zonder status in Nederland: vreemdelingen, vluchtelingen en anderen zonder status. In de richtlijn wordt dus expliciet geen onderscheid gemaakt tussen slachtoffers met en zonder verblijfsstatus. Dat betekent dat alle slachtoffers rechten kunnen ontlenen aan deze richtlijn. Het slachtofferschap en de strafprocedure hebben geen opschortende werking. Als er een beslissing wordt genomen over het verblijfsrecht van een slachtoffer, kan die illegale vreemdeling worden uitgezet zonder het strafproces bij te kunnen wonen. Tijdens de schriftelijke behandeling hebben we gevraagd om een verruiming van de B8-regeling. Die regeling geldt al voor slachtoffers van mensenhandel. Zij hebben het recht om gedurende het strafproces in Nederland te blijven om mogelijk als getuige op te treden. De minister is niet van plan om deze regeling te verruimen voor slachtoffers van zedenmisdrijven of ernstige geweldsmisdrijven, omdat volgens de regering het uitbuitingscriterium in deze gevallen ontbreekt. 

Het lijkt mij dat de ernst van een misdrijf leidend moet zijn. Ik wil geen wet van Meden en Perzen die bepaalt dat bij een heel ernstig misdrijf degene zonder verblijfsstatus altijd in Nederland moet blijven totdat het proces is afgelopen. Dat kan jaren duren en dat hoeft ook helemaal niet in het belang van die vreemdeling te zijn. Maar ik wil wel dat er maatwerk mogelijk is. Ik kan me voorstellen dat de officier van justitie hier een belangrijke rol in kan spelen. Op het moment dat je het slachtoffer gewoon nog nodig hebt als getuige om die zaak tot een goed einde te brengen, moet het mogelijk zijn om de verwijdering uit Nederland eventjes op te schorten tot de zitting geweest is of de proceshandeling gedaan is. Ik zou graag meer ruimte hebben bij die regeling. Ik wil geen wet van Meden en Perzen. De B8-regeling hoeft nu niet op iedereen van toepassing te zijn, maar ik wil wel de ruimte voor de officier van justitie om de non-discriminatieclausule die de richtlijn geeft gewoon in Nederland toe te passen. 

Verder lezen we dat de regeling veilige aangifte ongedocumenteerde vreemdelingen in 2016 gefaseerd wordt ingevoerd. Kan de minister daar een toelichting op geven? Kan de minister aangeven hoe de politie de doelgroep illegale vreemdelingen gaat benaderen en hoe zij daarmee omgaat in het kader van deze richtlijn slachtofferschap? 

Ik heb een heel lang stuk over minderjarige en kwetsbare slachtoffers bij verhoor. Collega Kooiman heeft daar ook wat over gezegd. De Partij van de Arbeid is het in belangrijke mate met de SP eens. Het moet goed geregeld worden, met gespecialiseerd politiepersoneel in ruimtes die daarvoor geschikt zijn, met name voor kinderen onder de 12 jaar, maar het lijkt me dat er ook aandacht voor moet zijn voor slachtoffers boven de 12 jaar. Ik sluit me dus aan bij de vragen die mevrouw Kooiman hierover heeft gesteld en ik wacht het antwoord met belangstelling af. 

Ik heb mijn vragen over amendementen in interrupties gesteld. Dat punt sla ik nu dus over. Ik sluit me ook weer aan bij de vragen die anderen hebben gesteld over de impact. Wat doet dit financieel en met de capaciteit van politie en andere partijen zoals het Openbaar Ministerie en rechtbanken? Het zijn goede plannen, maar ook goede plannen kosten geld en tijd. Daarmee ben ik aan het einde gekomen van deze heel goede richtlijn en de goede implementatie in Nederlandse wetgeving. Op een paar puntjes kan het nog beter. We gaan naar de minister luisteren. 

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Helder geen behoefte heeft om het woord te voeren. Dan krijgt de heer Van Oosten van de VVD-fractie het woord. 

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Ook ik heb relatief weinig spreektijd aangevraagd, omdat ik niet zo gek veel toe te voegen heb aan dit voorstel, noch vragen daarover heb te stellen aan het kabinet, in het bijzonder aan de minister van Veiligheid en Justitie. In de kern zijn het prima voorstellen. Ze versterken de positie van het slachtoffer, waar wij in feite al de hele ochtend over spreken in diverse debatten. Ik ben elke keer weer gelukkig met het feit dat ik bij het kabinet én de collega's proef dat iedereen zich daar op zijn of haar eigen wijze, op de beste manier voor wil inzetten. 

Mevrouw Swinkels bracht het punt van de familieleden al op. Familieleden kunnen ook verdachten zijn. Er wordt al wat over gesteld in de stukken die hieraan vooraf zijn gegaan, maar kan de minister nader duiden hoe de politie of het Openbaar Ministerie om moet gaan met familieleden die tevens verdachten zijn, gegeven het feit dat familieleden volgens dit wetsvoorstel ook worden beschouwd als slachtoffer? In het bijzonder ben ik ook geïnteresseerd in de vraag die mevrouw Swinkels neerlegt. De wereld is wel wat veranderd. Wij kennen tegenwoordig ook gezinnen die anders zijn samengesteld dan het traditionele gezin. Wij hebben stiefgezinnen. Wij hebben mensen die misschien niet getrouwd zijn et cetera. Maar zij hebben op het oog wel een familierelatie met elkaar. Hoe moet ik dat duiden in het licht van dit voorstel? Graag krijg ik een nadere reactie van de minister daarop, zodat daar geen misverstanden over bestaan. 

De individuele beoordeling van de politie is een majeur punt, dat wordt opgebracht. De minister geeft aan in de memorie van toelichting dat de uitwerking nog een aantal jaren op zich laat wachten. Althans, dat vergt nog de nodige aandacht de komende jaren. Dat betekent dat daar nu in heel precieze zin misschien niet heel veel over te zeggen valt, maar wat mag ik verwachten? Wordt er nagedacht over andere beschermingsmaatregelen dan de maatregelen die nu bekend zijn en die ook genoemd worden, zoals het locatieverbod, het huisverbod et cetera? Daaraan gekoppeld: wanneer vindt de aangekondigde evaluatie plaats? 

Ik kom op de financiën. Er is een subsidie toegekend vanuit Europa. Waar hebben wij het dan precies over? Wat wordt daar dan uit gefinancierd? Zoals ik net al deed bij het VAO dat hieraan voorafging over de contourennota Wetboek van Strafvordering, vraag ik opnieuw om oog te houden voor de implicaties die dat voor uitvoerende organisaties zal hebben, in het bijzonder voor politie en Openbaar Ministerie. Hoe voorkomen wij dat de operationele sterkte hieraan zal inboeten? 

Ten slotte, collega Recourt en ik hebben een amendement ingediend. Laten wij het oordeel van de minister daarover even afwachten. Ik heb ook het amendement van mevrouw Van Toorenburg gezien. Wellicht kunnen wij elkaar daarin vinden. 

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. 

De vergadering wordt van 11.54 uur tot 12.11 uur geschorst. 

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik dank de leden van de verschillende fracties voor hun inbreng in eerste termijn van dit in mijn ogen belangrijke wetsvoorstel. Mevrouw Kooiman zei het al: het wetsvoorstel betreft de implementatie van een Europese richtlijn met minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten. Dat is een uitgangspunt dat de Nederlandse regering van harte toejuicht. Ik ben blij dat ik eigenlijk bij alle fracties, behoudens in zekere zin bij die van D66, brede steun voor het wetsvoorstel hoor. We kunnen dus ervan uitgaan dat dit wetsvoorstel op grote instemming van deze Kamer kan rekenen. Ik verheug me daarop, omdat we in het proces om tot dit wetsvoorstel te komen, uitgebreid met elkaar van gedachten hebben gewisseld over de richtlijn zelf, die ons verplicht om haar in Nederland in te voeren. 

Zoals bekend is het Europese Kaderbesluit uit 2011 door middel van de inwerkingtreding van de richtlijn ingetrokken. Het goede nieuws is dat de positie van slachtoffers van strafbare feiten in Nederland sinds 2001 enorm is versterkt. Belangrijke mijlpaal was de inwerkingtreding op 1 januari 2011 van de Wet wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces. Hiermee werden de rechten van slachtoffers voor het eerst verankerd in het Wetboek van Strafvordering. Ook daarna zijn de rechten van slachtoffers verder versterkt. Verschillende leden hebben daarop gewezen. 

Sinds 2014 is het mogelijk om beslag te laten leggen op de goederen van verdachten om zeker te stellen dat er geld zal zijn voor het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer. Momenteel is een wetsvoorstel tot uitbreiding van het spreekrecht in behandeling in de Eerste Kamer. Daarin wordt voorzien in een uitbreiding van de werking van het Schadefonds Geweldsmisdrijven naar nabestaanden bij dood door schuld bij verkeersmisdrijven. Dat belangrijke punt is door deze Kamer opgebracht; het is verankerd in de wet. In de zomer van 2015 is een wetsvoorstel ten aanzien van het vergoeden van affectieschade aan deze Kamer aangeboden. In het traject ter modernisering van de strafvordering wordt op een aantal punten de positie van de benadeelde partij verbeterd. De Kamer werd daarover al geïnformeerd in de contourennota. Eerder vandaag is er tijdens een VAO over een motie gesproken waarin nog verder aan de regering wordt gevraagd, op dat punt in de modernisering de positie van slachtoffers nog verder te versterken. 

Dat betekent dat niet alleen in wetgeving, maar zeker ook in de praktijk, de positie van slachtoffers in de afgelopen jaren sterk is verbeterd. Er zijn slachtofferloketten gekomen waar politie, OM en Slachtofferhulp Nederland samenwerken en slachtoffers terechtkunnen voor informatie en advies. Nabestaanden en slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven kunnen ondersteuning krijgen van een professionele case manager van Slachtofferhulp Nederland. Ook is er een speciale opleiding tot stand gekomen voor slachtofferadvocaten. Slachtoffers worden in de praktijk beter geïnformeerd en er wordt vaker rekening gehouden met hun belangen, bijvoorbeeld bij beslissingen over het verlof van gedetineerden. In Nederland voldoen we dan ook aan veel van de minimumnormen die de Europese richtlijn stelt. Mevrouw Kooiman opende het debat met die constatering. 

Maar er vloeien uit de richtlijn ook nieuwe verplichtingen voort die in de Nederlandse wetgeving moeten worden opgenomen en die in de praktijk zullen moeten worden geborgd. Nieuw is bijvoorbeeld dat de slachtofferdefinitie wordt uitgebreid. Dit betekent dat meer personen als slachtoffer rechten krijgen en dat dus ook voor hen voorzieningen moeten worden getroffen. Ook worden slachtoffers straks bij het eerste contact met de politie geïnformeerd over hun rechten en beschikbare hulp en krijgen ze recht op meer informatie over de voortgang van de zaak dan tot op heden het geval is. Verder regelt dit wetsvoorstel dat slachtoffers die de Nederlandse taal niet of onvoldoende begrijpen, kunnen vragen om een schriftelijke vertaling van relevante stukken. Dat betekent ook, zeg ik tegen mevrouw Van Toorenburg, dat in Nederland het woord "qué" nooit het einde kan zijn van de bejegening van een slachtoffer dat de Nederlandse taal niet machtig is. Ook mogen slachtoffers zich laten bijstaan door een persoon naar keuze, naast een advocaat, en een wettelijk vertegenwoordiger. 

Een ander belangrijk nieuw element is de individuele beoordeling van slachtoffers. Met dit instrumentarium kan de politie straks beter beoordelen of een slachtoffer kwetsbaar is en welke maatregelen vervolgens kunnen worden ingezet om het slachtoffer te beschermen. Ik kom daar nog op terug, want het is ook een heel belangrijk element ten aanzien van de verhoormethodes. Ik verwacht dan ook dat we slachtoffers door de individuele beoordeling een betere bescherming kunnen bieden. De normen die het strafprocesrecht direct betreffen, staan in het voorstel voor de implementatiewet. Een aantal instructienormen, gericht op politie, OM en organisaties voor slachtofferhulp, zullen worden opgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur. 

Zodra de behandeling van het wetsvoorstel in deze Kamer is afgerond, zal het ontwerp van die Algemene Maatregel van Bestuur aan de Raad van State worden voorgelegd voor advies. Ik ben bereid om, zoals mevrouw Swinkels verzocht, het concept van het concept van het concept van deze Algemene Maatregel van Bestuur te gelegener tijd aan de Kamer toe te sturen, zodat zij daarvan kennis kan nemen. Het is in ieder geval de bedoeling dat dit wetsvoorstel en de Algemene Maatregel van Bestuur tegelijkertijd in werking zullen treden; bij voorkeur dit voorjaar al. In de praktijk worden de nieuwe normen uitgevoerd door de politie, het Openbaar Ministerie, de rechtspraak, Slachtofferhulp Nederland, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de reclassering. De ketenpartners worden bij de implementatie ondersteund door het programma "Recht doen aan slachtoffers" van mijn ministerie, waarmee ik de Kamer bekend acht. 

Begrijpelijkerwijs zijn er verscheidene vragen gesteld over de gevolgen van de nieuwe regeling voor de politie. Ik zal er even in het algemeen iets over zeggen; daarna kom ik op individuele vragen op dat punt terug. De zorgen die de verschillende fracties hebben geuit over de mogelijke impact van dit wetsvoorstel op de politie, neem ik uiteraard zeer serieus. In 2014 is een eerste impactanalyse gemaakt met een voorlopige inschatting van de mogelijke uitvoeringslasten voor de politie. Die heb ik in het najaar van 2015 aan de Kamer gestuurd. Zoals blijkt uit de brief die ik op 2 december 2015 van de korpsleiding ontving, is de landelijke, structurele impact van de invoering van dit wetsvoorstel op de politie op dit moment nog niet goed vast te stellen. Wel is duidelijk dat de implementatie van de richtlijn het nodige van de politie zal vragen. De politie is natuurlijk de eerste partij die contact zal hebben met slachtoffers. De politie speelt dan ook een zeer belangrijke rol bij de informatievoorziening aan slachtoffers en bij de bescherming van kwetsbare slachtoffers. Met name de invoering van het instrumentarium voor een individuele beoordeling van kwetsbare slachtoffers zal gevolgen hebben voor de werklast van de politie. Daar wees een groot aantal van de leden van de Kamer ook al op. 

Ik vind het dan ook belangrijk dat deze gevolgen stapsgewijs en in nauw overleg met de politie in kaart worden gebracht. Dat doe ik onder meer door middel van een pilot met de politie, het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland. Die pilot loopt in de eerste helft van 2016. Er wordt getoetst op welke manier de individuele beoordeling zo effectief en efficiënt mogelijk kan worden toegepast. Met het pilotproject kan ook preciezer worden nagegaan wat de verwachte gevolgen zijn van de invoering van het instrumentarium voor het werk van de ketenpartners. Ik vind het van belang dat de individuele beoordeling voldoet aan de normen die de richtlijn hiervoor stelt en dat zij werkelijk bijdraagt aan de bescherming van slachtoffers. Tegelijkertijd streef ik naar een instrumentarium waarmee de praktijk ook goed uit de voeten kan en dat past binnen de beschikbare middelen. Op basis van de resultaten van de pilot zal ik in overleg met de ketenpartners besluiten over de landelijke invoering van dit instrumentarium. Als daarbij het financiële vraagstuk zal spelen, dan is dat een onderwerp voor de begroting van 2017 van mijn ministerie. Zo meteen kom ik even terug op de vragen over de Europese subsidie. 

Mevrouw Swinkels heeft gevraagd naar de financiële dekking. Voor de invoering van de richtlijn zijn destijds geen extra financiële middelen beschikbaar gesteld. Ik ben mij er echter van bewust dat de invoering van de richtlijn zal leiden tot structurele kosten voor de partners in de strafrechtketen. De impactanalyse uit 2014 gaf een eerste inschatting, waaruit duidelijk werd dat de invoering vooral gevolgen zou hebben voor de politie. Een diepgaandere analyse van de politie heeft geen eenduidig beeld opgeleverd. Dat de precieze impact op de politie nog niet te bepalen is, komt vooral doordat het instrumentarium dat nodig is voor de individuele beoordeling van de kwetsbaarheid van slachtoffers nog niet uitontwikkeld is. Omdat het instrumentarium nog niet compleet is, is heel moeilijk vast te stellen wat de gevolgen van de toepassing daarvan zullen zijn. Daarom is de pilot gestart in twee politieregio's, waar met die individuele beoordeling wordt gewerkt. In de zomer van 2016 wordt die pilot afgerond. Ik verwacht dan ook in de zomer van dit jaar een realistischer beeld te hebben van de kosten die daarmee gemoeid zijn, zowel van de kosten van de capaciteit als van de kosten op andere terreinen die bij de politie terechtkomen. Vervolgens zal ik beslissen hoe we daarvoor dekking zullen vinden. Dat neem ik mee in de begroting. Daarin weeg ik wel mee dat Nederland nu al relatief veel doet aan de bescherming van slachtoffers. In de praktijk worden namelijk al bijzondere maatregelen getroffen om kwetsbare slachtoffers te beschermen. Tegelijk behoeven de signalering en de bescherming van kwetsbare slachtoffers in de strafrechtketen nog verdere verbetering. 

Naast de invoering van de richtlijn zijn er natuurlijk nog andere opgaven bij slachtofferbeleid die om structurele middelen vragen. Dat betekent dat ik, hoe dan ook, prioriteiten moet stellen binnen het totaal aan opgaven. Ik heb ook al in het algemeen overleg over het slachtofferbeleid aangekondigd dat ik na de zomer een meerjarenprogrammering voor het slachtofferbeleid aan de Kamer zal doen toekomen. Deze programmering zal duidelijkheid bieden over welke doelen wanneer zullen zijn gerealiseerd, welke organisatie de doelen uitvoert en met welke middelen. De individuele beoordeling, waar we het nu over hebben, is daar een onderdeel van. Ik zal de Kamer voor de begrotingsbehandeling van V en J voor 2017 daar verder over informeren. Daarmee geef ik ook uitvoering aan de motie-Van der Staaij, waarin wordt gevraagd om de Tweede Kamer te informeren over hoe slachtoffergericht werken structureel en financieel wordt geborgd. 

Er werd naar de Europese subsidie gevraagd. Het goede nieuws is dat die inderdaad verstrekt is. Als het goed is, komt de subsidie in twee tranches. Alles bij elkaar beloopt het bedrag naar verwachting 8 miljoen euro. Dit bedrag is beschikbaar voor incidentele kosten die worden gemaakt ten behoeve van de invoering van de richtlijn. Daarbij moet de Kamer denken aan de kosten die gemoeid zijn met het opleiden van mensen om de individuele beoordeling te kunnen maken en dat soort zaken. Europa zal niet voorzien in een subsidie voor structurele kosten. Die zal ik dus moeten dekken in mijn eigen begroting. 

Mevrouw Kooiman en mevrouw Swinkels hebben gevraagd naar de stand van zaken van de pilot. Ik moet oppassen dat ik niet in herhaling val, maar ik denk dat het wel van belang is om te zeggen wat die pilot oplevert: een inventarisatie van het bestaande instrumentarium binnen de politie voor risicotaxatie van slachtoffers, een impactanalyse van de ICT-gevolgen voor de politie, een rekenmodel voor het capaciteitsbeslag en de benodigde financiën en een privacy-impactanalyse, die natuurlijk noodzakelijk is. De pilot wordt in de zomer afgerond en draait nu in de politie-eenheden Arnhem en Maastricht. Het uitgangspunt is dat dit in ieder geval pragmatisch en realistisch moet zijn en dat dit met de juiste, bij voorkeur natuurlijk zo klein mogelijke, capaciteit op een goede manier kan worden uitgevoerd. Om die reden heb ik besloten dat de implementatie door de politie een looptijd zal hebben tot in ieder geval 1 januari 2019, omdat de veranderingen op dit terrein zodanig van aard zijn dat je ze zorgvuldig en met de juiste fasering moet invullen. 

Mevrouw Swinkels (D66):

De minister praat over een lange termijn en over een soort meerjarenplan voor de concrete uitvoering van de verplichtingen van de richtlijn. Hoe kijkt de minister dan aan tegen het feit dat de implementatietermijn al vorig jaar in november is verstreken? 

Minister Van der Steur:

Zoals mevrouw Swinkels zonder twijfel weet, zijn er twee vormen van implementatie. Er is de wettelijke implementatie en het is juist dat de termijn daarvan is verstreken. Daarnaast is er de feitelijke implementatie. Als de wet er eenmaal is, moet je hem vervolgens ook nog gaan invoeren. Op dat punt zal de Europese Commissie uiteindelijk toezien. Wij zullen moeten voldoen aan de eisen die de Europese Commissie daaraan stelt, maar het is natuurlijk aan de lidstaten zelf om te bepalen in welk tempo de richtlijn kan worden ingevoerd. Tegelijkertijd merk ik op dat het natuurlijk ook in ons belang is dat de richtlijn in overige lidstaten wel zo snel mogelijk wordt uitgevoerd, ook ter bescherming van Nederlandse slachtoffers die in het buitenland geconfronteerd worden met de situatie die mevrouw Van Toorenburg heeft beschreven. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Juist vanwege dat punt zei ik dat het zo vervelend is dat we niet weten wat er in de AMvB komt, want dat is de lagere regelgeving. Dat onttrekt zich vervolgens aan het zicht van de Kamer. 

Minister Van der Steur:

Nee, want als mevrouw Swinkels goed geluisterd heeft, heeft ze mij zojuist horen zeggen dat ik bereid ben om de AMvB op het juiste, geëigende moment ter informatie aan de Kamer te sturen. Als mevrouw Swinkels dat bericht dus niet mist, zal ze geheel geïnformeerd zijn, zoals ik zojuist al heb gezegd. 

Ik kom op de vraag van mevrouw Kooiman over de verhoorkamers. Laten we vooropstellen dat ik het geheel eens ben met mevrouw Kooiman dat minderjarige slachtoffers standaard kwetsbare slachtoffers zijn. Bij het verhoor van dergelijke slachtoffers moet je daar uiteraard rekening mee houden. Gelukkig is het goede nieuws dat dat gebeurt; dat weet mevrouw Kooiman ook. De politie kijkt bij minderjarige slachtoffers nu al naar de ontwikkelingsleeftijd in plaats van naar de feitelijke leeftijd. Als de ontwikkelingsleeftijd aanleiding geeft om het minderjarige slachtoffer in aanmerking te laten komen voor een bijzondere wijze van verhoor, gebeurt dat ook. Dan is er dus ruimte om zo'n slachtoffer in een kindvriendelijke studio te verhoren. Het is van groot belang dat we dat maatwerk blijven leveren. De hoofdregel is dat alle minderjarige slachtoffers onder de 12 sowieso recht hebben op gebruik van de verhoorstudio. Ik denk dat mevrouw Kooiman en ik dat geheel met elkaar eens zijn. Dit zal ook gebeuren bij degenen in de groep van 12 tot 18 van wie de politie op basis van het instrumentarium zegt dat zij behoefte hebben aan de bijzondere verhoorstudio. 

Waarom zeg je niet gewoon dat alle minderjarige slachtoffers in de verhoorstudio worden verhoord? Mevrouw Kooiman heeft een verhoorstudio bezocht; dat heb ikzelf ook een paar keer gedaan. De studio's zijn over het algemeen echt gericht op kinderen die jonger zijn dan 12. Er is daar veel speelgoed en er zijn daar allerlei manieren om kinderen tot rust te brengen. Als je daar als 16- of 17-jarige in komt te zitten, vraag je je op een gegeven moment af of je wel serieus wordt genomen. Dat is het grote belang van het maatwerk dat wij moeten toepassen. De minderjarigen die behoefte hebben aan die studio, moeten daar dus voor in aanmerking komen. Degenen die daar helemaal geen behoefte aan hebben omdat hun ontwikkeling zodanig is dat dat echt niet passend is, moeten we daar vooral niet mee lastigvallen. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Zoals de heer Van der Steur zelf weet … 

De voorzitter:

De minister. 

Mevrouw Kooiman (SP):

De minister is inderdaad op werkbezoek geweest. Hij weet dus dat de verhoorkamers inmiddels zijn aangepast en dat het speelgoed niet in zicht is. Dat wordt eigenlijk alleen gebruikt als een kind jonger is dan 12, omdat daar ook volwassenen in worden verhoord die verstandelijk beperkt zijn. Het komt nu maar zelden voor dat er van die verhoorkamers gebruik wordt gemaakt voor minderjarigen boven de 12 jaar. Is de minister bereid om de verhoorkamers in ieder geval vaker te laten gebruiken dan nu? 

Minister Van der Steur:

Het doel moet niet zijn om de verhoorstudio's vaker te gebruiken, maar om ze op het juiste moment toe te passen. Ik ben zeker bereid om de Kamer daarover te informeren in het kader van de voortgangsbrief over het slachtofferbeleid. Volgens mij zal ik die na de zomer naar de Kamer sturen. Daarin zal ik aangeven wat in de praktijk de ervaringen zijn met de toepassing van deze regel. Mevrouw Kooiman en ik zijn het erover eens dat zo'n speciale verhoorstudio gewoon moet worden gebruikt voor een kwetsbaar slachtoffer dat ouder is dan 12 maar jonger dan 18 en daar behoefte aan heeft en dat de speciale verhoorstudio in de andere gevallen niet moet worden gebruikt. Ik zal de Kamer daarover informeren. 

Mevrouw Kooiman heeft ook gevraagd naar het werkproces van ZSM. Per 1 januari 2015 is Slachtofferhulp Nederland zeven dagen per week beschikbaar. Dat betekent dat er geen slachtoffers meer tussen de wal en het schip vallen, maar de werkprocessen moeten zich nog wel zetten. Er is ook sprake van een continue monitoring met de ketenpartners om te bezien of in ZSM alles ten aanzien van slachtoffers gaat zoals we dat graag willen. 

Mevrouw Kooiman vroeg ook naar de uitkomsten van de pilot Veilige aangifte in Amsterdam en de uitbreiding daarvan naar Utrecht en Eindhoven. Ze vroeg ook: wanneer horen we meer over de resultaten? Het doel van de pilot in Amsterdam was om de aangiftebereidheid te laten toenemen met het oog op de bestrijding van de criminaliteit. Daarnaast beoogde de regeling illegale slachtoffers toegang te bieden tot het recht en de gewenste ondersteuning. Gedurende de pilot is weinig gebruikgemaakt van de mogelijkheid om aangifte te doen, waardoor beide doelen niet werden gehaald. Uit de pilot bleek dat het tot stand brengen van aangiftebereidheid onder illegale vreemdelingen een aanzienlijke inspanning van de politie vergt. Alleen het investeren in duidelijke communicatie over de regeling en in het opbouwen van vertrouwen onder de doelgroep leidt tot feitelijke aangiftes en kansen om criminaliteit tegen te gaan. Na afloop van de pilot heeft de politie in Amsterdam extra geïnvesteerd in deze elementen. Dat resulteerde in een toename van het aantal aangiftes. Op de monitoring van de resultaten, zowel in Amsterdam als in Utrecht en Eindhoven, zal ik bij de Kamer terugkomen tijdens het algemeen overleg Politie op 13 april aanstaande. 

De heer Recourt vroeg naar de kwestie van de verblijfsstatus in relatie tot de Europese richtlijn en de vreemdelingrechtelijke positie van iemand die aangifte gedaan heeft. De vraag die de heer Recourt eigenlijk stelde, was: kan zo iemand niet in Nederland blijven totdat het strafproces is afgewikkeld? Ik moet de heer Recourt erop wijzen dat, als dat de standaardregel zou zijn, ik mij geen zorgen meer zou hoeven te maken over de aangiftebereidheid in Nederland. Het gevolg daarvan zou namelijk zijn dat dit een van de manieren is om uitzetting te voorkomen. Dat moeten we wel onder ogen zien. Ik denk dat de heer Recourt dat ook wel onder ogen ziet. 

Eén ding is zeker: geborgd is dat er geen vreemdelingrechtelijke maatregelen volgen als een illegaal aangifte doet. Dat is de werkinstructie voor alle eenheden. Als je illegaal in Nederland verblijft, moet je, zoals de wet en de Grondwet ons voorschrijven, toegang hebben tot de politie en aangifte kunnen doen. De aangifte moet serieus worden genomen als er serieuze indicaties zijn dat de aangifte daadwerkelijk serieus is. Bij een vermoeden van illegaal verblijf wordt de betrokkene gewezen op de mogelijkheden die de International Organization for Migration (IOM) of andere hulporganisaties bieden om te ondersteunen bij een vrijwillige terugkeer. De illegale vreemdeling ondervindt als gevolg van deze regeling geen voordeel of nadeel wat betreft zijn verblijf. Hij ondervindt er geen voordeel van, want de uitzetting kan niet worden uitgesteld. Uitstel zou namelijk leiden tot ongelijkheid ten opzichte van andere ongedocumenteerden, die geen aangifte hebben gedaan. Hij ondervindt er geen nadeel van, want er zal ook niet eerder sprake zijn van uitzetting. 

De volgende vraag is: wat is aan de orde als een vreemdeling nodig is ten behoeve van het strafproces? Je wilt ook niet de situatie creëren dat iemand aangifte doet, dat blijkt dat het een zeer serieuze zaak is, dat het OM en de politie die zeer serieus in behandeling nemen en dat vervolgens de betrokkenen weg is doordat hij is uitgezet, waardoor het strafproces niet meer succesvol kan zijn. In de praktijk wordt dan maatwerk geleverd. Daar is contact over tussen het Openbaar Ministerie en de Dienst Terugkeer en Vertrek van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De uitzettingsprocedure wordt dan niet formeel stopgezet, maar de vreemdeling krijgt dan wel de gelegenheid om te getuigen als dat nodig is. Het strafproces is dan dus wel gewaarborgd. Ik denk dat dit ook het uitgangspunt is waar de heer Recourt naar zoekt. 

Een andere gedachte die je zou kunnen hebben, is dat je kijkt naar de B8-regeling. Deze is specifiek gericht op slachtoffers van mensenhandel. Ze is in het leven geroepen om een slachtoffer uit een uitbuitings- of mensenhandelsituatie te helpen en ervoor te zorgen dat dat slachtoffer beschikbaar blijft voor het strafproces. Omdat deze regeling vooral ziet op het weghalen van het slachtoffer uit een uitbuitingssituatie, is voor die specifieke groep een andere regeling getroffen. Dat is de zogenoemd B8-regeling, vroeger de B9-regeling. Het is een regeling met veel voorzieningen. Zoals bekend is er in het verleden regelmatig een discussie gevoerd over de eventuele aanzuigende werking van die regeling. Daar is ook onderzoek naar gedaan door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, maar die heeft op basis van de beschikbare informatie daar geen conclusies aan kunnen verbinden, niet ten positieve maar ook niet ten negatieve. 

Ten aanzien van de illegale vreemdeling bevestig ik aan de heer Recourt nog even dat de politie de regeling veilige aangifte ongedocumenteerde vreemdelingen heeft opgesteld. Daar is ook een werkinstructie voor. De bijbehorende communicatiemiddelen zijn onlangs verzonden naar alle eenheden in Nederland. Vooruitlopend op deze landelijke uitrol hebben we de pilots gehad. Daarin is al ervaring opgedaan met deze regeling. Ik zal de Kamer daarover informeren tijdens het AO Politie. 

Mevrouw Swinkels en later ook de heer Van Oosten stelden vragen over de familierechtelijke kwestie rond stieffamilie. Hoe zit het in de richtlijn met de rechten van stieffamilie? Daar zijn door mevrouw Swinkels eerder al vragen over gesteld. Die heb ik beantwoord, maar ik begrijp van mevrouw Swinkels dat die beantwoording niet helder genoeg was, omdat zij de vraag nog een keer stelt. Ik zal proberen het antwoord nog beter te formuleren. De rechter heeft de ruimte om, als hij dat wenselijk vindt, deze personen op de terechtzitting aan het woord te laten. Die ruimte is er ook onder de huidige regeling. Ik heb toegezegd dat ik een eventuele wettelijke aanpassing tegen het licht zal houden, zodra de evaluatie van de wet uit 2014 beschikbaar is. In het algemeen overleg over slachtofferbeleid heb ik hierover volgens mij al met mevrouw Kooiman van gedachten gewisseld. De regering is bereid de wet aan te passen als dat nodig is, maar daar gaat deze richtlijn op dit moment natuurlijk niet over. Strikt genomen zou het ook een nationale kop op de richtlijn opleveren. De woordvoerders weten hoe onder andere de Eerste Kamer daarover denkt. Het probleem kan dus worden opgelost door de individuele rechter. Mevrouw Swinkels is zelf heel lang rechter geweest, dus zij weet dat waarschijnlijk nog veel beter dan ik. Ik ben echter altijd bereid om naar aanleiding van de evaluatie naar de situatie te kijken. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Als rechters de wet moeten uitleggen, kijken zij naar de memorie van toelichting en naar de wet zelf. Op dat punt schiet dit wetsvoorstel echter tekort. Er zou veel duidelijker moeten worden gemaakt dat stieffamilieleden ook als slachtoffers aangemerkt kunnen worden. Daarvoor zal ik een amendement indienen, tenzij de minister zegt dat hij dit zelf nog nader gaat invullen. 

Minister Van der Steur:

Mevrouw Swinkels merkt terecht op dat rechters kijken naar de memorie van toelichting, maar zij kijken ook naar de Handelingen van de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Op dit moment is er een uitwisseling tussen een Kamerlid en de minister. De minister geeft aan dat de huidige wettelijke regeling al de mogelijkheid biedt voor rechters om stieffamilie waar nodig toe te laten tot de terechtzitting en hun ook spreekrecht te verlenen. Ik stel voor dat mevrouw Swinkels en ik elkaar aankijken en vaststellen dat hiermee voldaan is aan de voorwaarde die rechters nodig hebben — stel dat die nodig is; ik denk van niet — dat in de Handelingen vastligt dat die mogelijkheid er onder de huidige wet gewoon al is. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik kijk dan heel raar terug naar de minister. Rechters bevinden zich tegenwoordig namelijk in een enorme tijdklem. Moeten zij er ook de Handelingen nog op na gaan slaan? Ik denk dat we rechters in staat moeten stellen om hierover snel duidelijkheid te krijgen. Wat let de minister om dit in de wet op te nemen, zodat er tijd bespaard wordt en rechters sneller tot een goed oordeel kunnen komen, en slachtoffers hun recht krijgen? 

Minister Van der Steur:

De eerste vraag is: is het nodig? Ik denk dat wij net gewisseld hebben dat het niet nodig is. De huidige wettelijke regeling biedt die mogelijkheid namelijk al. Zo heb ik dat ook met de Kamer gewisseld bij het wetsvoorstel over spreekrecht en het AO over slachtofferbeleid. Als je het vervolgens bij de implementatie van de richtlijn in de wet zet, is het strikt genomen een nationale kop bovenop de richtlijn, terwijl we net met elkaar hebben vastgesteld dat rechters die bevoegdheid al hebben. Ik zie dus geen reden om het anders te doen. Ik ben ervan overtuigd dat rechters dit allang weten, omdat het bestaand recht is. Zij hebben die extra aanzet niet meer nodig. 

De voorzitter:

De heer Van Oosten staat met een compleet rapport bij de interruptiemicrofoon. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ja, ik heb een heel pakket papier bij me. Het lijkt heel imponerend, maar het valt wel mee hoor. Ik wil ingaan op slechts één zinnetje waarop ik mijn vraag had gebaseerd. Die gaat niet zozeer over de individuele afweging van de rechter als het gaat om anderen dan de traditionele familieleden, om het zo maar te zeggen. In de memorie van toelichting staat dat de politie vraagt om helderheid op dit vlak voor de uitvoeringspraktijk. Als de minister in de nabije toekomst toch naar dit thema gaat kijken, als daar aan de hand van de evaluatie reden toe is, wil hij dan ook specifiek bekijken of het noodzakelijk is voor de politie? De politie moet weten wie er rechten heeft. Daar moet geen verwarring over bestaan. Het kan niet zo zijn dat in het ene geval een stiefkind er wel rechten aan ontleent en in het andere geval niet. Dat leidt tot een hoop frustratie en onduidelijkheid, en dat zou ik willen voorkomen. 

Minister Van der Steur:

De suggestie van de heer Van Oosten neem ik graag mee voor de evaluatie. Ik merk op dat ik de Kamer natuurlijk ook heb geïnformeerd over een persoonlijke ervaring die ik heb opgedaan tijdens mijn bezoek aan een van de parketten in Nederland, dus aan het Openbaar Ministerie. Daar gaf men aan dat het gek genoeg ook zo is dat sommige mensen zich melden omdat zij als slachtoffer in de rechtszaal gehoord willen worden door de officier, maar dat de andere slachtoffers van dat misdrijf vinden dat die persoon helemaal niet het woord zou moeten voeren. Wij moeten ons dus wel realiseren dat het niet alleen van de ene kant komt. Stel voor dat mevrouw Swinkels inderdaad een amendement zou maken om spreekrecht te verlenen aan de stieffamilie, dan is het nog maar zeer de vraag of dit allemaal gewenst is in de familierechtelijke relatie tussen de slachtoffer en stieffamilie. Daarvoor heb je die evaluatie nodig. Je kunt er niet even hapsnap een amendementje doorheen fietsen, want je moet daarvoor echt bekijken wat wij met elkaar aan het doen zijn, wat de effecten daarvan zijn en of wat er dan in de rechtszaal gebeurt, ook het doel is dat wij met elkaar beogen. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Als de minister het heeft over fietsen, sla ik daar direct op aan, want dat doe ik iedere zondagochtend. In de richtlijn gaat het in verband met de stieffamilie uiteindelijk over de definitie van slachtoffers in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel. Als ik pagina 9, 10 en 11 lees, zie ik dat de minister er zeker drie pagina's voor nodig heeft om uit te leggen dat er verschillende begrippen bestaan, zoals slachtoffer en nabestaande, en dat de kring van gerechtigden tot spreekrecht in ieder geval gelijkgetrokken moet worden met de kring van gerechtigden tot de rechten waar wij het vandaag over hebben in deze wet, dus het recht op informatie en kennisneming van het strafdossier en dat soort dingen. Ik denk dat het helemaal niet zo duidelijk voortvloeit uit de memorie van toelichting. Integendeel, ik heb veel met memories van toelichting en wetten gewerkt, maar hier kon ik geen chocola van maken. Om die reden zal ik een amendement indienen. Dat zal ik er niet in fietsen, maar ik zal dat indienen om duidelijk te maken dat het moet gaan om personen met een nauwe persoonlijke betrekking tot het slachtoffer. 

Minister Van der Steur:

Ik doe even een suggestie. Een andere formulering voor wat mevrouw Swinkels voorstelt, zou dan bijvoorbeeld kunnen zijn: de persoon die met het slachtoffer in een vaste intieme relatie in een gezamenlijk huishouden woont of duurzaam en ononderbroken samenwoont of afhankelijke personen. Als je naar de definities in dit wetsvoorstel kijkt, denk ik dat die al hieraan voldoen. Bovendien stellen wij met elkaar vast dat wat mevrouw Swinkels wil bereiken, gewoon al staand recht is. Daar is geen amendement voor nodig. Maar ik kijk natuurlijk graag naar de amendementen die mevrouw Swinkels zal indienen, naar ik begrijp. 

De voorzitter:

Ik wil graag weten hoelang u nog nodig denkt te hebben. 

Minister Van der Steur:

Ik race er doorheen, voorzitter, uiteraard met uw welnemen en dat van uw Kamer. 

Mevrouw Van Toorenburg heeft naar aanleiding van de opmerkingen van Slachtofferhulp Nederland gevraagd of er behoefte zou zijn aan afdwingbare rechtsmiddelen ten behoeve van slachtoffers. Dat voornemen heeft de regering niet. Het slachtoffer heeft in het strafproces nu een aantal rechtsmiddelen, bijvoorbeeld artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Ook kan het slachtoffer al een tegemoetkoming vragen aan het Openbaar Ministerie als het OM heeft nagelaten het slachtoffer in de gelegenheid te stellen om zich te voegen in het strafproces. Ik denk dat wij heel voorzichtig moeten zijn met het creëren van een afzonderlijke procespositie voor slachtoffers. Daar hebben wij het met de Kamer ook al over gehad. Naar mijn oordeel is er geen structureel probleem op dit punt. 

Mevrouw Van Toorenburg stelde nog een goede vraag, namelijk hoe wij ervoor zorgen dat ambassades weten wat de rechten van Nederlandse slachtoffers in het buitenland zijn, als wij deze richtlijn implementeren. Ik ga daarover graag in overleg met mijn collega van Buitenlandse Zaken om ervoor te zorgen dat de ambassades binnen de lidstaten op de hoogte zijn van de regeling en daar ook mee kunnen werken. 

Vervolgens vroeg mevrouw Van Toorenburg hoe wij ervoor zorgen dat de richtlijn ook in alle lidstaten wordt nageleefd. Dat is eigenlijk een prerequisite daarvoor. Zoals ik al tegen mevrouw Swinkels zei, is de Europese Commissie op dat vlak primair aan zet. Maar het past wel bij de Raad van Ministers, de JBZ-Raad en de Europese Commissie om na verloop van tijd aan de Commissie te vragen— dat zal niet meer tijdens ons voorzitterschap gebeuren, zo schat ik in, want de implementatie is natuurlijk nog niet afgerond in alle lidstaten — om daar eens naar te kijken en daarover te rapporteren. Ik denk dat het goed is dat ik dit in mijn achterhoofd houd. Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Swinkels over de privacy en de instemming van het slachtoffer met de gegevensverstrekking. Door de aangifte meldt een slachtoffer zich bij de politie. Dit betekent dat zijn gegevens niet overal beschikbaar moeten zijn. Ik heb de Kamer daarover een uitgebreide brief gestuurd die wij hebben besproken in het algemeen overleg over slachtofferbeleid. Ik heb al aangegeven dat mijn beleidsuitgangspunt is dat ik op een aantal terreinen veel zorgvuldiger wil bekijken welke gegevens echt nodig zijn en dat ik ervoor wil zorgen dat die gegevens niet zonder reden bij derden terechtkomen. 

Vervolgens vroeg mevrouw Swinkels of het Openbaar Ministerie de bevoegdheid moet krijgen om informatie over de verdachte aan het slachtoffer te onthouden. De heer Recourt heeft haar daarover een vraag gesteld. Het Openbaar Ministerie kan dit al doen op basis van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering, dat de toegang tot processtukken regelt. Als het slachtoffer hierom vraagt, moet de officier van justitie nog wel toestemming geven. Hij kan die toestemming weigeren als daarmee het zwaarwegende opsporingsbelang zou worden geschaad. Immers, niet in alle gevallen is het slachtoffer een willoos slachtoffer. Er kan ook sprake zijn van een slachtoffer in het criminele milieu en die afweging dient door het Openbaar Ministerie te worden gemaakt. Het Openbaar Ministerie weegt dus van geval tot geval welke informatie aan het slachtoffer kan worden gegeven en vice versa aan de verdachte. Artikel 51b is daar leidend in. Ik stel voor dat mevrouw Swinkels erop toeziet dat dit uitgangspunt niet verdwijnt in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. 

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd of de aanwijzing van het Openbaar Ministerie over misdrijven gepleegd in het buitenland, al is aangepast. Het Openbaar Ministerie zal deze aanwijzing intrekken. De eis dat Nederland de rechtsmacht heeft vervalt daarmee, want de aanwijzing spoort niet meer met de wet als deze eenmaal wordt aangenomen. Het Openbaar Ministerie bekijkt nog of een nieuwe aanwijzing nodig is naar aanleiding van dit wetsvoorstel. Als dit het geval is, zal ik de Kamer daarover te zijner tijd informeren. 

Mevrouw Van Toorenburg heeft verder gevraagd naar de aangiftevolgservice. Dit is een geweldige verbetering van het aangifteproces. Daarmee voldoet de politie aan de wettelijke verplichting dat slachtoffers en aangevers worden geïnformeerd over het vervolg van hun zaak. De avs zal ook voor een beperkte groep aangiften via het internet worden gerealiseerd. In 2017 wordt dit verder uitgebouwd. Een ding is zeker: de oorspronkelijke datum van oplevering is niet gehaald. De prognose is dat een nieuwe versie in 2016 mogelijk is en dat de uitbouw verdergaat in 2017. 

Mevrouw Kooiman heeft gesproken over de impact van deze richtlijn op het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie zal als gevolg van deze richtlijn slachtoffers die dat wensen, informatie verschaffen over de strafbeschikking die is uitgevaardigd tegen de verdachte, de aard van het aan de verdachte ten laste gelegde en het instellen of uitblijven van hoger beroep. Zij krijgen ook een uitgebreide motivering van het opsporingsonderzoek als dat wordt beëindigd of als een strafbaar feit niet wordt vervolgd. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dit binnen de beschikbare middelen te kunnen doen. 

Ik kom er bij de amendementen nog op dat wij ervoor moeten waken dat wij afscheid nemen van het uitgangspunt dat wij slachtoffers vooral informeren als zij dat willen. Ik loop er bij de amendementen tegenaan dat men ervan uitgaat dat dit altijd moet gebeuren. Maar als je met slachtoffers praat, hoor je vaak dat zij absoluut niets meer over die zaak willen horen en er niets meer mee te maken willen hebben. Wij moeten ervoor oppassen dat wij mensen lastigvallen als zij dat niet willen. Ik heb recentelijk gesproken met een aantal nabestaanden van slachtoffers in zeer ernstige zaken. Zij hebben mij keer op keer gezegd hoe verschrikkelijk zwaar berichtgeving over hoger beroep en cassatie in bepaalde zaken hen valt. Zij voegden hieraan toe dat zij daar zelf voor hadden gekozen omdat zij wilden weten hoe het afliep, maar zij wezen erop dat je daardoor iedere keer weer wordt teruggeworpen. Daar moeten wij ook bij de amendementen nog over nadenken. Over de AMvB heb ik al gesproken. 

Mevrouw Kooiman heeft nog een vraag gesteld over de tbs-verlenging en de stand van zaken daarbij. Het onderzoek bevindt zich in de afrondende fase. De afgelopen periode is gesproken met experts en ervaringsdeskundigen op het gebied van tbs-verlengingszittingen. Omdat hét slachtoffer of dé nabestaande niet bestaat, is het nodig om voldoende inzicht te krijgen in de diverse behoeften die slachtoffers en nabestaanden hebben. Om het onderzoek compleet te maken zijn daarom in februari twee aanvullende bijeenkomsten met slachtoffers en nabestaanden georganiseerd. Op die manier worden de belangen van slachtoffers en nabestaanden in het onderzoek betrokken. In het voorjaar van 2016 — dat kan dus niet lang meer duren — wordt de Kamer over de resultaten van dit onderzoek geïnformeerd. 

Er is natuurlijk wel een dilemma, waarover ik te zijner tijd met de Kamer wil spreken. Dat betreft de rol van een eventueel spreekrecht. Nu streven wij ernaar dat het Openbaar Ministerie met slachtoffers of met nabestaanden spreekt en de wensen kan meenemen in het proces. Als je daarvoor een spreekrecht zou maken, wat een van de voorliggende issues is, is de vraag wat je doet met het feit dat er geen enkele invloed is op de uitspraak. Daar moeten wij grondig naar kijken. Daarover wordt de Kamer geïnformeerd. 

Ik kom thans bij de amendementen die door de leden van de Kamer zijn ingediend. Het eerste is het amendement van de heer Van Oosten dat een wettelijke verplichting inroept om slachtoffers te informeren over de voortgang van de zaak. 

De voorzitter:

Stuk nr. 13. 

Minister Van der Steur:

Nr. 13. Ik heb hier het nummer niet, maar ik geloof u op uw woord, voorzitter. Het amendement van de heer Van Oosten breidt eigenlijk de Europese richtlijn uit. In zekere zin zou je kunnen zeggen dat daarmee sprake is van een heel klein Nederlands kopje op de Europese richtlijn. Ik meld het maar even omdat het gebruik is om daar wel op te wijzen. Het amendement gaat uit van de gedachte dat het slachtoffer zou moeten worden geïnformeerd over de zitting van de Hoge Raad. Als slachtoffers het willen, is daar heel veel voor te zeggen. Als slachtoffers het niet willen, kom ik met het amendement met een probleem te zitten. Daarnaast rijst de vraag — dat is ook een debat tussen mevrouw Van Toorenburg en de heer Van Oosten — wat een slachtoffer wil weten. Wil een slachtoffer weten dat er een zitting is en wil dat ook, zoals het amendement nu lijkt aan te geven, alle technische zittingen en regiezittingen die er bij de Hoge Raad eventueel zijn, weten? Of wil je als slachtoffer alleen geïnformeerd worden over de verwijzing, zoals mevrouw Van Toorenburg zegt? Het amendement-Van Toorenburg voorziet echter niet in de situatie waarin de Hoge Raad zelf uitspraak doet. Als de Hoge Raad zelf een zaak afdoet, valt dit niet onder de regeling in het amendement van mevrouw Van Toorenburg. Het valt wel onder wat de Hoge Raad in feite in de praktijk nu doet, namelijk slachtoffers die het hebben aangegeven, informeren over het verloop van de zaak op de punten die voor hen relevant zijn. 

Ik stel voor dat ik met de heer Van Oosten en mevrouw Van Toorenburg de komende week ga overleggen, maar dat betekent wel dat we de stemmingen over het wetsvoorstel een week moeten uitstellen. Wij kunnen dan bekijken hoe wij de belangen van de slachtoffers en de wensen van de Kamer bij elkaar kunnen brengen, of in de vorm van een motie of in de vorm van een amendement. Maar laten wij even bij elkaar kruipen om te bezien hoe we dat kunnen doen. Dat is mijn suggestie, en dan heb ik het over het amendement-Van Oosten op stuk nr. 13 en het amendement-Van Toorenburg op stuk nr. 12. 

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, vraag ik mevrouw Van Toorenburg en de heer Van Oosten om hierop te reageren. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het is terecht dat de minister deze verschillen even goed bekijkt. Wij zijn graag bereid om met de minister om de tafel te gaan om te bezien hoe wij iedereen recht kunnen doen. Te vaak zien wij namelijk dat de zaak wordt doorverwezen. Dan zijn slachtoffers verrast en dat willen wij voorkomen. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ook ik pak die handschoen natuurlijk op. Wij zullen daarover volgende week of komende week spreken. Ik maak wel van de gelegenheid gebruik om een korte opmerking te maken, wellicht ook ter voorkoming van de tweede termijn, over de nationale kop. Ik zie dat toch echt anders. Ik lees wel en beschrijf ook in het amendement hoe de richtlijn is geformuleerd. Ik zie ook het advies van de Raad van State daarover. Ik beschouw het niet anders dan dat het slachtoffer overigens het recht heeft — daarmee kom ik toe aan de andere opmerking van de minister — om geïnformeerd te worden over de voortgang van zittingen. Dat ziet dus op rechtbanken en op het gerechtshof, en mijns inziens zou dat ook moeten kunnen gelden, als je dat wil, voor de Hoge Raad. 

Minister Van der Steur:

De heer Van Oosten is het dan waarschijnlijk wel met mij eens dat een enkele regiezitting, het simpele feit dat een zaak ergens wordt uitgeroepen, iets is waar het slachtoffer geen behoefte aan heeft. Dat valt wel onder het amendement. 

De heer Van Oosten (VVD):

Daar gaan we dan even over praten. Dat kan ik mij heel goed voorstellen. Ik kan mij voorstellen dat het enkele feit dat in cassatie wordt gegaan over een zaak die het slachtoffer ogenblikkelijk regardeert, want hij is het slachtoffer van het delict, tegemoetkomt aan precies datgene wat in de richtlijnen staat. 

Minister Van der Steur:

Ja. 

Voorzitter. Ik kom bij het amendement op stuk nr. 11 van het lid Van Toorenburg om een wijziging aan te brengen in de Wet tarieven in strafzaken. Het doel van het amendement begrijp ik heel goed. Ik vind het ook sympathiek dat we slachtoffers een vergoeding kunnen geven op het moment dat dat nodig is, als zij zittingen bijwonen enzovoorts. Het amendement dekt echter niet alle momenten waarop slachtoffers in beweging zouden moeten kunnen komen. Ik doe mevrouw Van Toorenburg daarom twee suggesties. De eerste suggestie is om ook over dit amendement met mij om tafel te gaan zitten, zodat in het amendement alle elementen worden opgenomen die voor slachtoffers van belang kunnen zijn. De tweede suggestie is dat mevrouw Van Toorenburg het amendement omzet in een motie. Ik moet even nadenken of dat kan. Misschien wordt dat wat ingewikkeld. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Laat de onvolprezen medewerker van het ministerie het maar gewoon maken volgens de suggestie van de minister, namelijk: neem alles mee en maak het breed. Ik wil het graag in de vorm van een amendement. Dat kunnen ze best voorbereiden. Daarna kunnen we erover praten. 

Minister Van der Steur:

Die ondersteuning lever ik natuurlijk graag. Ik moet dan nog wel even kijken naar de financiële consequenties daarvan, maar daarover zal ik mevrouw Van Toorenburg informeren. Ik neem het aanbod van mevrouw Van Toorenburg om het samen met haar te doen, graag aan. 

Ik kom bij het amendement van mevrouw Van Toorenburg dat ziet op het veranderen van één woordje in artikel 116, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, namelijk dat onverwijld in beslag genomen goederen ter beschikking moeten worden gesteld aan de rechthebbenden. Mevrouw Van Toorenburg bedoelt met dit amendement te bereiken dat de slachtoffers eerder hun spullen terugkrijgen. Ik wijs erop dat de wet spreekt over "rechthebbenden". Het geldt dus ook voor de scooters van mensen die we verdenken van een roofoverval, maar van wie we de zaak niet rond gekregen hebben of niet voldoende rond hebben gekregen of nog niet rond hebben gekregen. Deze mensen hebben dan dezelfde rechten om onverwijld hun spullen die in beslag genomen waren, terug te krijgen. Dat lijkt me overigens ook logisch, maar ik wil toch op die consequentie wijzen omdat mevrouw Van Toorenburg in haar toelichting alleen sprak over de slachtoffers. Het zal beide kanten op gaan: elke rechthebbende zal onverwijld, et cetera. Met deze opmerking laat ik het oordeel over dit amendement graag aan de Kamer. 

Voorzitter. Hiermee ben ik aan het einde gekomen van mijn betoog. 

De voorzitter:

Er is nog een amendement, namelijk dat van mevrouw Van Tongeren op stuk nr. 5. Mevrouw Van Tongeren doet niet mee aan het debat, maar zij heeft wel een amendement ingediend. Ook daarop moet een reactie komen. 

Minister Van der Steur:

Ja. Dit amendement beoogt om een overweging uit de richtlijn op te nemen in de wet. Die overweging uit de richtlijn is dat het een extra waarborg zou opleveren voor mensen die geen verblijfsstatus hebben in Nederland, die dan gewoon in aanmerking zouden kunnen komen voor de punten waar deze wet op ziet. Het is eigenlijk een voortvloeisel van datgene waarover ik met de heer Recourt van gedachten heb gewisseld. Ik heb vastgesteld dat er geen reden is dat in deze wet nog eens een extra bevestiging moet komen van het antidiscriminatiebeginsel, anders dan al in de preambule staat en anders dan al in onze Grondwet is verankerd. Het antidiscriminatiebeginsel geldt gewoon, of het nu in deze wet staat of niet. Daarom vind ik het amendement niet nodig en wil ik het de Kamer ontraden. 

De voorzitter:

Dank u wel. Er is inmiddels een nieuw amendement van mevrouw Swinkels op stuk nr. 14. 

Minister Van der Steur:

Ja, voorzitter. Dat heeft mevrouw Swinkels heel snel gedaan. Gelet op de tijd stel ik voor dat ik een schriftelijke reactie daarop geef. Het gaat vooral om de reikwijdte van dat amendement en de effecten ervan. Als de Kamer de suggestie zou volgen om niet volgende week dinsdag te stemmen, maar de dinsdag daarop, heb ik ook nog even de tijd om het de Kamer toe te sturen. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik hecht dan toch erg aan de termijn. Wanneer denkt u een schriftelijke reactie te kunnen geven? 

Minister Van der Steur:

Volgens mij is het antwoord van de regering op die vraag altijd: voor de stemmingen. Ik neem echter aan dat ik die reactie voor het eind van volgende week naar de Kamer zal kunnen sturen. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Juist daarom vroeg ik het. 

De voorzitter:

Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn; mevrouw Kooiman reageert heel enthousiast. Graag heel kort. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ik zal het kort houden. De SP staat, dat is al gebleken, positief tegenover deze wet, maar wij hebben nog wel suggesties voor verbeteringen en daarom dien ik twee moties in. Ik denk dat de moties duidelijk genoeg zijn en daarom lees ik ze meteen maar voor. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende, dat gehandicapten en slachtoffers van 12 jaar en jonger in een speciale verhoorstudio verhoord worden door daarvoor getrainde deskundigen; 

overwegende dat ook minderjarige slachtoffers van seksueel misbruik in een kwetsbare positie verkeren en gebaat zijn bij een kindvriendelijke verhoorruimte en deze specialistische wijze van verhoren; 

verzoekt de regering, de doelgroep voor een speciale verhoorstudio uit te breiden met minderjarige slachtoffers van seksueel misbruik, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Recourt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 15 (34236). 

Mevrouw Kooiman (SP):

In reactie op wat de minister hierover al heeft gezegd, voeg ik hieraan toe dat ik niet "alle minderjarigen" heb gezegd. Het gaat mij er namelijk om dat er meer maatwerk mogelijk wordt. 

Mijn tweede motie gaat over de termijnen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat slachtoffers die op de hoogte gehouden willen worden van het verloop van de zaak uiterlijk twee weken voorafgaand aan de zitting geïnformeerd dienen te worden; 

verzoekt de regering, inzichtelijk te maken in hoeverre deze termijnen worden gehaald, daarbij aan te geven wat de redenen zijn indien deze niet zijn gehaald en de Kamer hierover te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman, Swinkels en Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 16 (34236). 

Mevrouw Swinkels (D66):

Voorzitter. Ook ik ben blij met de toezegging dat de minister de Kamer het concept van het concept van het concept van de AMvB zal doen toekomen. Ik vraag me wel af of hij daarbij ook de financiële implicaties zal betrekken en, zo ja, of hij die dan ook naar de Kamer zal sturen. 

Over de stieffamilie hebben we uitgebreid in de interrupties gesproken. Ik heb hierover een amendement ingediend en ik kijk uit naar de schriftelijke reactie van de minister op dit amendement, uiterlijk tegen het einde van de volgende week. Als ik het goed begrijp komt die dus nog voor Pasen naar de Kamer. 

Over de privacy van de gegevens van de slachtoffers in het strafdossier dien ik de volgende motie in. De motie is gericht op het verlenen van een weigeringsrecht. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat persoonlijke gegevens van slachtoffers kunnen worden opgenomen in het strafdossier; 

constaterende dat via het strafdossier deze persoonlijke gegevens bij de verdachte bekend kunnen worden; 

overwegende dat bij zedendelicten, een slachtoffer de opname van medische gegevens in het strafdossier al kan weigeren; 

overwegende dat het slachtoffer bij alle delicten zeggenschap zou moeten hebben over de opname van zijn persoonlijke gegevens in het strafdossier; 

overwegende dat de wet momenteel al voorziet in een rechterlijke toets als het gaat om de samenstelling van het strafdossier en de verdachte zich tot de rechter kan wenden wanneer hij van mening is dat hij in zijn verdedigingsbelang wordt geschaad; 

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat een slachtoffer een weigeringsrecht krijgt over het opnemen van persoonlijke gegevens in het strafdossier, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Swinkels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 17 (34236). 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik heb niet geïnterrumpeerd, maar misschien mag ik nu één opmerking maken over wat mevrouw Swinkels net zei. Misschien zou je alleen een weigeringsgrond moeten organiseren indien er sprake is van een klachtdelict. In dat geval kan ik me er wat bij voorstellen, maar zo niet dan moet je er volgens mij niet aan beginnen. 

Ik zal mij verder richten tot de minister, via u, voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording van alle vragen. Hij heeft met ons uitvoerig gesproken over de verschillende aspecten die hij goed heeft willen regelen. Wij hebben aangegeven dat het soms toch wel zoeken is wanneer je een slachtoffer een afdwingbaar recht zou willen geven. Ik begrijp dat de minister nu zegt dat hij daar in beginsel niet aan zou willen. Dat schreef hij ook al in de schriftelijke ronde. Ik denk dat Slachtofferhulp Nederland daar toch niet voor niets voor heeft gepleit. Wanneer wij ons Wetboek van Strafvordering herijken, zou dat wel iets kunnen zijn waar we goed naar moeten kijken. 

Dank aan de minister voor zijn toezegging ten aanzien van de JBZ-Raad, dus internationaal, en zijn toezegging dat hij zou kijken of onze ambassades goed op de hoogte kunnen zijn van de richtlijn. Wij hebben de toezegging gekregen van de minister dat hij graag met ons in gesprek wil over een tweetal amendementen. Over het derde amendement heeft hij de opmerking gemaakt dat aan alle rechthebbenden de zaken teruggegeven zullen moeten worden. Ik denk dat dat ook hoort in een rechtsstaat. Als je rechthebbende bent en je krijgt iets terug, dan moet dat meteen gebeuren. Dan heb ik alleen nog een motie, maar ik zie mevrouw Swinkels bij de interruptiemicrofoon staan. 

De voorzitter:

Ja, één vraag, mevrouw Swinkels. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik hoorde dat mevrouw Van Toorenburg al begint om na te denken over het weigeringsrecht of het instemmingsrecht, hoe we het ook gaan noemen. Mag ik mevrouw Van Toorenburg dan uitnodigen om over de invulling van die motie verder met mij na te denken? Met andere woorden: wilt u daarover nadenken met mij, mevrouw Van Toorenburg? 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Natuurlijk wil ik daarover nadenken! Ja hoor, absoluut. Ik vind het ook belangrijk om te horen wat de minister daarvan vindt. Mijn eerste opmerking was dat je in bepaalde ernstige zaken vooral wilt dat de zaak rondkomt, omdat de verdachte van de straat moet. Dan heb je helaas soms ook informatie nodig van het slachtoffer, om een volgend slachtoffer te voorkomen. Wanneer je een slachtoffer ruimte wilt geven om iets te stoppen, dan zou je dat vooral bij een klachtdelict moeten doen, want daar gaat een slachtoffer eigenlijk meer over. Hij of zij heeft die zaak immers aangebracht en mag van mij dan ook wat meer regie houden op het vervolg dan wanneer men het op een andere manier doet. Laten we daarover op een ander tijdstip nog eens rustig doorpraten. 

Het enige wat ons nog echt stevig dwarszit, zijn de financiële implicaties en de druk op de politie. Daarover hebben wij samen met mevrouw Kooiman van de SP de volgende motie opgesteld. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat wetsvoorstel 34236 aanzienlijke uitvoeringskosten met zich meebrengt en dat de werklaststijging ten koste zal gaan van de operationele capaciteit bij de nationale politie; 

overwegende dat dit gelet op de financiële krapte bij de nationale politie ongewenst is; 

overwegende dat de EU een meerjarige subsidie beschikbaar heeft gesteld voor incidentele kosten ten behoeve van de invoering van onderhavige richtlijn; 

verzoekt de regering, de uitvoeringskosten en werklaststijging niet ten koste te laten gaan van de huidige budgetten en de operationele sterkte bij de uitvoerende organisaties, waaronder de nationale politie, en de Kamer hierover bij voorjaarsnota te informeren; 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Toorenburg en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 18 (34236). 

Dan geef ik nu het woord aan de heer Recourt, die een heel korte tweede termijn zou houden, heeft hij mij beloofd. 

De heer Recourt (PvdA):

Dat klopt, voorzitter. Ik heb eigenlijk zelf geen vragen meer en dank de minister voor de beantwoording, maar met de amendementen zit ik nog wel een beetje in mijn maag. Het gaat mij om twee amendementen, namelijk dat van mevrouw Swinkels en het amendement van de fractie van GroenLinks. Beide amendementen willen iets in de wet plaatsen, waarvan de minister uitgebreid heeft gezegd dat het er al in staat. Dan wordt het lastig. Op zich vind ik beide amendementen wel heel sympathiek. Ik vind ook dat stiefouders of stiefbroers binnen redelijke grenzen het woord moeten kunnen voeren en als slachtoffer behandeld worden, omdat ze negen van de tien keer ook gewoon slachtoffers zijn. Het is vooral een technisch verhaal. De minister gaat ons nog een brief sturen. 

Ik mis nog een appreciatie van beide amendementen van de zijde van de regering. Gaat de minister die amendementen overlaten aan het oordeel van de Kamer of zegt hij: die moet u toch maar niet aannemen? Ik heb gewoon nog wat meer informatie nodig voordat ik mijn fractie kan informeren of wij nu voor die amendementen moeten stemmen omdat ze echt iets toevoegen aan de wet of dat het een beetje flauwekulamendementen zijn, omdat het in de praktijk al zo is. 

De voorzitter:

Ik denk dat de minister direct kan antwoorden. Dat is het geval. Het woord is aan de minister. 

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de nader gestelde vragen evenals voor de brede steun die ik proef voor het wetsvoorstel. Het is belangrijk om vast te stellen dat wij spreken over een wetsvoorstel waarmee wij niet alleen in Nederland maar ook in Europa de rechten van slachtoffers versterken. Dat betekent dat ook Nederlandse slachtoffers in de toekomst in andere landen beter zullen worden behandeld, recht hebben op meer informatie en op een heleboel terreinen een betere positie zullen hebben indien zij onverhoopt in het buitenland slachtoffer worden van een misdrijf. 

Ik bekijk even of er nog individuele vragen zijn die ik zou willen behandelen. De heer Recourt heeft één vraag gesteld over de amendementen. Ik zal ervoor zorgen dat er bij de brief die ik ga sturen, na het overleg dat ik, zoals wij zonet hebben afgesproken, met de betrokken indieners zal voeren, nog een net lijstje komt waarin staat wat ik van de amendementen vind. Op basis daarvan kunnen de woordvoerders dan hun oordeel vormen en advies aan hun fracties geven. 

Ik ga over tot de moties. De motie op stuk nr. 15 van de leden Kooiman en Recourt is, zoals mevrouw Kooiman die nader heeft toegelicht, eigenlijk ondersteuning van het beleid zoals ik dat zonet heb geformuleerd in de uitleg tegenover zowel mevrouw Kooiman als de heer Recourt. Allereerst moet maatwerk mogelijk zijn. Maatwerk moet ook het uitgangspunt zijn. Tegelijkertijd geldt dat de personen die tot de doelgroep behoren waarover mevrouw Kooiman en de heer Recourt in de motie spreken en die behoefte hebben aan verhoor in een speciale verhoorruimte, daarvoor in aanmerking moeten komen. Zo leg ik de motie uit. Dat betekent dat de motie ondersteuning is van beleid en dat ik het oordeel aan de Kamer laat. 

Mevrouw Kooiman heeft samen met mevrouw Swinkels en mevrouw Van Toorenburg een tweede motie, op stuk nr. 16, ingediend over het inzichtelijk maken van de termijnen voor het op de hoogte houden van slachtoffers. In zekere zin zal, als het goed is, die discussie op heel korte termijn achterhaald zijn, omdat het Openbaar Ministerie, in samenwerking met een heleboel andere partijen, nu werkt aan een digitaal slachtofferloket, waar het slachtoffer elke dag, 24 uur per dag, kan kijken wat de voortgang in de zaak is. Dan hebben wij die termijnen dus helemaal niet meer nodig. Maar voorlopig zijn wij nog niet zover en hebben wij die termijnen wel nodig. Daarbij moeten wij ons realiseren — dat is ook de reden waarom mevrouw Kooiman de motie heeft ingediend — dat het best moeilijk kan zijn om de termijn van twee weken in alle gevallen te halen; denk bijvoorbeeld aan het snelrecht. Bovendien zou dit dan in elke zaak binnen twee weken moeten gebeuren. Ik ben natuurlijk bereid om hierover nog eens met het Openbaar Ministerie te spreken. Ik ben ook bereid om te bezien of dit wordt bijgehouden in de systemen; dat weet ik op dit moment eigenlijk niet. Als dat niet zo is, wordt het wat betreft de meetbaarheid van het gegeven wel heel moeilijk om aan de motie te voldoen. Ik stel echter voor dat ik de Kamer hierover zal informeren. Mag ik de motie dan zo begrijpen dat die nog eens de nadruk legt op het feit dat het wenselijk is dat de tweewekentermijn wordt gehaald waar dat kan, en dat er, waar het niet kan, wel een heel goede reden moet zijn waarom het niet kan? Dat kan bijvoorbeeld snelrecht zijn maar het kan ook iets anders zijn. Als ik de motie zo mag uitleggen, laat ik het oordeel aan de Kamer. 

Ik kom bij de motie op stuk nr. 17 die mevrouw Swinkels heeft ingediend. Daarin wordt mij gevraagd om ervoor te zorgen dat het slachtoffer een algemeen weigeringsrecht krijgt voor het opnemen van persoonlijke gegevens in het strafdossier. Over die motie maak ik me echt enige zorgen, waarschijnlijk om dezelfde reden die mevrouw Van Toorenburg heeft genoemd. Het uitgangspunt is echt — daarover heb ik al een uitgebreide brief aan de Kamer geschreven — dat wij op alle terreinen, conform het onderzoek van het WODC, de positie van het slachtoffer en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers willen verbeteren. De lijnen daarvoor heb ik uitgelegd en die ga ik ook aflopen. Tegelijkertijd hebben wij vastgesteld dat het in ons procesrecht zo is dat het in sommige gevallen noodzakelijk is dat je als verdachte weet wie tegen jou aangifte heeft gedaan en wat jou door wie wordt verweten, alleen al om in jouw verdediging de mogelijkheid te hebben om je daartegen te verdedigen. Ik denk dat elk slachtoffer in principe van zo'n algemeen geformuleerd weigeringsrecht zal gebruikmaken, ook slachtoffers die misschien weten dat hun aangifte misschien de toets van de kritiek niet zou kunnen doorstaan. Het is immers, zoals wij allemaal weten, niet uitgesloten dat aangifte wordt gedaan met het oog op een strafrechtelijke procedure, terwijl later blijkt dat de aangifte niet serieus is. Ik zou zeker gebruikmaken van zo'n algemeen weigeringsrecht als aangever van een strafbaar feit waarvan ik zelf misschien, als ik er langer over nadenk, weet dat het niet heeft plaatsgevonden. Hoe willen wij er dan voor zorgen dat de verdachte zich daartegen kan verweren? Ik maak mij echt een beetje zorgen over deze motie. Daarom wil ik die ontraden. 

Mevrouw Swinkels (D66):

De reden voor die ontrading is de mogelijkheid voor de verdachte om zich te verdedigen, terwijl dat natuurlijk hoort bij de gang die het strafproces moet hebben. Daar is rekening mee gehouden. Dat is ook de bedoeling van de overweging in de motie die stelt dat op dit moment in artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering al is voorzien dat er een rechterlijke toets is. Het OM bepaalt de samenstelling van het strafdossier. Als er een weigeringsrecht zou komen, zal de rechter die belangen tegen elkaar moeten afwegen. Dat is de strekking van die motie. Ik wil het slachtoffer dat weigeringsrecht echter wel geven, zodat het kan worden afgewogen tegen het belang van het strafproces van de verdachte. 

Minister Van der Steur:

Dat kan ik op zichzelf begrijpen, maar dat doe je dan niet bij motie maar in de behandeling van het Wetboek van Strafvordering, waarover wij zeer binnenkort met elkaar gaan spreken. De implicatie van wat mevrouw Swinkels nu te berde brengt, is namelijk dat er bij elk slachtoffer dat gebruikmaakt van het weigeringsrecht, een rechterlijke toets moet komen naar de vraag of dit op de juiste gronden gebeurt. Dat is nogal ingrijpend. Daarover wil ik op zijn minst langer nadenken dan de drie minuten die ik nu heb. Ik zou mevrouw Swinkels dus in overweging willen geven om de motie aan te houden. Als zij dat niet doet, vind ik de motie echt ontijdig en moet ik haar ontraden. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik zal de motie zeker aanhouden en daarover later nader met de minister van gedachten wisselen. 

Minister Van der Steur:

Prima. Ik stel voor dat wij dat doen bij de behandeling van het desbetreffende Wetboek van Strafvordering. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Swinkels stel ik voor, haar motie (34236, nr. 17) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Van der Steur:

De motie op stuk nr. 18 bevestigt deels wat ik de Kamer heb toegezegd. Ik ben mij bewust van het risico op aanzienlijke uitvoeringskosten. Wij hebben daarvoor een aantal pilots opgezet en verwachten het resultaat daarvan in de zomer van dit jaar. Ik zorg ervoor dat de Kamer voor de begrotingsbehandeling voor 2017 over die inschattingen wordt geïnformeerd. Die toezegging heb ik gedaan. Deze motie trekt dat naar voren en vraagt mij om iets inzichtelijk te maken op basis van nog niet afgerond onderzoek. Dat is ingewikkeld. Ik kan deze motie niet uitvoeren, hoe graag ik dat misschien ook zou willen, en moet die dan ook ontraden, terwijl ik wel vasthoud aan mijn uitgangspunt om de Kamer tijdig voor de begrotingsbehandeling voor 2017 te informeren over de consequenties. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De Kamer heeft een motie aangenomen die het kabinet vraagt om ons bij de Voorjaarsnota te informeren over de sterkte van de politie en de consequenties van allerlei bezuinigingen. Dat is de reden waarom de Voorjaarsnota in deze motie staat. Dat past bij een eerder aangenomen motie. Ik wil van de minister graag horen of hij dit toch niet kan toezeggen als hij de motie zo leest. 

Minister Van der Steur:

Ik ben mij heel bewust van die motie. Ik ben druk bezig om daar antwoord op te geven en de Kamer daarover voor de behandeling van de Voorjaarsnota te informeren, maar omdat ik pilots aan het ontwikkelen ben om uit te vinden wat de daadwerkelijke kosten zijn, kan ik dit niet naar voren halen. Ik wil die pilots wel echt afmaken. Ik moet de Kamer informeren wat het daadwerkelijk gaat kosten. Dat blijkt nog niet zo eenvoudig te zijn. Om die reden doen wij dit onderzoek. Ik begrijp heel goed dat mevrouw Van Toorenburg het graag eerder wil weten. Ik zou het ook best graag eerder willen weten, maar vind toch echt wel dat ik de kans moet hebben om het onderzoek te doen. Om die reden moet ik de motie toch ontraden. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de moties zal op een nader te bepalen moment worden gestemd. 

De vergadering wordt van 13.16 uur tot 13.58 uur geschorst. 

Naar boven