9 Voorkomen geweld tegen vrouwen

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Trb. 2012, 233) ( 34038-(R2039) );

  • - het wetsvoorstel Uitvoering van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Trb. 2012, 233) ( 34039 ).

De voorzitter:

Ik heet alle aanwezigen in de zaal van harte welkom, in het bijzonder mevrouw Rebel van de PvdA, mevrouw Van Ark van de VVD, mevrouw Kooiman van de SP, mevrouw Berndsen-Jansen van D66 en de heer Van Helvert van het CDA. Vervolgens heet ik welkom de bijzonder gedelegeerden, aangewezen door de Staten van Aruba, te weten de heer Dammers van de AVP, tevens vicevoorzitter van de Staten, de heer Sneek van de AVP, mevrouw Ruiz-Madero van de MEP, de heer Thijsen van de MEP en de heer Bikker van de PDR. Achter de regeringstafel hebben plaatsgenomen de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de gevolmachtigd minister van Aruba, de heer Boekhoudt. Ik heet u allen van harte welkom. Verder heet ik eenieder welkom die dit debat volgt op een andere wijze dan door fysieke aanwezigheid. 

Ik heb nog enkele praktische mededelingen omdat dit een debat is met een andere aard dan de debatten die wij hier gebruikelijk voeren. De Staten van Aruba hebben vijf bijzonder gedelegeerden afgevaardigd die vanavond het woord gaan voeren. Ik heb hen in het begin al welkom geheten. In verband met de orde heb ik een sprekerslijst laten vaststellen waarop de Nederlandse afgevaardigden afwisselend met de afgevaardigden van Aruba het woord voeren. Conform artikel 17 van het Statuut hebben de bijdragen van de zijde van de bijzonder gedelegeerden van de Staten van Aruba het karakter van het geven van inlichtingen. Ik verzoek eenieder om de vragen en interrupties kort en bondig te formuleren, voor zover er vragen en interrupties zijn. 

Het woord is aan mevrouw Rebel. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

Voorzitter. Ook ik vind deze constellatie bijzonder. Ik heet de gedelegeerden uit Aruba en de gevolmachtigd minister van harte welkom; u bent langer gebleven na het IPKO (Interparlementair Koninkrijksoverleg), speciaal voor de behandeling van deze rijkswet. Daarvoor wil ik mijn waardering uitspreken. 

Het houdt niet op, niet vanzelf. Ik ken ze, de vrouwen die slachtoffer van geweld zijn, geweld dat zich meestal onvermijdelijk dichtbij afspeelt, achter de voordeur, dat wij dan eufemistisch "huiselijk" noemen. Ik ken ze niet alleen vanuit mijn werk als huisarts. Ik kan ze voor de geest halen: hun verdriet, hun letsels, hun angst, hun zelfverwijt en hun zorgen over de kinderen. Ik realiseer me goed dat alleen die vrouwen die ik zie, hun verhaal durven te vertellen, maar wij kennen allemaal vrouwen die slachtoffer zijn van geweld. Als u denkt dat u ze niet kent, geeft dat alleen maar aan hoe belangrijk het is dat wij hier vandaag over praten. We moeten ze kennen, want de cijfers liegen er niet om. Geweld tegen vrouwen is endemisch. 

Laat ik vooropstellen dat mijn partij verheugd is dat wij vandaag — eindelijk, zou ik haast zeggen — spreken over de ratificatie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Het verdrag is uniek van aard en vormt een internationaal juridisch bindend en alomvattend instrument om actief op te treden op het gebied van preventie, slachtofferhulp en vervolging van daders. Een krachtige aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld is en blijft noodzakelijk. Om die reden moeten de lidstaten van de Raad van Europa elkaar aanspreken op het belang van spoedige ratificatie. 

Het Verdrag van Istanboel is niet zomaar een Europese variant op het VN-Vrouwenverdrag, maar legt de ontwikkelingen vast die op internationaal niveau hebben plaatsgevonden en is een uitvoerig verdrag met belangrijke handvatten voor de verschillende soorten maatregelen die een overheid zou moeten nemen. De meeste uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen stemmen overeen met het Nederlandse beleid ten aanzien van de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en de voorzieningen die daartoe in Nederland zijn getroffen. Slechts op een aantal punten moet er wat aangepast worden. Het Verdrag van Istanboel schept bovenal verplichtingen. Het is geen vrijblijvende handtekening die wij als land zetten. Wij zijn al een heel eind op de goede weg, maar er zijn ook aandachtspunten. 

Allereerst noem ik de situatie in Caribisch Nederland. De aanpak van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen daar is een punt van zorg. Uit onderzoek blijkt dat Caribisch Nederland nog niet voldoet aan de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen. De Partij van de Arbeid maakt zich zorgen over de aard en omvang van geweld in huiselijke kring en seksueel geweld tegen vrouwen in Caribisch Nederland. Het taboe op geweld is groot en er is geen specifiek beleid ten aanzien van de aanpak van geweld tegen vrouwen en geweld in huiselijke kring. De Partij van de Arbeid vindt het onacceptabel dat slachtoffers in Caribisch Nederland niet de hulp kunnen ontvangen die nodig is en waarop zij recht hebben. 

Het streven van Nederland is erop gericht om het verdrag ook daar toe te passen, maar wat ons betreft is dat nog te vrijblijvend. Wij zijn verplicht om huiselijk geweld en andere vormen van geweld waarvan vrouwen disproportioneel slachtoffer worden in Caribisch Nederland, aan te pakken. Daarom wil mijn partij dat de Rijksvertegenwoordiger voor Caribisch Nederland met spoed de aanpak van huiselijk en seksueel geweld op de eilanden stevig gaat vormgeven. De PvdA wil dat er binnen een jaar gestart kan worden met de benodigde uitvoeringswetgeving om geweld te voorkomen en aan te pakken. Kan het kabinet toezeggen dat het hierover afspraken maakt? 

Ook willen wij dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven van toepassing wordt op Caribisch Nederland. Tijdens een eerder overleg over slachtofferbeleid is op verzoek van de PvdA de toezegging gedaan dat de uitbreiding van de werking van het fonds naar Caribisch Nederland onderzocht zal worden. Er is nog steeds geen concrete toezegging dat dit geregeld gaat worden, maar ik verwacht die vandaag wel te krijgen. 

De PvdA wil verder dat het tijdelijk huisverbod zo snel mogelijk wordt ingevoerd op de BES-eilanden. Daarmee mag een pleger van huiselijk geweld tijdelijk zijn of haar woning niet meer in. In die periode mag ook geen contact worden opgenomen met de partner of de kinderen. De maatregel biedt de mogelijkheid om in een noodsituatie te voorzien in een afkoelingsperiode waarbinnen de nodige hulpverlening op gang kan worden gebracht en escalatie kan worden voorkomen. Het huisverbod kan ook worden opgelegd bij kindermishandeling of een ernstig vermoeden daarvan. Daar hebben wij hier in Nederland inmiddels goede ervaringen mee. We zien dat het uitgebreid wordt en wij krijgen graag een onderzoek naar de mogelijkheden om dit op Caribisch Nederland op deze manier vorm te gaan geven. 

Een belangrijk ander punt is de registratie van geweldsincidenten. Deze vindt momenteel versnipperd plaats en dat is een belemmering voor goed zicht op de aard en de omvang van de problematiek en kan daarmee, als het goed gebeurt, een goede basis voor effectief beleid vormen. Kan het kabinet toezeggen dat een verbetertraject van de registratie wordt ingezet? 

Dit jaar wordt ook onderzoek gedaan naar de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling om inzicht te krijgen in aard en omvang. Al eerder heb ik in een overleg aangegeven dat in dat onderzoek ook moet worden gekeken naar de maatschappelijke kosten van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het investeren in kwetsbare gezinnen en het vroegtijdig signaleren om geweld zoveel mogelijk te voorkomen, is nog onvoldoende realiteit. Inzicht in de totale maatschappelijke kosten is los van de indicatie voor de maatschappelijke impact belangrijk voor een reële kosten-batenanalyse met het oog op diezelfde preventie. 

Mijn partij maakt zich zorgen over de specifieke problematiek van vrouwen met een afhankelijke verblijfstitel en van vrouwen zonder verblijfstitel. Deze vrouwen bevinden zich in een buitengewoon kwetsbare situatie als zij te maken krijgen met geweld. Het is zaak dat zij een betere bescherming krijgen. Kan het kabinet aangeven in hoeverre er vanuit de justitieketen aandacht is voor deze kwetsbare groepen? Is de politie voldoende getraind in probleemherkenning? Worden alle aangiften opgenomen? Vorig jaar ontvingen wij signalen van de actiegroep Zij is hier, waarover ik schriftelijke vragen heb gesteld. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij dit signaal heeft geïnterpreteerd en of hij het herkent? Hoe wordt in de asielprocedures omgegaan met deze kwetsbare groep? 

De ratificatie van het verdrag en de nieuwe impuls die dat geeft, vallen samen met belangrijke ontwikkelingen op gemeentelijk niveau. Juist daar zit ook wel een punt van zorg van mijn partij. Blijven er met de decentralisatie voldoende gespecialiseerde zorg- en opvangplekken voor vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn van geweld, zoals voor slachtoffers van loverboys? Ik refereer hier aan een gisteren door Fier Fryslân geuite zorg over het opvangaanbod aan deze specifieke groep. Juist deze heel kwetsbare groep mag niet de dupe worden van verkeerde prioritering van lokaal inkoopbeleid. Geen vrouw, geen meisje, geen kind in gevaar mag voor een dichte deur van de opvang komen te staan. Kan de staatssecretaris aangeven of hij dergelijke signalen hij ook krijgt en, zo ja, welke stappen hij neemt om dichte deuren te voorkomen? 

Dan wil ik aandacht vragen voor vrouwelijke genitale verminking. Vrouwelijke genitale verminking laat zich als cultureel verschijnsel door druk van buitenaf alleen niet veranderen. Zelforganisaties en sleutelpersonen uit etnische groepen van risicolanden spelen een belangrijke rol in de preventie. Zij leggen huisbezoeken af en organiseren voorlichtingsbijeenkomsten. Vanaf dit jaar is er geen financiële borging meer van de rol van de sleutelpersonen. Dat lijkt onze partij onwenselijk. Ik krijg hier graag een reactie op. Daarnaast hebben artsen een sleutelrol in het signaleren: je ziet het pas als je ernaar kijkt. De bereidheid van artsen en jeugdhulpverlening om samen te werken met de justitiële autoriteiten, te signaleren en te melden is een onmisbare factor voor een succesvolle rechtshandhaving. De PvdA wil weten in hoeverre gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om de uiterlijke verschijningsvorm van de genitaliën periodiek te controleren binnen de jgz-controles, bijvoorbeeld bij jeugdigen uit risicogroepen. Heeft het kabinet getallen hiervan en hoe vaak heeft een vervolging ter zake van vrouwelijke genitale verminking plaatsgevonden in de afgelopen periode? Juist nu de toestroom van vluchtelingen toeneemt uit gebieden waar vrouwelijke genitale verminking als cultureel verschijnsel voorkomt, is goede screening in de opvang nodig. Kan het kabinet aangeven in hoeverre er hierover gegevens zijn en wordt dit als extra aandachtspunt gezien in de opvang? 

De Engelse actrice Emma Watson, bekend als Hermione in de Harry Potter-films, heeft vrij recent een spraakmakende toespraak gegeven voor de Verenigde Naties. Zij zei onder andere: "We want to try and galvanize as many men and boys as possible to be advocates for gender equality. And we don't just want to talk about it, but make sure it is tangible." 

Emma Watson nodigt dus alle mannen formeel uit om mee te doen in het ontwikkelen van gendergelijkheid, want gender is ook hun probleem. Waarom? Het is eigenlijk heel simpel: zodat jullie dochters, zusters en moeders vrij kunnen zijn van vooroordelen, maar ook zodat jullie zonen toestemming hebben om kwetsbaar en menselijk te zijn, zo formuleerde zij het heel mooi. Ik ga ervan uit dat de mannen hier in vak-K zich zullen opstellen als voorvechters voor gendergelijkheid. Ik wil hen ertoe oproepen om ook hun mannelijke collega's, zonen, broers, alle mannen en jongens, te betrekken bij het belang van een wereld zonder geweld tegen vrouwen, waarin mannen en vrouwen misschien niet gelijk maar wel gelijkwaardig zijn. 

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de heer Dammers van de AVP. 

De heer Dammers:

Mevrouw de voorzitter, ik wil u namens de delegatie van de Staten van Aruba bedanken om de behandeling van deze rijkswet op het moment te plannen waarop wij voor overleg tussen de parlementen van het Koninkrijk in Nederland aanwezig zijn. U hebt verder de agenda zo kunnen aanpassen dat wij in staat worden gesteld om als bijzondere gedelegeerden het woord te kunnen voeren over deze belangrijke rijkswet. Wij stellen uw inspanning zeer op prijs. 

Wij hebben eerder ervaring opgedaan met de directe deelname aan debatten hier in de Tweede Kamer. De laatste keer was bij de totstandkoming van de rijkswetten in het kader van de verzelfstandiging van Curaçao en Sint-Maarten in 2010. De goede ervaringen van toen hebben ertoe geleid dat de bestaande behoefte is vergroot om het democratisch deficit van het Koninkrijk te verkleinen. 

Vorige week is in een overleg tussen de parlementen van de landen van het Koninkrijk de motie inzake het in het leven roepen van een geschillenregeling voor het Koninkrijk, die in 2010 met ruime meerderheid van stemmen in deze Kamer werd aangenomen, opnieuw besproken. Naar aanleiding daarvan is een gezamenlijk uitgewerkt voorstel van de vier parlementen naar de regering van de landen gegaan waarin staat hoe de vier parlementen de geschillenregeling opgetuigd wensen te zien. Al heeft het vijf jaar geduurd, ons overleg heeft resultaat. 

Voorstellen vanuit zowel de Tweede Kamer als de parlementen van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten om het bestaande deficit verder te verkleinen moeten opnieuw aandacht krijgen. De directe participatie aan het debat en de totstandkoming van wetten die de Arubaanse gemeenschap direct raken, vergroten het draagvlak in de gemeenschap van het Koninkrijk en versterken de inzet van gemeenschappelijke belangen, zoals vandaag het belang van het beschermen tegen geweld. 

De aan de orde zijnde wetsvoorstellen zijn van groot belang in alle vier de landen van het Koninkrijk. De intensiteit of reikwijdte van het vraagstuk kunnen per land verschillen, maar helaas kan geen der landen verklaren dat het probleem zich niet voordoet. Deze gezamenlijke aanpak versterkt echter de daadkracht waarmee wij de strijd tegen geweld in onze gemeenschappen, tegen vrouwen in het bijzonder, kunnen versterken. Met spijt moet ik constateren dat de Arubaanse wetgeving ter zake nog niet op orde is. Vanuit het parlement zal er opnieuw alles aan worden gedaan om de regering aan te sporen prioriteit te geven aan het opstellen van noodzakelijke wetgeving en het treffen van beleidsmaatregelen ter zake. 

Dank u, mevrouw de voorzitter. 

De voorzitter:

Ik dank u, mijnheer Dammers. 

Dan geef ik het woord aan mevrouw Van Ark van de VVD. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Voorzitter. Achter de woorden van deze goedkeuringswet en invoeringswet gaat een hele wereld schuil, een heel verdrietige wereld, omdat zo veel vrouwen en meisjes te maken hebben met geweld. Alleen al in Nederland heeft een derde van de vrouwen minimaal één keer in hun leven te maken met fysiek seksueel geweld. Er zijn jaarlijks ongeveer 100.000 meldingen van huiselijk geweld, waar vaak ook kinderen bij betrokken zijn. En er zijn nog veel meer vormen van geweld. Dat betekent dat wij er allemaal mee te maken hebben, vrouwen en mannen. Zelfs als het jou niet is overkomen, dan hebben wij, gezien deze cijfers, allemaal mensen in onze directe omgeving die er wel mee moeten dealen, thuis, in de familie- en vriendenkring en op het werk. 

De VVD heeft een lange traditie in het veiligstellen van de persoonlijke vrijheid en in het waarborgen van de integriteit van je eigen lijf. Daarom onderschrijven wij de doelstelling en de ambities van deze wet. Het Verdrag van Istanboel zorgt ervoor dat dit onderwerp hoog op de politieke agenda staat; dat is helaas hard nodig. Dat landen over geweld tegen vrouwen afspraken maken en elkaar daarop kunnen aanspreken, vinden wij een goede zaak. Ook vinden wij het een goede zaak dat het verdrag ervoor heeft gezorgd dat een aantal bepalingen in onze eigen wetten verder zijn aangescherpt. De VVD vindt het een goede zaak dat individuen die zich schuldig maken aan huwelijksdwang of gedwongen abortus, ook na lange tijd nog vervolgd en aangepakt kunnen worden. We onderkennen en onderschrijven de argumenten van de regering op deze punten. 

Bij de schriftelijke inbreng hebben we een aantal vragen gesteld. Ik dank de regering voor de antwoorden daarop. De meeste vragen zijn beantwoord, maar in algemene zin zou ik nog wel een aantal dingen willen zeggen, bijvoorbeeld over rechtstreekse bepalingen in internationale verdragen. Wij zouden graag zien dat de regering zich in dezen zeer terughoudend opstelt. Want hoe goed de intenties ook zijn, we willen graag het primaat van de politieke besluitvorming in Nederland houden. Wij zijn geen voorstander van een vlechtwerk van nationale en internationale regelgeving. In dit verdrag zijn internationale afspraken en Nederlandse wetgeving met elkaar in lijn, maar het moge duidelijk zijn: wij willen dat de Nederlandse wetgever het politieke primaat behoudt. 

De wetswijzigingen die de regering hier doorvoert, hebben zoals gezegd onze instemming. In de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag wordt aangegeven hoe de wetten en afspraken in Nederland zijn vormgegeven. Er gebeurt al ontzettend veel. Dat is een goede zaak. Wij kiezen de kant van het slachtoffer en niet van de dader. Er zijn vele vormen van geweld die terecht aandacht krijgen in de wetten: gedwongen huwelijken, vrouwenbesnijdenis, huiselijk geweld. De afgelopen jaren is er hard gewerkt om zowel aan de preventieve als aan de repressieve kant werkende maatregelen te nemen. Hier past een compliment aan al die mensen die werken in organisaties, van het OM tot de politie, van de welzijnswerker tot de leraar. Want, uiteindelijk zijn al die instanties, telefoonnummers, trainingen en beleidsdoelstellingen alleen maar een randvoorwaarde. Het allerbelangrijkste is dat de mensen achter en in al die organisaties bereid zijn om echt te kijken, echt te luisteren en echt te doen wat nodig is. 

Bewustwording en procedures zijn misschien een noodzakelijke voorwaarde, maar geen voldoende voorwaarde. Ik denk aan de ambtenaar van de gemeente die twijfelt bij een paspoortaanvraag van een jong meisje naar een ver buitenland, en contact opneemt met de school om te bespreken of er mogelijk sprake is van huwelijksdwang. Daarvoor is ruimte nodig. Dat mensen leidend zijn en niet de systemen, is een van de kenmerken van de ingezette decentralisaties. Wij zien de decentralisaties derhalve als een grote kans voor een effectieve aanpak van geweld. Het is ook nodig dat vrouwen zelf of daartoe geholpen aan de bel trekken, voor henzelf, voor anderen in hun omgeving en voor hun kinderen. 

Daarnaast wil ik de aandacht vestigen op het onderdeel digitale veiligheid. Want ook geweld ontwikkelt door en neemt door de digitale revolutie andere vormen aan. Er wordt veel gewaarschuwd voor louche figuren op datingsites; mannen die precies weten welke vrouwen kwetsbaar en makkelijk in te pakken zijn. Catfishing wordt het genoemd, in beleidsjargon: datingfraude. Als je er eenmaal tot over je oren verliefd in zit, de eerste euro's hebt gestort omdat zijn portemonnee is gestolen en hij toch zo heel graag dat ticket naar Schiphol wil kopen om bij jou te zijn, dan is er vaak ook door ingenieuze communicatietechniek en soms platte chantage een neerwaartse spiraal van schaamte en faillissement ingezet. Vaak zitten er georganiseerde bendes uit verre landen achter, die heel professioneel te werk gaan op social media en datingsites. Kan de staatssecretaris aangeven of er aantallen bekend zijn en of de instanties die betrokken zijn bij geweld ook hiervoor zijn uitgerust? Natuurlijk is het primair zaak dat vrouwen er zelf goed over nadenken met wie zij digitaal contact hebben. Want als het te mooi is om waar te zijn, dan is het te mooi om waar te zijn. 

Ook de omgeving kan meehelpen om voor bewustzijn te zorgen. Als je er dan toch bent ingetuind, is er dan de mogelijkheid om valse identiteiten aan te pakken? Het gaat immers om mensen die online zeggen dat ze heel iemand anders zijn dan ze in werkelijkheid zijn. Wat is daartegen te doen? Is de wetgeving toegerust op deze praktijken? Hebben we grip op internationale netwerken die hiermee bezig zijn? Wat zou daarvoor nodig zijn? 

Het doel van dit verdrag is de aanpak van geweld tegen vrouwen en meisjes. Een wereld waarin je veilig opgroeit en waarin nee ook echt nee betekent en waarin je een gelijkwaardige relatie uit eigen keuze hebt, met de garantie dat je lijf niet is aangetast of verminkt. Ja, dat wil ik. Dat wil ik heel graag. Maar de rechten van vrouwen en meisjes worden niet voor niets weleens vergeleken met die van het kanariepietje in de mijn: als de zuurstof opraakt, is de kanarie de eerste die eraan gaat. Ook in westerse samenlevingen blijven de rechten van vrouwen en meisjes het bevechten meer dan waard. Beschaving laat zich afmeten aan de manier waarop een samenleving met deze kwesties omgaat. 

Nog steeds is er het, soms onuitgesproken, verwijt aan een meisje dat verkracht wordt dat ze zich anders had moeten kleden. Het verwijt zou echter moeten zijn dat een man nee ook voor nee moet aannemen. Hier passen een maatschappelijke discussie en stevige wetgeving. Ook is het nodig dat mensen in organisaties verder kijken dan hun checklist als er een slachtoffer voor hen staat. Zoals de medewerker van de sociale dienst die na een gesprek met een echtpaar twijfels heeft over huiselijk geweld en de vrouw onder de noemer van een opleidingstraject nog een keer laat terugkomen en met haar spreekt over hulpverlening. Zoals de tandarts die bij een reguliere halfjaarlijkse controle haar vermoedens bevestigd ziet dat een kind mishandeld wordt en het AMK inseint. Zoals de vriendengroep die bewaakt dat een van de vriendinnen niet over de schreef gaat met het sturen van geld naar een internetliefde. Het uitbannen van geweld is misschien een illusie, maar we mogen niet stoppen met de ambitie. 

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Tijsen van de MEP. 

De heer Thijsen:

Mevrouw de voorzitter. Het is een genoegen om hier in de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanwezig te zijn. Het herinnert mij aan april 2010, toen wij als bijzondere gedelegeerden aanwezig waren voor de wijziging van het Statuut. 

Vandaag hebben we het over het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Ingevolge artikel 1 van het wetsvoorstel wordt het verdrag goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk. Het verdrag vormt een belangrijke bijdrage in de pan-Europese strijd tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. 

Geweld tegen vrouwen en meisjes en huiselijk geweld zijn een probleem, niet alleen in Nederland, maar ook elders in Europa en daarbuiten. Dat betekent dat dit ook geldt bij ons op Aruba en in de andere landen binnen het Koninkrijk. We hebben het hier over ernstige vormen van geweld en lichtere vormen van geweld, maar het blijven ernstige daden van geweld. Helaas maken wij deze vormen van geweld ook in ons land mee. Wij hebben het daarbij ook over mensenhandel. Veel vrouwen en kinderen zijn slachtoffer van mensenhandel en vrouwelijke slachtoffers worden in de seksindustrie uitgebuit. Aruba ligt in de Caraïbische regio van Latijns-Amerika. In die regio hebben we te maken met gevallen van mensenhandel en mensensmokkel. 

We zijn bezorgd over de situatie in Venezuela. In de laatste jaren hebben veel Venezolaanse burgers de stap genomen om via de zee naar Aruba te komen. Er zijn veel grote groepen mensen naar Aruba gekomen. Er zijn gevallen waarin mensen op een vreemde manier in de zee verdronken zijn. We hebben geen cijfers, maar dat is gebeurd. 

Rapporten van UNICEF over kinderrechten geven aan dat huiselijk geweld een groot probleem is in de Caraïbische landen binnen het Koninkrijk. Het verdrag is alomvattend en multidisciplinair van aard. Het heeft, zoals blijkt uit artikel 1, een aantal doelstellingen. Ze zijn allemaal belangrijk, maar ik wil de nadruk leggen op de doelstelling over de ondersteuning: "ondersteuning en bijstand bieden aan organisaties en rechtshandhavende instanties teneinde effectief samen te werken ten behoeve van het aannemen van een integrale aanpak om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld uit te bannen". Het gaat dus over samenwerking. Samenwerking is van essentieel belang, vooral ook omdat bij ons nog uitvoeringswetgeving nodig is. Wij willen samenwerking in het Koninkrijk en derhalve zullen wij een motie indienen in de tweede ronde. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ik heet met name ook onze vijf gasten welkom in het parlement. Het is een heel mooie en bijzondere mogelijkheid om een ander land in ons Koninkrijk in ons midden te hebben die met ons mee debatteert. In het bijzonder ook welkom aan de gevolmachtigde minister van Aruba. Ik ben heel nieuwsgierig hoe hij tegen dit verdrag aankijkt en hoe hij de uitwerking van dit verdrag op Aruba voor zich ziet. 

Alles, alles is eraan gelegen om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld tegen te gaan. In Nederland is 45% van de mannen en vrouwen tussen de 18 en 70 jaar ooit het slachtoffer geweest van huiselijk geweld. De slachtoffers zijn meestal vrouw. Huiselijk geweld is tevens de meest voorkomende oorzaak van moord en doodslag. We hebben het dus over een heel groot probleem. Het is dan ook heel goed dat er betere afspraken worden gemaakt en maatregelen worden getroffen. De SP staat natuurlijk achter de intenties zoals beschreven in het verdrag. Maar alles staat en valt natuurlijk met de uitwerking van het verdrag. Daar heeft onze fractie wel een aantal vragen over. 

Het bieden van veilige opvang blijft cruciaal bij het bieden van bescherming van vrouwen die op de vlucht zijn voor huiselijk geweld. In artikel 23 van het verdrag worden de lidstaten, dus ook Nederland en Aruba, verplicht tot het bieden van voldoende veilige opvangplaatsen in situaties van ernstig huiselijk geweld. Het is echter maar de vraag of Nederland zich aan het verdrag kan houden, nu het nieuwe landelijke verdeelmodel ervoor zorgt dat centrumgemeenten opeens opvangplekken moeten afbouwen. Twee maanden geleden noemde ik al het voorbeeld van de gemeente Tilburg, waar Kompaan en De Bocht een landelijk erkende functie heeft wat betreft de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld en jeugdprostitutie. Maar het geld dat zij kregen voor deze landelijk taak, werd toen wegbezuinigd. Ik heb dit aangekaart bij de staatssecretaris van VWS. Hij gaf aan hier graag naar te willen kijken. Ik ben heel benieuwd hoe dat overleg is gegaan en of er inmiddels een oplossing is gevonden. Dan gaat het bijvoorbeeld ook over een oplossing in Flevoland. Daar kwamen de zorgelijke berichten vandaan dat de crisisopvang daar vaak vol zit. Ik noem ook het probleem van Fier Fryslân, dat de Partij van de Arbeid zojuist ook aankaartte. Deze instelling berichtte twee dagen geleden dat er een tekort is aan gespecialiseerde opvang en behandelplekken voor slachtoffers van loverboys. Dat kan toch niet? Ik vraag dan ook aan de staatssecretaris van VWS én aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die medeverantwoordelijk is, om hier paal en perk aan te stellen en te zorgen voor voldoende opvangplekken. Ook de Federatie Opvang trekt aan de bel bij de staatssecretaris van VWS om nog eens een keer goed te kijken naar het nieuwe verdeelmodel. Kan de staatssecretaris van VWS garanderen dat er een landelijk dekkend stelsel van vrouwenopvang is en blijft? Hoe gaat hij hiervoor zorgen? 

Niet alleen voor volwassenen is de toegang tot goede opvang en begeleiding een probleem. Dat is het ook voor kinderen die het slachtoffer zijn van mishandeling. Al een jaar vraagt de SP, evenals de Partij van de Arbeid, aandacht voor het probleem dat veel kinderen die het slachtoffer waren van mishandeling geen behandeling krijgen. Je wilt dat deze kinderen zo snel mogelijk behandeld worden om erger te voorkomen. Driekwart van die groep kinderen heeft bij aanvang van de hulp nog geen stoornis. Vaak wil je dat ze de behandeling dan wel krijgen, om een stoornis te voorkomen. Ik zeg bewust "behandeling", want een paar gesprekken met maatschappelijk werk is voor deze kinderen vaak niet voldoende. We kunnen niet wachten tot deze kinderen een posttraumatische stressstoornis ontwikkelen. Ze moeten het recht hebben op een behandeling, zodat dit kan worden voorkomen. Helaas hebben gemeenten afgesproken dat er niet meer ggz-behandelingen mogen plaatsvinden dan de jaren daarvoor. Maar in de jaren daarvoor werd natuurlijk ook driekwart van het aantal kinderen niet behandeld. Sommige kinderen die het slachtoffer zijn van mishandeling of die erbij betrokken waren, hebben nog geen stoornis ontwikkeld. Ze moeten die behandeling echter wel krijgen. Gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat die kinderen deze behandeling krijgen? 

Dan kom ik op het volgende onderwerp. Bij maar 28% van het aantal meldingen en aangiften van huiselijk geweld bij bijvoorbeeld de politie volgt een aangifte. In 18% van de gevallen werd de dader van het incident aangehouden. Waarom zijn deze percentages zo laag? Dit is eigenlijk een vraag aan de minister, maar ik neem aan dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hem ook kan beantwoorden. De cijfers zijn overigens oud; mogelijk zijn er nieuwere cijfers te geven. Het zijn echter de cijfers die mij onder ogen zijn gekomen. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen zegt dat er te weinig expertise is bij onder andere het OM en de politie. Zij geeft aan dat trainingen enorm belangrijk zijn voor een succesvolle aanpak. Hoe denkt deze staatssecretaris dit aan te gaan pakken? Ik zie hem nee knikken, maar ik hoop dat hij ja bedoelt en dus met een oplossing komt. 

De voorzitter:

U zegt: "Ik zie hem nee knikken". Ik snap waarom de staatssecretaris dat doet. Deze vraag valt namelijk wel heel erg buiten de scope van het debat. Anders had de minister hier ook uitgenodigd moeten zijn. Het is niet voor niets zijn portefeuille. Zoals altijd in zo'n geval vraag ik aan de leden van het kabinet om te proberen de vraag te beantwoorden. Anders hebben ze altijd de mogelijkheid om de vraag door te spelen. Dan wordt er later op teruggekomen. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik dacht al dat de staatssecretaris zo wijs was om het zo op te kunnen lossen. Ik neem echter ook aan dat het kabinet altijd met één mond praat. Ik ben dus heel erg blij dat de staatssecretaris in ieder geval de moeite neemt om deze vraag te beantwoorden. 

De deskundigheidsbevordering geldt natuurlijk ook voor de advocatuur. De Raad voor Rechtsbijstand hanteert bij zijn inschrijving een aantal algemene deskundigheidsvereisten voor advocaten die slachtoffers van geweld en zedenmisdrijven bijstaan. Er gelden echter geen specifieke inschrijfvoorwaarden voor advocaten die slachtoffers van mensenhandel bijstaan. Waarom is dat bij mensenhandel niet het geval? Op welke manier wordt er tijdens de opleiding van advocaat-stagiaires dan wel aandacht besteed aan huiselijk geweld en mensenhandel? ... Voorzitter, hier speelt hetzelfde probleem. Ik ben me ervan bewust. 

O, dat geldt ook voor de volgende punten! 

De voorzitter:

U mag die punten ook overslaan en in schriftelijke vragen aan de orde stellen, hoor. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Dat zal ik dan maar doen. De reclassering is mijn volgende onderwerp. Daar gaat de staatssecretaris gelukkig wel over. 

Als daders worden berecht, komt er reclasseringstoezicht. We hebben hiervoor al een kort debat gehad — dat was het VAO Reclassering — waarin we de staatssecretaris erop hebben gewezen dat reclasseringstoezicht op daders ook erg belangrijk is. Ik hoop dat de staatssecretaris wil uitspreken dat dit toezicht blijft bestaan en we geen wachtlijsten krijgen. Ik hoop dat hij zich uitermate zal inspannen om te voorkomen dat dit verdwijnt. 

Tot slot wil ik een ander punt benoemen: de huwelijkse gevangenschap. Dat is ook een groot probleem. Afgelopen januari werd de 25-jarige Yasmeen gewurgd door haar man. Zij was het slachtoffer van huwelijkse gevangenschap. In veel gevallen signaleren instanties niet of te laat wat er aan de hand is en weten hulpverleners onvoldoende hoe ze hierop moeten handelen. Ook hier speelde de vraag: hebben instanties eerdere signalen en zorgen voldoende opgepakt? In september zei minister Asscher, in antwoord op Kamervragen, dat elk meisje dat hier slachtoffer van is, moet worden geholpen. Ik vraag de bewindspersonen welke maatregelen zij in de tussentijd hebben genomen. 

Er komen heel veel punten aan de orde bij dit verdrag. Dat heeft vooral te maken met het feit dat alles staat bij een goede uitwerking. Ik wens de bewindspersonen heel veel succes met de beantwoording straks, ook als de vragen een beetje buiten de orde van dit debat zijn. Ik dank hen alvast. 

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Sneek van de AVP. 

De heer Sneek:

Mevrouw de voorzitter. Graag wil ik mijn bijdrage beginnen met het uitspreken van een woord van dank aan uw adres. Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld is inmiddels een internationaal probleem geworden, getuige het voorliggende verdrag. Uit veel onderzoeken en studies komt naar voren dat een verschil in opleiding daarin een belangrijke rol kan spelen en er een belangrijke oorzaak van kan zijn. Meisjes en jonge vrouwen grijpen hun kansen en halen het beste uit hun opleiding en kansen. Jongens blijven veelal sterk hangen in machogedrag, vooral gericht op onverschilligheid, macht en kracht. Bij het vinden van een levenspartner blijkt dit verschil grote problemen op te leveren. Voor de mannen is kracht dan vaak een ultieme uitlaatklep. 

De Arubaanse samenleving was van oudsher een samenleving waarin de man de kost verdiende en de vrouw de kinderen verzorgde. Die situatie is veranderd. Inmiddels is veel meer sprake van een samenleving waarin de vrouw voor alles zorgt. De Arubaanse vrouw is het sterke geslacht. Zij voedt de kinderen op, veelal zonder praktische en financiële hulp van de vader. Zij verdient de kost en volgt studies en opleidingen. Wel moet gezegd worden dat een groot gedeelte van de vrouwen nog financieel afhankelijk is van mannen, die op hun beurt misbruik maken van deze gelegenheid. 

Onderwijs lijkt een van de wegen die gebruikt kan worden om dit fenomeen tegen te gaan. Wij denken dat er, als we de antwoorden goed lezen, sprake is van een heleboel materiaal dat gebruikt kan worden om dit geweld tegen te gaan. Wij als Aruba denken dat die materialen zeker voor ons van nut kunnen zijn. Daarom zullen wij ook in de tweede ronde een motie indienen om aan de staatssecretaris te vragen of wij van die materialen uit artikel 15 gebruik kunnen maken, of dat in ieder geval de landen deze informatie en materialen kunnen krijgen om van dit proces een beter proces te maken. Nederland is een eind verder in de verschillende wetgeving die rond dit thema gemaakt is. Wij moeten nog een groot eind gaan. Het idee is om ervoor te zorgen dat eind van dit jaar alles in orde is om dit verdrag te kunnen uitvoeren. Dat is het idee. De materialen uit artikel 15 zullen door ons dus goed gebruikt kunnen worden. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. Het is mooi dat wij dit debat kunnen voeren met deelneming van de bijzonder gedelegeerden en de gevolmachtigd minister van Caribisch Nederland. Het gaat immers om een onderwerp dat ons allemaal raakt. Jaarlijks zijn 220.000 volwassenen slachtoffer van ernstig structureel geweld in huiselijke kring en zijn 1 miljoen volwassenen slachtoffer van incidenteel geweld in huiselijke kring. De complexiteit van huiselijk geweld vraagt om een gecoördineerde en alomvattende aanpak. Huiselijk geweld kent zowel mannelijke als vrouwelijke daders én slachtoffers. We moeten ons blijven realiseren dat het andere onderwerp van vanavond, geweld tegen vrouwen, meer dan huiselijk geweld alleen is. Eerwraak, genitale mutilatie, huwelijksdwang, mensenhandel en seksueel geweld vallen daar ook allemaal onder. 

Voor D66 is het helder. Dit verdrag hebben wij in 2012 al ondertekend, maar het is nog steeds niet geratificeerd. Wij staan achter het versterken van de positie van slachteroffers, het opsporen en aanpakken van daders en het voorkomen van intergenerationele overdracht. D66 is verheugd om te zien hoe weinig aanpassingen wij eigenlijk moeten doen om het verdrag tot uitvoer te brengen. Het zal niemand verbazen dat ik als woordvoerder justitie aangeef dat het van belang is dat bij de uitvoering van dit verdrag ook de rechten en belangen van verdachten in het oog moeten worden gehouden. 

Een punt van zorg blijft voor mijn fractie de coördinatie van dit verdrag. Momenteel ligt die bij VWS. De burgemeesters zie ik helemaal niet terug in de voorstellen, terwijl zij juist zo'n belangrijke rol spelen bij huiselijk geweld. Het opleggen van een tijdelijk huisverbod valt immers onder hun bevoegdheid. Ook de politie heeft lange tijd een landelijk programma Huiselijk Geweld gehad. De politie maakt nu tweejaarlijkse analyses en OCW doet nader onderzoek naar de intergenerationele overdracht. Dat zijn belangrijke instrumenten die hierbij gebruikt moeten worden. 

De onderwerpen van vanavond hebben voornamelijk betrekking op het strafrecht. Dit past niet echt bij VWS. Het is dan ook goed dat er twee staatssecretarissen aanwezig zijn. D66 pleit voor een kloppende infrastructuur voor de uitvoering van dit verdrag. Is het daarom niet logischer dat de coördinatie bij V en J ligt en niet bij VWS? 

Huiselijk geweld is niet alleen fysiek of psychisch geweld tussen huwelijkspartners. Het komt ook voor dat de ene partner de ander besteelt of afperst. Ook wordt er geld verduisterd en worden eigendommen vernield. Dat kan grote gevolgen hebben voor de economische zelfstandigheid, met name van vrouwen. In onze moderne samenleving willen wij juist dat vrouwen zo veel mogelijk op eigen benen staan. Wij willen dat zij economisch onafhankelijk zijn en meedoen op de arbeidsmarkt. Dan kunnen we niet wegkijken als binnen het huwelijk of het geregistreerd partnerschap de mogelijkheden van vrouwen om op eigen benen te staan, worden aangetast en ondermijnd. D66 vindt het daarom terecht dat het verdrag nadrukkelijk ook economisch geweld binnen het huwelijk strafbaar wil stellen; zie artikel 3 van het verdrag. Het is een omissie dat nota bene Nederland de vervolging van economisch geweld binnen het huwelijk wettelijk uitsluit. De Raad van State wees hier al op, maar het kabinet is nauwelijks op dit punt ingegaan. Dat verbaast ons zeer, want dit is de kans om dit belangrijke punt nu te regelen. Wij zijn als samenleving toch voorbij het punt dat wij wegkijken van wat achter de voordeur gebeurt? Wij willen toch juist faciliteren dat vrouwen volwaardig mee kunnen doen? 

Het is hoog tijd om artikel 316 eerste lid en artikel 90octies van het Wetboek van Strafrecht te moderniseren en vermogensdelicten binnen het huwelijk en geregistreerd partnerschap strafbaar te maken en voor vervolging open te stellen. Hoe staat het kabinet daarin? Deelt het dit pleidooi van de fractie van D66? Is het kabinet bereid om dit te regelen? 

Wij hebben nog een vraag over artikel 12. Dit artikel stelt dat cultuur, gewoonte, religie, traditie of de zogenaamde "eer" niet gebruikt mogen worden ter rechtvaardiging van daden van geweld. De Nederlandse Orde van Advocaten geeft aan dat er afstand van dit artikel zou moeten worden genomen, omdat het te algemeen en te stellig geformuleerd zou zijn. Volgens de orde geeft het artikel geen ruimte voor de sociale context van gebeurtenissen. Graag hoor ik een reflectie van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op deze twee tegenstrijdigheden. 

Een sekseneutrale formulering en een gendersensitieve aanpak van geweld kunnen elkaar versterken. Daar is D66 het mee eens. Zoals de politie al aangaf, is het niet onbelangrijk om vrouwelijk daderschap in deze context te erkennen. Bij eergerelateerd geweld vallen namelijk meer mannelijke dan vrouwelijke dodelijke slachtoffers. D66 ziet graag dat dit meegenomen wordt in het beleid. Wij moeten inzicht krijgen in de rol die gender speelt in het ontstaan en voortduren van partnergeweld. Is de staatssecretaris dat met ons eens en kan hij aangeven hoe hij dit gaan implementeren? 

Dat voorlichting belangrijk is, staat voor ons als een paal boven water. Het verdrag vraagt dat ook van ons. Bewustwordingscampagnes zorgen ervoor dat onderwerpen bespreekbaar worden. "Het houdt niet op, niet vanzelf" was een zichtbare campagne. Collega Rebel had het er ook al over. De campagne zit vast nog bij velen in het hoofd: het was zo indringend, dat je het bijna niet los kon laten. Maar de campagne liep slechts tot en met 2014. Wij vinden het van groot belang dat dergelijke campagnes met enige regelmaat worden herhaald. Daarom vraag ik de staatssecretaris of hij kan aangeven of er momenteel nog campagnes lopen. Als dat niet zo is, welke campagnes komen er nog aan om huiselijk geweld voortdurend onder de aandacht te brengen? 

Gewaarborgde anonimiteit bij het melden van geweld is ontzettend belangrijk voor de meldingsbereidheid. Voor D66 is het van groot belang dat het telefoonnummer van het AMHK anoniem en tegen een normaal tarief gebeld kan worden. Omdat dit na het lezen van de brieven nog onduidelijk is, vraag ik de staatssecretarissen of het telefoonnummer van het AMHK anoniem en tegen een normaal tarief te bellen is en of het nummer ook afgeschermd op de rekening verschijnt. Hopelijk krijg ik hierop een positieve reactie. 

Tot slot het Caribisch deel van ons Koninkrijk. De komende jaren wordt samen met de partners bekeken hoe ook daar een gedegen basisaanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld tot stand kan komen. D66 drukt de staatssecretarissen op het hart om hier tempo mee te maken. 

Er ligt een mooi verdrag voor ons. Op veel punten voldoet Nederland aan de eisen die gesteld worden aan de uitvoering. Daarom zou ik zeggen: aan de slag! 

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Bikker van de PDR. 

De heer Bikker:

Mevrouw de voorzitter. Wij behandelen vandaag het Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Het is een waar genoegen om hier te staan. Dat geeft zowel genoegen als aanleiding tot reflectie. Ik zal zo meteen zeggen waarom het aanleiding geeft tot reflectie. 

Wij nemen allerhande verdragen aan, maar wij moeten ze ook uitvoeren. Nederland is blijkens pagina 10 van de memorie van toelichting verplicht om alle vormen van discriminatie van vrouwen te veroordelen en maatregelen te nemen om discriminatie te voorkomen. Zie artikel 4, tweede lid van het verdrag. In Nederland zijn hiermee allerhande colleges belast, zoals het College voor de Rechten van de Mens. Aruba heeft een heel moderne grondwet, de Staatsregeling, die als eerste artikel een verbod op discriminatie bevat, maar heeft geen specifiek Hoog College van Staat dat belast is met de toetsing of uitvoering daarvan. Men moet belanden bij de "restrechter", zoals dat in juridische termen heet, de burgerlijke rechter. Het is naar aanleiding daarvan dat wij afgelopen week in tripartiet verband een resolutie hebben aangenomen waarin wij hebben gezegd dat wij, naar aanleiding van het feit dat Sint-Maarten reeds een constitutioneel hof heeft, ook in samenwerking met Sint-Maarten en de landen van het Caribische deel van het Koninkrijk een constitutioneel hof willen instellen, met name voor de uitvoering in het licht van artikel 4, tweede lid van het verdrag. 

Ik kom terug op de reflectie waartoe dit moment mij aanleiding geeft. Wij zijn speciaal gedelegeerden op basis van artikel 17 van het Statuut. Helaas is het meer dan vijf jaar terug dat wij hier hebben gestaan. Het kan toch niet zo zijn dat wij hier gemiddeld om de vijf jaar staan? Ik zal hierover zo meteen een motie indienen, want ik wil toch wel voorkomen dat wij weer vijf jaar moeten wachten totdat wij deel kunnen nemen aan en kunnen participeren in een zo belangrijk onderwerp als het aannemen van een verdrag. Maar ik denk hierbij ook aan de rijkswetten die nog steeds pending zijn, bijvoorbeeld de registratie van zeeschepen, en andere rijkswetten die onze jurisdicties regarderen. Ik denk dat wij deze motie moeten aannemen, zodat wij meer gestructureerd en vaker bij elkaar komen om dergelijke rijkswetten plenair te behandelen. 

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Bikker. Ik geef de heer Van Helvert van het CDA het woord, maar niet nadat ik iedereen er wellicht ten overvloede op heb gewezen dat er een amendement van zijn hand is binnengekomen. 

De heer Van Helvert (CDA):

Voorzitter. Ik heet allereerst de gevolmachtigde minister en de bijzonder gedelegeerden van harte welkom. Welkom in de Tweede Kamer! 

Het eerste decennium van de 21ste eeuw was ik docent in het voortgezet onderwijs en mentor van een tweede en een derde en later van een vierde en een vijfde klas. Als leraar en mentor in het voortgezet onderwijs mag je vaak letterlijk en figuurlijk meekijken achter de voordeur. Dit onderwerp komt voor in alle lagen en gezindten van de bevolking. Wanneer je met leerlingen en met moeders spreekt, zie je de pijn en de angst en vooral ook de onmogelijke loyaliteitscrisis of het onmogelijke loyaliteitsconflict. De blik in de ogen van deze mensen is hartverscheurend. 

Hoewel ik niet de vaste woordvoerder ben op dit dossier, wil ik toch gezegd hebben dat ik net als mevrouw Keijzer een intrinsieke motivatie heb om dit soort zaken zo goed mogelijk te regelen. Vanuit dat punt kijken we vandaag naar dit verdrag, maar ook vanuit dat punt wil ik net als een van mijn voorgangers de aandacht vestigen op het artikel in de krant waarin staat dat slachtoffers van loverboys op dit moment nergens terechtkunnen. Dat is iets wat we zeker niet moeten willen in Nederland. Ik zou graag zien dat kabinet daar meer aandacht aan schenkt. 

Vandaag behandelen we twee wetsvoorstellen: het wetsvoorstel ter goedkeuring van het verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en de uitvoeringswet bij dit verdrag. Uit mijn inleiding bleek waarschijnlijk al dat ik namens het CDA kort kan zijn over het verdrag zelf: geweld tegen vrouwen en kinderen en huiselijk geweld zijn onacceptabel. Het is dan ook goed dat ook de Raad van Europa aandacht heeft voor het voorkomen en bestrijden hiervan. Het verdrag kan dus op de goedkeuring van mijn fractie rekenen. 

Ik heb nog wel een enkele vraag over het verdrag en Caribisch Nederland. Het verdrag zal vooralsnog niet gelden voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, omdat in het Caribische deel van Nederland specifiek beleid tegen het geweld tegen vrouwen en geweld in huiselijke kring ontbreekt. De regering schrijft in de beantwoording van de schriftelijke vragen dat daar een basisaanpak is opgesteld en dat op basis van de ervaringen daarmee in 2016 wordt bezien welke uitvoeringswet nodig is. Hoe staat het met deze basisaanpak en op welke termijn denkt de regering dat het realistisch is het onderhavige verdrag voor het Caribische deel van Nederland te aanvaarden? Hetzelfde geldt voor Aruba. De regering aldaar is bezig met een implementatieplan. Is inmiddels meer bekend over hoe het hiermee staat en is bekend wanneer Aruba ook tot aanvaarding van het verdrag kan overgaan? 

Ik kom op de uitvoering van het verdrag. Slechts op enkele onderdelen is hiervoor aanvullende regelgeving vereist. De verjaringsregeling in het Wetboek van Strafrecht moet worden gewijzigd en de Uitleveringswet moet worden aangevuld. Ten slotte wordt de voorbereiding van huwelijksdwang strafbaar gesteld. Dat is een goede zaak. 

Over dit laatste punt, het strafbaar stellen van de voorbereiding van huwelijksdwang, heeft het CDA een vraag. Huwelijksdwang speelt zich meestal af in de beslotenheid van de familiekring en wordt soms gepleegd in het land van herkomst. Slachtoffers bevinden zich in een geïsoleerde positie en durven of willen geen aangifte doen uit schaamte, uit loyaliteit met de familie of uit vrees voor geweld. Soms zijn het kinderen die tijdens een vakantie in het land van herkomst worden achtergelaten en daar worden gedwongen om een huwelijk aan te gaan. Het is duidelijk dat de gevolgen van huwelijksdwang groot en ingrijpend zijn. In 2013 zijn de mogelijkheden voor de strafrechtelijke aanpak van huwelijksdwang verruimd. Zo is de maximumstraf voor huwelijksdwang die kan worden opgelegd destijds verhoogd naar twee jaar gevangenisstraf. Ook is destijds in het Wetboek van Strafrecht opgenomen dat voor huwelijksdwang voorlopige hechtenis kan worden opgelegd om bijvoorbeeld escalatie te voorkomen en de veiligheid van het slachtoffer te garanderen. Met het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, wordt niet alleen huwelijksdwang maar ook de voorbereiding op de huwelijksdwang strafbaar gesteld op straffe van maximaal één jaar gevangenisstraf. 

Kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze hierop gehandhaafd gaat worden? Hoe bewijs je — dat is natuurlijk moeilijk — dat iemand bezig is met de voorbereiding van huwelijksdwang? Hebben de Nationale Politie en het OM voldoende kennis en kunde en, misschien nog wel belangrijker, voldoende capaciteit om hierop te handhaven? 

De voorzitter:

U kunt het deel van uw betoog over huwelijksdwang afmaken voordat ik mevrouw Rebel gelegenheid geef voor haar interruptie. 

De heer Van Helvert (CDA):

Er is een tweede punt in verband met huwelijksdwang waarover het CDA een opmerking wil maken. Hiermee richt ik mijn betoog op het amendement dat wij hebben ingediend. Zoals het nu in het wetsvoorstel staat, zou bij de voorbereiding van huwelijksdwang voorlopige hechtenis niet mogelijk zijn. Maar is het bij de voorbereiding van huwelijksdwang, waarbij slachtoffers in sommige gevallen naar het buitenland worden gelokt, niet juist verstandiger om ook de mogelijkheid van hechtenis op te nemen? Waarom is de regering van mening dat bij huwelijksdwang zelf wel het risico van escalatie voorkomen moet worden maar bij het vermoeden van de voorbereiding van huwelijksdwang niet? Hiertoe hebben wij een amendement ingediend. Ik zou het kabinet willen uitnodigen om te bekijken op welke wijze het dit amendement zou kunnen omarmen. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

Het klinkt heel erg goed wat de heer Van Helvert zegt over voorbereidende handelingen. 

De heer Van Helvert (CDA):

Dank u. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

Wat dat betreft dus een compliment voor de optie die hij in het amendement wil opnemen. Het is wel een belangrijk punt. Mogelijk kan straks in de beantwoording worden aangegeven waarom dit niet is opgenomen. Dat heeft vast een heel legitieme reden. Het zal niet zonder goede motivatie gebeurd zijn. Ik maak me met name zorgen over het volgende. Hoe moeten wij voorbereidende handelingen daarbij benoemen, en om wie gaat het daarbij? Ik kan me namelijk voorstellen dat wij dan zomaar vaders, broers, neven, moeders of tantes allemaal in voorlopige hechtenis moeten nemen. Kan de heer Van Helvert aangeven hoe hij dit voor zich ziet, met een concreet voorbeeld? Anders ondersteun ik graag zijn vraag aan het kabinet hoe het kabinet dit ziet en waarom hiervoor niet is gekozen. 

De heer Van Helvert (CDA):

Ik vind dit een terechte vraag. Ik gaf dit ook zelf in mijn betoog al aan. Hoe toon je aan dat er sprake is van zo'n voorbereiding? Het aantonen is al heel moeilijk. Het feit dat wij het wel strafbaar gaan stellen doet mij vermoeden — daarom kan ik de vraag van mevrouw Rebel doorspelen naar het kabinet — dat het kabinet een manier weet waarop je dit kunt aantonen. Als je dit kunt aantonen en als je zegt dat het strafbaar is, zou ik zeggen: laten wij dan ook de mogelijkheid van voorlopige hechtenis erbij pakken. Escalatie wil je immers voorkomen als het al een feit is, maar die escalatie willen wij net zo goed voorkomen als we weten dat het in voorbereiding is. Dan willen wij namelijk ook niet dat de voorbereiding kan doorgaan. De vraag van mevrouw Rebel hoe je dat kunt doen, vind ik echter een heel goede vraag; eigenlijk heb ik die zelf zonet ook gesteld. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

Ik kan niet anders dan beamen dat voorkomen altijd beter is dan genezen. Je moet ook uitkijken voor wat eventueel de negatieve gevolgen kunnen zijn, ook voor het slachtoffer, met name als je wel voorlopige hechtenis toepast en de situatie blijkt achteraf toch heel ingewikkeld te zijn of er blijkt geen sprake te zijn van huwelijksdwang. Het is een instrument dat zorgvuldig moet worden gebruikt. Zou je het al willen inzetten, moet het niet leiden tot negatieve effecten. Laten we inderdaad het antwoord afwachten dat het kabinet hierop zal geven. 

De heer Van Helvert (CDA):

Uiteraard is het terecht dat wij geen negatieve effecten willen hebben, zeker niet voor het slachtoffer. In dit soort gevallen denk ik dat je het slachtoffer als uitgangspunt moet nemen. Zo gauw er een vermoeden bestaat en je dat kunt bewijzen, zul je, juist in het voordeel van het slachtoffer, de mogelijkheid tot voorlopige hechtenis moeten inbouwen, met alle voorbehouden die daarbij horen. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik vraag mij af welke voorbehouden dat dan zijn. Het is niet gebruikelijk in ons strafrecht dat wij bij het vermoeden van een delict of van een handeling iemand al in voorlopige hechtenis gaan plaatsen. Het is een zeer strenge maatregel die op dat moment onomkeerbaar is. Hoe gaat het CDA ervoor zorgen dat die op een rechtmatige manier wordt toegepast? 

De heer Van Helvert (CDA):

Nu wordt het spannend, want ik ga de discussie aan met een juriste terwijl ik geen jurist ben. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Even voor de Handelingen: ik ben geen juriste. 

De heer Van Helvert (CDA):

Excuses. Ik had begrepen dat u net iets meer rechten hebt gestudeerd dan ik. Als dit niet het geval is, ... 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Je kunt ook wel iets van het recht afweten als je bij de politie hebt gewerkt. 

De heer Van Helvert (CDA):

Dat is zo. Het gaat mij erom dat het CDA wil opkomen voor de slachtoffers. Ik weet zeker dat mevrouw Berndsen dat ook wil. Het feit dat het kabinet zelf zegt dat het de voorbereiding op huwelijksdwang strafbaar gaat stellen, wil volgens mij zeggen dat het kabinet mogelijkheden ziet om dat te bewijzen. Mijn vraag net was terecht: hoe bewijs je dat dan? Als we zeggen dat we dat kunnen bewijzen, moeten we er ook de consequentie uit trekken dat je dan de mogelijkheid van voorlopige hechtenis zou moeten opnemen. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dan hebben wij het al over bewijs, niet over vermoeden. Daar zit een heel groot verschil tussen. Ik stel voor dat we de staatssecretaris deze vraag laten beantwoorden, want hij is wel een jurist. 

De heer Van Helvert (CDA):

Ja, dank u wel. 

Het is goed dat wij dit hier bespreken. Het is van groot belang en ik vind het goed dat wij hier een debat aan wijden. Ik kom terug op de ervaring waar mijn intrinsieke motivatie vandaan komt om vandaag hierover het woord te voeren. Het allerergst vind ik het als meisjes en dames in dat soort situaties menen dat ze er alleen voor staan en dat ze er zelf schuld aan hebben. Voor hen heb ik de volgende mededeling: het is niet jullie schuld en we kunnen helpen. Het is onze morele verplichting, samen met het kabinet, om ervoor te zorgen dat dit laatste altijd het geval is. 

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Ruiz-Maduro van de MEP. 

Mevrouw Ruiz-Maduro:

Voorzitter. Op Aruba hebben wij ook te maken met geweld tegen vrouwen en met huiselijk geweld. Dit heeft negatieve effecten op het welzijn van onze vrouwen en vooral op de gezonde ontwikkeling van onze kinderen. Wij ontvangen uit de samenleving diverse signalen die door verschillende overheids- en particuliere instanties gerelateerd worden aan huiselijk geweld. Ik noem als voorbeelden de tienerzwangerschap — Aruba is koploper in de regio — en drop-outs. Huiselijk geweld maakt het studeren moeilijk en leidt vaak tot uitval. Deze signalen baren ons zorgen. Dit sociale probleem is groter dan wat wij in de kranten lezen of uit politieregistraties zouden kunnen vernemen. Uit het onderzoek naar de aanpak van huiselijk geweld in Aruba van 2013 kwam naar voren dat er sprake is van een onderregistratie van huiselijk geweld en dat de politie soms op één dag twee of drie keer wordt gebeld om te bemiddelen in een situatie van huiselijk geweld. Een nationale studie naar huiselijk geweld ontbreekt tot op heden. Derhalve heeft geen enkele instantie op Aruba zicht op de ernst van de situatie in ons land. Wel kan ik vermelden dat er een voorstel tot een nationaal onderzoek ter zake op tafel ligt uit de handen van mevrouw Merval van de Fundacion pa Estudio di Genero y Famia, een stichting die zich bezighoudt met onderzoeken op het gebied van gender en familie, maar de fondsen voor dit onderzoek zijn helaas nog niet beschikbaar. Ik spreek de wens uit dat zo'n onderzoek, al dan niet in samenwerking met de andere landen in het Koninkrijk, op korte termijn gerealiseerd kan worden op Aruba. 

Qua wetgeving kan ik vermelden dat thans gewerkt wordt aan een implementatietraject. Vermeld kan worden dat de Landsverordening tijdelijk huisverbod nog niet tot stand is gekomen, aangezien wij nog niet kunnen voldoen aan een aantal randvoorwaarden hiertoe. Er zijn op Aruba bijvoorbeeld nog geen opvangmogelijkheden voor mannen die dader, maar soms ook slachtoffer zijn van geweld. Kortom, er moet nog veel gebeuren op Aruba voordat wij aan het onderhavige verdrag kunnen voldoen, maar in het belang van de vrouwen en speciaal in het belang van alle kinderen op Aruba spreek ik de hoop uit dat deze rijkswet alle landen van het Koninkrijk een impuls gaat geven om elkaar bij te staan met hun kennis en expertise, zodat wij samen de strijd kunnen aangaan tegen geweld tegen vrouwen en tegen huiselijk geweld. 

Tot slot heb ik een vraag aan de staatssecretarissen. Wat zou Nederland voor Aruba kunnen betekenen in het bereiken van concordantie op dit gebied? Ik dank u zeer. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

Dit is natuurlijk een unieke gelegenheid om niet alleen maar over Aruba, maar ook met vertegenwoordigers van Aruba te praten. Van die gelegenheid wilde ik gebruikmaken om mevrouw Ruiz-Maduro een vraag te stellen die zij net aan het kabinet heeft gesteld. Mogelijk kan ik haar die vraag alvast teruggeven en kan zij het kabinet een voorzet geven over de wijze waarop het kabinet Aruba kan helpen. Hoe ziet mevrouw Ruiz-Maduro een eventuele bijdrage van Nederland bij het helpen van het tegengaan van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op Aruba? 

Mevrouw Ruiz-Maduro:

Bedankt voor de vraag. Zoals ik in mijn betoog heb gezegd, hebben wij op Aruba inderdaad geen beeld van het geheel. Wij weten niet wat de ernst ervan is. Wij hebben wel instanties die hieraan werken, maar wij hebben geen nationaal onderzoek. Om deze problematiek aan te pakken is niet alleen hulp vereist voor de concordantie op het gebied van wetgeving. Zoals ik gezegd heb, is een belangrijk stuk wetgeving als de Landsverordening tijdelijk huisverbod er nog niet. Dat heeft ook te maken met het feit dat wij kampen met een gebrek aan wetgevingsjuristen. Daardoor gaan wetten met een hogere prioriteit voor. Dat is iets concreets waarbij je hulp zou kunnen krijgen. Zoals ik ook zei, is er ook behoefte aan een nationaal onderzoek. Dat is op dit moment broodnodig. Dan kun je ook een beeld krijgen van de oorzaken en de consequenties van het probleem. Dan heb je samenwerking van iedereen in het veld en dat zou ook helpen. Dan zal ook blijken dat hulp bij de registratie hiervan heel belangrijk is, bijvoorbeeld bij de politieregistratie. Tijdens een onderzoek naar huiselijk geweld uit 2013 is ook gebleken dat het probleem hem zit bij de registratie bij de politie, omdat het systeem niet gebruikersvriendelijk is. Het probleem wordt niet geregistreerd en dan doet zich een domino-effect voor bij alles wat er gedaan kan worden. Samenwerking met Nederland en met de andere landen in het Koninkrijk zou zeker zijn vruchten op dit terrein kunnen afwerpen. 

De vergadering wordt van 20.15 uur tot 20.30 uur geschorst. 

De voorzitter:

Eerst zal de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het woord voeren en daarna de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De gevolmachtigde minister heeft aangegeven niet het woord te zullen voeren in deze eerste termijn. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik dank de bijzonder gedelegeerden en de gevolmachtigde minister voor hun aanwezigheid en hun betrokken inbreng. Zij hebben vragen gesteld en een aantal suggesties gedaan, ook aan het adres van de regering van Aruba. Het lijkt mij passend als ik de gevolmachtigde minister vraag om die vragen en opmerkingen, evenals de opmerkingen die ik nog in dit debat zal maken, met zijn collega's op Aruba te bespreken. Ik stel de inbreng zeer op prijs en ik zal proberen in mijn beantwoording daaraan aandacht te besteden. 

Het Verdrag van Istanboel vormt een belangrijk merkteken in de strijd tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Nederland heeft die hoog op het prioriteitenlijstje staan, maar het is ook zeer belangrijk dat ook internationaal een ontwikkeling wordt vastgelegd in de strijd tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, zoals mevrouw Rebel het zei. Namens mijn collega's van OCW, Buitenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie verheugt het mij dat er zo'n brede steun in deze Kamer is voor het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van dit verdrag. 

Mevrouw Kooiman en mevrouw Berndsen memoreerden al even dat geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld niet alleen in Nederland maar ook elders in Europa een groot probleem vormen. Vorig jaar verscheen een Europees rapport met inderdaad schokkende cijfers over geweld tegen vrouwen. In Nederland worden jaarlijks rond de 220.000 volwassenen slachtoffer van ernstig en structureel geweld in huiselijke kring. Mevrouw Berndsen noemde dat getal ook in haar bijdrage. Daarom vind ik het ook belangrijk als merkteken, als ankerpunt, dat dit verdrag van kracht wordt in Nederland. Daarmee onderstrepen wij nogmaals krachtig het belang van de aanpak van geweld tegen vrouwen in huiselijke kring. 

De doelstellingen van het verdrag zijn: vrouwen tegen geweld beschermen, bijdragen aan de uitbanning van allerlei vormen van discriminatie, een kader opstellen met beleid en maatregelen ter bescherming van de slachtoffers van geweld, internationaal samenwerken, en ondersteuning en bijstand verlenen aan organisaties en rechtshandhavende instanties teneinde effectief samen te werken om met een integrale aanpak het geweld tegen vrouwen in huiselijke kring uit te bannen. 

De doelstellingen uit het verdrag en de daaruit voortvloeiende verplichtingen stemmen overeen met het Nederlandse beleid ten aanzien van de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties en de voorzieningen die daartoe in Nederland zijn getroffen, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning. De Nederlandse wetgeving ter uitvoering van het verdrag moet slechts op een beperkt aantal punten worden aangepast. Dit betreft het Wetboek van Strafrecht en de Uitleveringswet. Dat gebeurt door middel van de uitvoeringswet. Deze wet wordt samen met de goedkeuringswet behandeld. Mijn collega van V en J zal hier nader op ingaan. 

Er is gesproken over Caribisch Nederland. Het is uitermate belangrijk dat het verdrag ook van toepassing wordt op Caribisch Nederland. Daarom heb ik samen met het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Onderwijs een onderzoek laten uitvoeren om na te gaan welke maatregelen op Caribisch Nederland getroffen moeten worden om te voldoen aan dat verdrag. Uit dat onderzoek, dat vorig jaar is opgeleverd, blijkt dat Caribisch Nederland nu nog niet kan voldoen aan de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen. Daarom zetten wij eerst in op het tot stand brengen van een basisaanpak huiselijk geweld op Caribisch Nederland, om daarna over te gaan tot volledige implementatie van het verdrag. Daarna kan het verdrag ook voor dit deel van Nederland worden aanvaard. 

Om het ratificatietraject van Europees Nederland niet te vertragen is besloten om het verdrag vooralsnog niet te laten gelden voor Caribisch Nederland, maar wel om actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat die basisaanpak tot stand wordt gebracht. 

De openbare lichamen en de rijksoverheid hebben de aanpak van huiselijk geweld en het borgen van kinderrechten op Caribisch Nederland inmiddels benoemd als prioritaire thema's in het meerjarenprogramma Caribisch Nederland. Mevrouw Rebel en de heer Van Helvert vroegen wat er op dit terrein gebeurt. In juni 2014 is een taskforce kinderrechten en huiselijk geweld in Caribisch Nederland ingesteld die zorg draagt voor het opstellen van een plan van aanpak huiselijk geweld per eiland. Onder regie van deze taskforce is hard gewerkt om deze plannen op te stellen. Volgende week, in de Caribisch Nederland-week van 2015, wordt besloten over deze plannen. Verder wordt er dan gesproken over de nadere uitwerking en de gewenste ondersteuning vanuit Europees Nederland. Vervolgens gaan wij op basis van de uitvoering na welke aanvullende maatregelen en welke uitvoeringswetgeving noodzakelijk zijn en op welke termijn de aanvaarding van het verdrag voor Caribisch Nederland dus kan plaatsvinden. Dat zal in 2016 zijn. Ik ben van plan de Kamer regelmatig te informeren over de voortgang. Ik stel mij voor dat te doen in de al afgesproken rapportages over geweld in afhankelijkheidsrelaties, die regelmatig naar de Kamer zullen worden gestuurd. 

Er is ook een aantal vragen gesteld over de situatie in Nederland en over de betekenis van de ratificatie in haar volle breedte voor alle overheden. Dat betekent in feite dat gemeenten in beginsel uiteraard in dezelfde mate zijn gebonden aan het verdrag als de rijksoverheid. Gemeenten zijn vanwege de Wmo 2015 in de positie om geweld tegen vrouwen en geweld in huiselijke kring daadkrachtig te bestrijden en de slachtoffers goede hulp te bieden. De preventie, de signalering, het stoppen van geweld en het hulpaanbod kunnen in samenhang worden aangepakt onder regie van de gemeente. Zij moeten hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Ik kom daar straks aan de hand van een aantal specifieke vragen nog op terug. 

Gemeenten hebben uiteraard beleidsvrijheid, maar moeten bij het gebruikmaken van die beleidsvrijheid handelen in lijn met het verdrag. Ik wil vanuit mijn verantwoordelijkheid gemeenten ruimte bieden om nieuwe verantwoordelijkheden waar te maken. Dat zei mevrouw Van Ark ook. In dit kader loopt er voor de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties een aantal ondersteuningsprogramma's, die met financiering van het Rijk door de VNG worden uitgevoerd. Ik noem de RegioAanpak Veilig Thuis. Met de Federatie Opvang zijn afspraken gemaakt over een verdere kwaliteitsimpuls. Ik noem de doorontwikkeling van de Veilig Thuis-organisaties. Ook hierover informeer ik de Kamer halfjaarlijks door middel van de voortgangsrapportages over geweld in afhankelijkheidsrelaties. In de komende periode ga ik, uiteraard in overleg met de VNG en de Federatie Opvang, uitwerken hoe dat in het stelsel van de aanpak van geweld in huiselijke kring verder gevolg en gemonitord kan worden. Daarbij wordt ook de vraag betrokken hoe de naleving van het verdrag door gemeenten het beste kan worden gevolgd. Ter implementatie van het verdrag aan de kant van de gemeenten zal ik overigens de VNG vragen om een factsheet voor gemeenten op te stellen, om hen te informeren over de verplichtingen die uit dit verdrag voortvloeien. 

Er zijn een aantal specifieke vragen gesteld over genderbeleid. Mevrouw Rebel en mevrouw Berndsen vroegen daar aandacht voor. Het verdrag verplicht Nederland om een gendersensitief beleid te voeren. Het Nederlandse beleid richt zich op alle slachtoffers en alle vormen van geweld in huiselijke kring, en is daarom als het ware sekseneutraal geformuleerd. Het kabinet hanteert het uitgangspunt dat het in een weliswaar sekseneutraal geformuleerd beleidskader juist noodzakelijk kan zijn om een gendersensitieve benadering, met name rondom geweld in huiselijke kring, effectiever te maken. Het is onmiskenbaar dat gender een belangrijke rol speelt bij het ontstaan en voortbestaan van geweld in huiselijke kring. Dat betekent dat er in beleid maar ook in uitvoering aandacht moet zijn voor gendergerelateerde factoren, verschillen in machtsposities van mannen en vrouwen, relevante stereotypes, sociaal-culturele rolpatronen, rolverwachtingen en de effecten van beleid hierop. Daar waar dat nodig is, moet met deze factoren rekening worden gehouden. Het belang van een gendersensitief beleid wordt kortom door het kabinet onderschreven. In dat kader voeren mijn collega's van Onderwijs en V en J samen met mij een project uit om bij gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en Veilig Thuis-organisaties de deskundigheid over gender te vergroten. 

Mevrouw Rebel sprak ons nog even als mannen aan; daar voel ik me natuurlijk door aangesproken. Zij zei dat we niet alleen maar in de opvoeding, maar ook in de onderlinge contacten en in onze contacten in de maatschappij ervoor moeten zorgen dat een wereld zonder geweld tegen vrouwen misschien niet morgen gerealiseerd is, maar dan toch in ieder geval voor overmorgen als ambitie geformuleerd blijft worden. 

Ik kom nu toe aan de beantwoording van een aantal specifieke vragen. Mevrouw Rebel en mevrouw Kooiman hebben een aantal vragen gesteld over de gevolgen van het verdeelmodel en zij hebben gewezen op de situatie in Tilburg. In het algemeen overleg van 15 april jongstleden heb ik de Kamer toegezegd om enkele zaken met betrekking tot de vrouwenopvang te bespreken tijdens een wethoudersoverleg met de centrumgemeenten. In de eerste plaats heb ik aan de wethouders gevraagd om een spoedig besluit te nemen over het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen over de AWBZ-middelen die zijn toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang. Ik heb ook benadrukt dat er goede afspraken moeten worden gemaakt over de capaciteit van vrouwenopvang, met name wanneer het gaat om de crisisopvang. Tevens heb ik aangegeven dat ik de centrumgemeenten zal houden aan de afspraak dat met betrekking tot kinderen in de vrouwenopvang zal worden gewerkt met de beproefde methodiek. 

Ten slotte heb ik de wethouders gewezen op de zorgen die de gemeente Tilburg en Kompaan en De Bocht kenbaar hebben gemaakt over het stelsel van de vrouwenopvang. De wethouders hebben mij laten weten dat zij in de bestuurlijke adviescommissie Gezondheid en Welzijn op 2 juli aanstaande een besluit zullen nemen over het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen. Tijdens dat wethoudersoverleg is door de VNG, samen met de Federatie Opvang, een pleidooi gehouden om het huidige systeem, waarin gewerkt wordt met het zogenaamde beleidskader instroom, te blijven respecteren. Daarop is instemmend gereageerd door alle wethouders. Dat betekent dat gemeenten er gezamenlijk voor blijven instaan dat in geval van acute dreiging altijd opvang beschikbaar moet zijn. De wethouders hebben mij ook laten weten dat met betrekking tot de afspraak over kinderen in de vrouwenopvang zal worden gewerkt met de beproefde methodiek en dat de VNG en de Federatie Opvang zullen worden betrokken bij het volgen van die afspraken. 

De wethouders hebben ook gekeken naar de situatie in Tilburg en zij hebben vastgesteld dat over de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld door Kompaan en De Bocht goede landelijke afspraken zijn gemaakt. Voor die slachtoffers hoeft de gemeente Tilburg geen afspraken te maken, omdat die onder anderen door de wethouders gezamenlijk gemaakt zijn. Ik stel vast dat de wethouders hun verantwoordelijkheden bij het borgen van goede crisisopvang nemen, dat er daarover afspraken zijn gemaakt in het kader van de kwaliteitsimpuls en dat de centrumgemeenten samen met de Federatie Opvang de uitkomsten van de kwaliteitsimpuls zullen monitoren. Ik stel mij zo voor dat dit onderwerp ook aan de orde zal komen in de halfjaarlijkse rapportage die wij maken over geweld in afhankelijkheidsrelaties. Mevrouw Rebel heeft een aantal vragen gesteld over het prevalentieonderzoek huiselijk geweld. Zij vroeg of daarin ook een kosten-batenanalyse wordt meegenomen. Ik heb een beetje moeite met die term. Dat is niet omdat ik tegen kosten en baten ben, maar omdat het bestrijden van geweld in afhankelijkheidsrelaties natuurlijk geen kosten-batenanalyse is. Ik begrijp dat mevrouw Rebel bedoelt dat iedereen hierdoor mede doordrongen wordt van het feit dat er hoge maatschappelijke kosten verbonden zijn aan het feit dat dit geweld er is. Ik zal een vooronderzoek doen naar de manier waarop een adequate kosten-batenanalyse naar de preventie van huiselijk geweld en kindermishandeling kan worden vormgegeven. Het is een lastig punt, maar ik snap ook het punt van mevrouw Rebel wel. Ik wil dit niet laten afhangen van kosten en baten. Dit moet gewoon bestreden worden. Ik wil graag kijken hoe wij zo'n kosten-batenanalyse voor de preventie kunnen vormgeven. 

Mevrouw Rebel stelde ook een aantal vragen over de screening. 

De voorzitter:

Mevrouw Rebel heeft een interruptie over het vorige punt. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

De staatssecretaris heeft het over een vooronderzoek. Ik denk dat hij terecht benoemt dat een kosten-batenanalyse misschien wat cru klinkt. Laat ik het dan zo zeggen: de baten die we zouden kunnen hebben bij inzet in effectieve, vroegtijdige preventie. We hebben eigenlijk onvoldoende inzicht in de kosten. Als je de preventie en de kosten daarvan zou afwegen, vermoed ik dat dit een enorm goede investering is. Op welke termijn en hoe worden wij hierover geïnformeerd? Een vooronderzoek is namelijk nog niet precies wat ik wil. Daarop zou ik graag een antwoord willen. 

Staatssecretaris Van Rijn:

We hebben al drie keer gesproken over de rapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties, die de Kamer elk halfjaar ontvangt. Ik kan mij voorstellen dat we dit punt daar gewoon in meenemen. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

Ook ik kan me dat voorstellen. Ik ken de staatssecretaris ook niet anders dan dat dit inderdaad meegenomen zal worden in voortgangsrapportages, die dan ook zeer lijvig worden. Het onderzoek is al in wording, maar het lijkt mij dat dit punt daar nog wel in kan worden meegenomen. Dat lijkt mij ook het meest effectief. Ik vraag de staatssecretaris daarom of hij denkt dat het vooronderzoek en eventueel een aanvullende onderzoeksvraag nog kunnen worden meegenomen in het onderzoek. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Nu gaat mevrouw Rebel wel heel erg hard en ver. Dat wil ik op dit moment nog niet toezeggen, omdat ik eerst eens even zou willen kijken wat er allemaal komt kijken bij zo'n kosten-batenanalyse. Daar heb ik ook het vooronderzoek voor nodig. Misschien kan mevrouw Rebel enig geduld opbrengen, zodat ik wat zicht krijg op de vraag wanneer dat zou kunnen. Ik kan dat dan meenemen in de rapportages. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

Ik vermoed zomaar dat dit meerwaarde heeft. Als de staatssecretaris een uiterste inspanning wil plegen om te kijken of dit meegenomen kan worden, heel graag. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Daar zullen we naar kijken. Mevrouw Rebel vroeg ook hoe het zit met de prevalentie van genitale verminking. Het laatste onderzoek en de meest recente cijfers komen uit 2012. Er is geen centrale registratie in de jeugdgezondheidszorg. In 2012 is er wel uitgebreid onderzoek gedaan door het Erasmus MC. Daarbij is in beeld gebracht hoeveel meisjes het risico lopen om besneden te worden. Dat leverde de inschatting op dat er een prevalentie is van 29.000 vrouwen, met een incidentie van 40 à 50 meisjes per jaar die risico lopen. Er is toen een aantal risicolanden geselecteerd. 

Er is momenteel een sleutelpersonennetwerk, ook van de Federatie Somalische Associaties Nederland. Dit betreft 100 mensen uit de gemeenschap die binnen die gemeenschap het onderwerp van genitale verminking achter de voordeur bespreekbaar maken. Ook dat zorgt voor preventie. Het sleutelpersonennetwerk krijgt subsidie van VWS om dit werk te doen. Wij overleggen wat er in de komende periode nodig is. 

Meer in het algemeen kun je je natuurlijk afvragen op welke wijze onderzoek door de jeugdgezondheidszorg naar genitale verminking bij meisjes plaatsvindt. Dat vroeg mevrouw Rebel ook. Er is een handelingsprotocol genitale verminking. Professionals die te maken krijgen met een vermoeden van meisjesbesnijdenis moeten conform dat protocol handelen. Pharos heeft dat handelingsprotocol destijds samen met andere organisaties voor het AMK ontwikkeld. Het geeft zicht op hoe te handelen vanaf het moment van een melding of adviesaanvraag bij het AMK. Je kunt daarbij ook professionals inschakelen. De kern is dat een serieuze risico-inschatting wordt gemaakt aan de hand van de volgende criteria: het land van herkomst, de vraag of familieleden besneden zijn, de attitude van de familie ten opzichte van besnijdenis, de aanwezigheid van omgevingsdruk, familiebezoeken uit het buitenland en de mate van integratie van een gezin. In asielzoekerscentra is er een apart protocol voor de jeugdgezondheidszorg voor asielzoekerskinderen tussen 0 en 19 jaar. Dat protocol schrijft voor dat alle kinderen door de jeugdgezondheidszorg worden gezien. Er is dus een handelingsprotocol waarnaar, specifiek ook bij meisjes, aan de hand van een risico-inschatting wordt gehandeld. Ik denk dus dat we daar op een goede manier mee bezig zijn, maar we moeten dit probleem wel heel nauw blijven volgen om ervoor te zorgen dat het niet van de radar verdwijnt. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

Ik denk dat de staatssecretaris in zijn beantwoording juist ook die vaagheid aan de dag legt. Dat is overigens niet persoonlijk. Juist die cijfers willen we. Die zouden we moeten hebben. Hij noemt de laatste cijfers over het risico. Die zijn van 2012. We leven nu in 2015. Als er een handelingsprotocol is, dan zouden we zicht moeten hebben op het aantal vragen bij het AMK. Die cijfers moeten we dus hebben. Mijn laatste punt, en dat noemt de staatssecretaris ook, is het volgende. Als er in de asielzoekerscentra inderdaad wordt gehandeld volgens het protocol — ik ken dat protocol — dan zouden daar ook getallen van moeten zijn. Ik denk dat dat een van de essentiële dingen is die ontbreekt. We hebben geen getallen. Daarom moet er, en dat is misschien gelijk ook een verzoek aan de staatssecretaris, opnieuw met de artsen en verpleegkundigen zowel in de asielzoekerscentra als bij de jeugdgezondheidszorg om tafel worden gezeten om de bewustwording ten aanzien van het belang van melden, en daarmee ook de concrete getallen, boven tafel te krijgen. Dan komt er veel meer zich op de aard en omvang van de problematiek. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Zoals ik al zei: er vindt tot dusver geen centrale registratie plaats. Ik ben zeer bereid om met de organisaties in overleg te treden om te bekijken wat de belemmeringen zijn om die wel te doen plaatsvinden. Er zullen ongetwijfeld allerlei aspecten aan vastzitten, maar ik ben het met mevrouw Rebel eens dat we zicht moeten blijven houden op hoe vaak het in Nederland voorkomt en dat we moeten bekijken wat we er verder aan kunnen doen. Juist omdat we die protocollen hebben, zouden we dat ook kunnen doen. Ik ben graag bereid om met de jeugdgezondheidszorg en de AMK's in overleg te treden om te bezien wat we eraan kunnen doen om de cijfers verder te verzamelen. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

Dank. Ik denk dat dat inderdaad een goede stap is. Daarbij kan mogelijk worden geleerd van de verloskundigen, die dit al wel doen. Misschien is het goed om dan te bekijken of we gebruik kunnen maken van hun werkwijze. Verder is het zo dat als de bewustwording groter is — vrij recentelijk is daarnaar onderzoek gedaan in een Engels ziekenhuis — er ineens een factor tien keer meer casussen worden gevonden. Tot slot zou er in het kader van de meldcode, want dit gaat ook over kindermishandeling, wél centrale registratie hiervan moeten kunnen plaatsvinden, ofwel een inventarisatie van lokale registraties. Dat moet in feite wel kunnen. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben blij dat mevrouw Rebel inschat dat het allemaal heel makkelijk is. Ik stel voor dat ik even uitzoek of dat ook echt zo is. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Dammers maakte nog een opmerking over het belang van de geschillenregeling en over de discussie die daarover met de minister van Binnenlandse Zaken heeft plaatsgevonden. Ik weet ook hoe belangrijk hij het vindt om daar met elkaar op een goede manier uit te komen. Ik ben ook blij dat de gesprekken daarover in goede zin verlopen. 

Mevrouw Van Ark had twee punten waarin zij aan de orde stelde dat, volgens mij in haar woorden, bewustwording en een procedure misschien wel goede voorwaarden zijn maar geen voldoende voorwaarden. Ze zei — ik noemde het net ook al — dat de decentralisaties een goede kans zijn om een effectieve aanpak van geweld aan de orde te stellen en om daar ook wat mee verder te komen. Het is volgens haar ook nodig dat vrouwen zelf, of daartoe geholpen, aan de bel trekken. Ik onderschrijf van harte deze opmerkingen van mevrouw Van Ark. De decentralisatie, waarmee de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in één hand komen bij de gemeente, biedt inderdaad enorme kansen om veel breder en integraler te kijken naar een gezin en om drempels te verlagen voor het melden van kindermishandeling en vrouwenmishandeling. En met de publiekscampagne "Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor" worden vrouwen ook aangemoedigd om hulp en advies te zoeken. Ik denk dat het goed is om op die manier naar de decentralisaties te kijken, om te kijken naar de kansen die daardoor worden geboden op juist deze thema's, waarbij preventie zo ongelooflijk belangrijk is. 

Mevrouw Van Ark maakte ook nog een aantal opmerkingen over de rechtstreekse werking van de verdragen. Volgens mij zei ze dat er terughoudendheid nodig is bij verdragen. Ik ben het daar in zijn algemeenheid mee eens. Het is natuurlijk uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of een bepaling rechtstreekse werking heeft of niet, maar de wetgever moet wel zelf opletten of hij niet uitlokt tot onnodige rechtstreekse werking op het moment dat hij dat niet zou willen, omdat hij over zijn eigen wetgeving wil gaan. Soms zijn er bepalingen uit andere verdragen die een rechtstreekse werking hebben, zoals het discriminatieverbod of de bescherming van persoonsgegevens. Ik ben het echter in zijn algemeenheid met mevrouw Van Ark eens dat we niet tot een automatische vervlechting moeten komen en dat we zeer bewust moeten bekijken wanneer die vervlechting wel en wanneer die niet aan de orde is. 

De heer Thijsen van de MEP maakte nog de terechte opmerking dat we niet alleen maar moeten denken aan vrouwenmishandeling en huiselijk geweld, maar dat we vooral moeten kijken naar mensenhandel en de criminele factoren die daarbij een grote rol spelen. Het is goed dat hij daar nog eens apart aandacht voor vroeg. Het komt in sommige landen meer voor dan in andere landen. Ik kan me voorstellen dat je, afhankelijk van de omgeving waar je zit, veel last kunt hebben van internationale criminaliteit die hierbij een rol kan spelen. Ik denk dat het heel goed is om niet alleen maar na te denken over vrouwenmishandeling en huiselijk geweld. We moeten ook het aspect mensenhandel en de criminele aspecten daarvan apart onder de aandacht brengen. Zijn opmerkingen over de rapportage van UNICEF en het belang van het kinderrechtenverdrag onderschrijf ik zeer. 

Mevrouw Kooiman vroeg een reactie op het signaal van Fier Fryslân dat er wachtlijsten zouden zijn voor slachtoffers van loverboys. Ik wijs haar erop dat het een verantwoordelijkheid van de gemeenten is om dit goed te regelen. Mevrouw Van Ark zei dat ook al. Juist op dit punt heb ik afspraken gemaakt met de centrumgemeenten over een kwaliteitsimpuls voor de vrouwenopvang. Er is structureel 10 miljoen extra beschikbaar. Een onderdeel van de afspraak is dat specifieke groepen, in verband met de vereiste deskundigheid of de veiligheid, het beste bovenregionaal of landelijk kunnen worden opgevangen. Slachtoffers van loverboys vallen in deze categorie. Gemeenten hebben een financieringsarrangement gemaakt en kopen opvangplekken centraal in. Als Fier Fryslân het idee heeft dat er wachtlijsten ontstaan of dat er onvoldoende is ingekocht — die signalen heb ik overigens nog niet gekregen — zou het goed zijn als dat centrum zich wendt tot de VNG om deze knelpunten aan de orde te stellen. Ik wijs er echter op dat er extra geld ter beschikking is gesteld en dat er een landelijke afspraak is gemaakt, een landelijk financieringsarrangement. Zo wordt er juist voor gezorgd dat deze vorm van ondersteuning niet tussen wal en schip valt. 

Mevrouw Kooiman vroeg ook aandacht voor het feit dat kinderen die slachtoffer zijn, recht hebben op een behandeling. Ik wil dat onderschrijven in de zin dat gemeenten de plicht hebben jeugdhulp te verlenen. Het is aan de gemeenten om afspraken te maken met aanbieders. Wij moeten met elkaar monitoren hoe dat gaat. Mevrouw Kooiman heeft ook nog specifieke vragen gesteld op dit punt. De antwoorden daarop zullen op 19 juni naar de Kamer gaan binnen het kader van de voortgangsrapportage langdurige zorg. Ik neem aan dat we naar aanleiding daarvan nog eens kunnen bekijken of er een adequaat antwoord op de vragen gegeven is. 

Mevrouw Kooiman vroeg ook of ik zou kunnen aangeven wat de politie en de hulpverlening doen om geïsoleerde en onderdrukte vrouwen, zoals Yasmeen Dad uit Rotterdam, op het spoor te komen en hulp te verlenen. Misschien gaat de collega van V en J nog wel in op de opsporingskant van dit onderwerp, maar dat weet ik niet helemaal zeker. Ik zal het in ieder geval even over de hulpverlening hebben. Yasmeen Dad kwam zoals gezegd uit Rotterdam en daarom wil ik aangeven wat de gemeente Rotterdam doet. Een gedwongen leven in isolement is een zeer, zeer ernstige vorm van huiselijk geweld. Daarnaast is het ook een strafbaar feit. Dit vereist een zeer actieve inzet van gemeenten. Het is heel belangrijk dat professionals kennis hebben van signalen en die melden volgens de meldcode van huiselijk geweld en kindermishandeling. De gemeente Rotterdam heeft ervaring opgedaan met de aanpak van "verborgen vrouwen", zoals ze worden genoemd, in een pilot van een jaar in Delfshaven. Die kan in de huidige situatie worden gezien als een best practice. De gemeente Rotterdam werkt samen met hulpinstellingen en getrainde professionals en sleutelpersonen om dit in diverse culturele gemeenschapsgroepen verder uit te rollen. Zij kunnen een actieve rol spelen. Ze kunnen dit inzetten in de wijk, signalen opvangen en doorverwijzen naar de juiste instanties, met name naar Veilig Thuis of, in het geval van een acute situatie, naar de politie. 

De heer Sneek wees op het belang van onderwijs. Dat is niet alleen een vindplaats voor de eerste signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, maar ook een plek om informatie over mogelijk effectieve aanpakken te delen. In diverse landen, waaronder het Europese Nederland, is kennis hierover opgedaan. Via het onderwijs zouden we die informatie ook aan de andere landen van ons Koninkrijk ter beschikking kunnen stellen. Ik onderschrijf deze opmerking zeer. Ik ben van onze kant ook zeer bereid om te bekijken of de informatie die bij ons op de scholen wordt gebruikt, toepasbaar is voor de andere delen van het Koninkrijk. Ik ben zeer bereid om te bekijken of we die informatie kunnen delen. 

Mevrouw Berndsen vroeg mij hoe het zit met de telefoonnummers van Veilig Thuis. Dat telefoonnummer is gratis. Ik weet niet uit het hoofd hoe het op de rekening komt. Mevrouw Berndsen vroeg of het anoniem genoeg op de rekening staat die iemand krijgt. Dat zullen wij nagaan en meenemen in de rapportage die ik eerder heb genoemd. 

Zij stelde ook de interessante vraag waar de coördinatie van dit beleid moet zitten. Ik kan mij voorstellen dat in dit debat, waarin een goedkeuringswet wordt behandeld, het accent erg bij Veiligheid en Justitie ligt wat betreft wetgeving. Ik heb ook veel debatten meegemaakt waarin de balans een beetje andersom was. Ik zie dus met genoegen dat het soms ook deze kant uit kan gaan. Tot 2011 had Veiligheid en Justitie de coördinatie. Daarna is VWS coördinerend departement geworden, met name in de centrale rol die gemeentes spelen bij een integrale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. In de praktijk treden wij schouder aan schouder op. Een paar maanden geleden hebben wij een nadere brief aan de Kamer gestuurd waarin wij onze taakverdeling hebben toegelicht. Ik kan niet anders zeggen dan dat we in de aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en geweld in afhankelijkheidsrelaties zeer succesvol en nauw samenwerken om ervoor te zorgen dat dit onderwerp niet alleen in beleidsmatige zin hoog op de agenda blijft staan, maar vooral ook in de uitvoering en in de samenwerking met gemeenten. Wij hebben hen nodig om ervoor te zorgen dat dit onderwerp voortdurend op onze agenda blijft staan. 

De campagne "Het houdt niet op" houdt niet op. Misschien is dat het kortste antwoord dat ik op dat punt kan geven. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dat is wel heel kort. Ik heb nog een vraag over het vorige punt. De staatssecretaris had het over verborgen vrouwen. Dat is ook een punt dat heel erg in de integratieagenda van de staatssecretaris van Sociale Zaken zit. Er zitten dus zo veel aspecten aan de onderwerpen waarover wij het vanavond hebben, dat wel helder moet zijn wie precies de regie heeft. Dat is een betere vraag dan de vraag wie de coördinatie voert. Het gaat om het voeren van de regie. Natuurlijk ligt er een heleboel bij de gemeenten. Dat is ook heel goed, maar er is ook nog zoiets als een landsbelang. En daarvoor is het goed om te weten bij wie de regie ligt. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Die ligt bij VWS. Dat hebben wij een aantal maanden geleden ook in een brief aan de Kamer meegedeeld. Daarin hebben we ook gemeld op welke manier we de taken hebben verdeeld en op welke manier we de regie vormgeven. Want mevrouw Berndsen heeft gelijk; ook andere departementen zijn betrokken. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat in de gemeenschappen de dialoog wordt gevoerd, met name vanuit integratieoogpunt. Het ministerie van Sociale Zaken ondersteunt ook mensen uit gesloten gemeenschappen om het gesprek in eigen kring aan te gaan. Zowel Veiligheid en Justitie als Sociale Zaken als de onderwijscomponent als de component van gemeentelijke beleid, preventie en ondersteuning krijgt daarin grote aandacht. 

De heer Bikker wees er heel terecht op dat er nog veel te doen is in ... 

De voorzitter:

Toch een vervolgvraag! 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ja, want het antwoord over de campagne was wel heel kort! Misschien kan de staatssecretaris daar iets meer over vertellen. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Wij zien dat de campagne een zeer belangrijke bijdrage heeft geleverd, niet alleen aan de bewustwording over het onderwerp, maar ook aan de bereidheid om zaken aan de orde te stellen, zaken te melden, zelf actie te ondernemen en in de omgeving te bekijken waar actie ondernomen dient te worden. Wij krijgen daar positieve signalen over. Die zijn voor ons aanleiding om in ieder geval — laat ik het dan anders zeggen — voorlopig niet te stoppen met de campagne. We gaan daar dus mee door bij een inmiddels gebleken succes. 

De heer Bikker wees erop dat er nog veel te doen is in Aruba. Hij zei ook dat er veel gesprekken zijn over de vraag wat de andere landen in het Koninkrijk in gezamenlijkheid met elkaar kunnen ontwerpen om dit onderwerp hoog op de agenda te houden. Ik heb al gezegd dat ik die opmerkingen zeer waardeer en ze aan de gevolmachtigd minister meegeef om te bespreken met zijn collega's in de Arubaanse regering. 

Tot slot kom ik bij mevrouw Ruiz-Maduro, die zeer terecht het belang van een goede registratie onder de aandacht bracht. Dat is in dit debat ook al eerder aan de orde gekomen. Je kunt beleid ontwikkelen op grond van internationaal onderzoek naar de beste methodes, maar je moet natuurlijk ook goed weten hoe vaak het voorkomt en wat de aard is van huiselijk geweld en kindermishandeling in de context van je eigen land, streek of stad. Ik denk dat het zeer belangrijk is om die samenwerking te blijven zoeken, zodat de expertise-uitwisseling op gang komt en blijft. We hebben in Nederland inmiddels een vrij omvangrijke aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties, waarbij alle betrokken overheidsorganen samen een veelheid van acties ondernemen om ervoor te zorgen dat preventie, zorg, nazorg en bestraffing op de agenda staan en dat daar actie op wordt ondernomen. Misschien is het een goed idee — ik kan mij dat zeer goed voorstellen — om een keer een nader gesprek te voeren over de vraag of delen van de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties toepasbaar kunnen zijn in andere delen van het Koninkrijk. Ik ben zeer bereid om die informatie te delen. 

Het is misschien ook goed om nog even te memoreren dat in november van dit jaar in Den Haag de Wereldconferentie Vrouwenopvang plaatsvindt. Bij dezen verzoek ik om het Caribisch deel van het Koninkrijk uit te nodigen om aan deze conferentie deel te nemen. Wat mij betreft van harte welkom! 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. Ook ik dank de bijzonder gedelegeerden van de Staten van Aruba en de leden van de Tweede Kamer voor hun inbreng in de eerste termijn. Dit is een belangrijk onderwerp en een belangrijk verdrag. Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld komen nog veel voor en elk geval is er een te veel. Wereldwijd is dit zeker nog een enorm probleem waar wij niet van weg kunnen kijken. Maar ook in Nederland gaat het vaak om ernstig strafbare feiten. Wij moeten er allemaal bij betrokken zijn om die terug te dringen. 

De staatssecretaris van VWS is coördinerend bewindspersoon; om die vraag maar meteen te beantwoorden. Ik heb in de afgelopen weken geen enkele aanvechting gevoeld om hem die coördinatie uit handen te nemen. Het gaat uitstekend. Ik heb ook niet het idee dat ons departement minder betrokken zou zijn bij de aanpak van het probleem. Ook binnen de politie en het OM staat de problematiek goed op de kaart. Het is een high-impact crime die expliciet benoemd wordt in de Veiligheidsagenda 2015 - 2018 die is vastgesteld voor politie, OM en regioburgemeesters. Een strafrechtelijke interventie ondersteunt daarbij andere interventies zoals het huisverbod. Bij dit soort zaken moet vaak eerst het probleem worden gelost en dan pas moet de dader worden aangepakt. Dat moet hand in hand gaan en daarom vinden wij het goed om dit gezamenlijk op te pakken. 

Het nu voorliggende Verdrag van Istanboel levert een krachtige bijdrage aan de bestrijding van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen wereldwijd. Ook voor Nederland heeft het enkele wettelijke gevolgen. Dat zijn er niet heel veel, omdat er in Nederland al veel aanpakken, maatregelen en wetten waren. Die sluiten goed aan bij de verplichtingen van het verdrag. In de uitvoeringswet die wij vandaag ook bespreken, hebben wij een drietal aanvullende strafrechtelijke maatregelen getroffen om helemaal vorm te kunnen geven aan de verplichtingen uit het verdrag. Dit alles versterkt de positie van slachtoffers van huiselijk geweld verder. Daarbij komt nog een verruiming van de mogelijkheid van opsporing en vervolging van daders. 

Nu ga ik in op de gestelde vragen. Mevrouw Rebel had het over het invoeren van een schadefonds geweldmisdrijven op Caribisch Nederland. Er is nu een eerste verkenning uitgevoerd. De minister van Veiligheid en Justitie zal de Kamer, zoals toegezegd, voor de zomer per brief informeren. 

Mevrouw Rebel had het ook over het toepassen van het huisverbod op Caribisch Nederland. In het kader van de basisaanpak, waar mijn collega van VWS ook al over sprak, zal worden bezien of een huisverbod ingevoerd kan worden en zo ja, hoe. Op Caribisch Nederland zijn er natuurlijk andere structuren. Als je het uiteindelijk in de uitvoeringswetgeving wilt meenemen, zijn heel praktische zaken toch enigszins anders. In Nederland is het huisverbod ook een contactverbod. Dat is makkelijker te doen als de fysieke afstanden in een land iets groter zijn. Op een eiland is dat wat moeilijker vorm te geven vanwege de beperkte omvang. Dit maakt de handhaving lastiger, dus dat moet goed bekeken worden voordat dat helemaal ingevoerd kan worden. 

Verder had mevrouw Rebel een vraag over de aandacht die Justitie heeft voor vrouwen met een afhankelijke verblijfstitel. Hoe ga je met die kwetsbare groep om? Is de politie hiervoor toegerust en worden de aangiften opgenomen? Het is zonneklaar dat dit een kwetsbare groep is. Het lijkt mij een duivels dilemma om voor je fysieke veiligheid op te komen en tegelijkertijd angst te hebben dat je verblijfsstatus op het spel komt te staan. Het Nederlandse beleid is dat slachtoffers met een afhankelijk verblijfsrecht aanspraak kunnen maken op voortgezet verblijf als het inderdaad aannemelijk is dat er sprake is van geweld binnen de relatie. Dan is een melding bij de politie al voldoende. Het hoeft nog niet eens om een aangifte te gaan. Het gaat om de combinatie van een melding en een medische verklaring. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

In theorie is dat zo. De stichting Zij Is Hier heeft echter meerdere casussen van vrouwen met een aanvankelijke verblijfsstatus die bij de politie te horen krijgen — ik citeer — dat zij niet blauw genoeg zijn en dat er daarom geen aangifte wordt gedaan. In de begeleiding richting een eventuele verblijfsstatus komen zij niet verder. Wat de staatssecretaris zegt, is theorie. Ik vraag mij af hoe wij er in de praktijk voor kunnen zorgen dat deze kwetsbare mensen weten wat hun rechten zijn en dat de politie weet hoe zij moet omgaan met meldingen. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het is onderdeel van de initiële opleiding bij de politie. Daar zit het als vast element in. Ik sluit niet uit dat er weleens iets misgaat of dat er een verschil in beleving van een bepaalde zaak is, maar aangifte is niet vereist. Een melding met medische onderbouwing is natuurlijk wel vereist om hieraan een zelfstandig verblijfsrecht te ontlenen. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

Een van de problemen van deze groep is dat men niet zo makkelijk naar een arts gaat, bijvoorbeeld omdat men geen eigen verzekering heeft of überhaupt moeilijk de deur uit komt. Kan de staatssecretaris deze problematiek toch nog een keer aankaarten en eventueel in gesprek gaan met Zij Is Hier? Nogmaals, deze groep had meerdere casussen waaruit blijkt dat bij de politie vaak een bottleneck zit. Kan de staatssecretaris ons daar vervolgens over informeren, opdat wij kunnen bekijken of wij het beter kunnen stroomlijnen? Ik denk dat de praktijk nog weerbarstig is. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik kan signalen uit de praktijk natuurlijk niet negeren, dus wij zullen ons erover buigen en, als daar aanleiding toe is, de Kamer nader informeren. De politie heeft een cruciale rol. Zij is het eerste aanspreekpunt. Ik zeg toe dat ik er nader in zal duiken. Ik kan wel uitleggen hoe het beleid werkt, maar het signaal dat de praktijk daar in te veel gevallen van afwijkt, neem ik ter harte. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Misschien kan ik de staatssecretaris een beetje helpen om het wat explicieter te maken. Het zit natuurlijk in de initiële opleiding, het zit in het curriculum van politiemensen, maar als mensen bij het bureau komen, komen zij terecht bij balieservicemedewerkers. En ik denk dat daar de bottleneck zit. Balieservicemedewerkers moeten dit soort mensen onmiddellijk doorverwijzen naar zedenrechercheurs, die goed geschoold zijn om dergelijke meldingen goed te kunnen behandelen. Deze mensen moeten verder komen dan het loket. Daar zit het grote probleem. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het is inderdaad de bedoeling dat meteen advies wordt ingewonnen bij het Landelijk Expertisecentrum Eer Gerelateerd Geweld. Het moet verder komen dan de balie. Ik zal ook dit signaal ter harte nemen. Ik moet mijn formele plaats kennen, dus ik zal dit opnemen met de minister. 

Mevrouw Rebel heeft ook gevraagd naar aangifte en vervolging bij genitale verminking. Wij hadden net al discussie over fase 1, de melding. Daarna komt de aangifte, dus dat filtert nog een stap verder in het proces. In 2014 zijn door het OM zeven zaken in behandeling genomen. Het is niet gelukt om de bewijslast zodanig rond te krijgen dat er tot veroordeling is overgegaan. 

Mevrouw Van Ark vroeg naar de digitale veiligheid, catfishing en datingfraude. Het is een actueel onderwerp. De term is vooral bekend van een luchtig programma, waarin mensen langdurig chatten en relaties opbouwen met iemand die niet bestaat. Er zijn echter ook naardere vormen, die duidelijk binnen de reikwijdte komen van dwang, psychisch geweld en misbruik maken van posities. Oplichters proberen mensen die op zoek zijn naar een partner, op een geraffineerde wijze van hun geld af te helpen, niet in de laatste plaats door een relatie op te bouwen. Fysiek contact is daarbij niet nodig. Het kan tot veel schade leiden, zeker emotioneel, maar vaak ook financieel. Iedereen kent waarschijnlijk de makkelijk als spam te identificeren oproep van iemand uit een ander land die zegt: ik heb nog heel veel geld, maar ik heb alleen even je bankrekening nodig en dan krijg ik die erfenis. Dat noemen we vaak "Nigerian prince scandals". Dit zijn soortgelijke prinsen op het witte paard; in werkelijkheid zijn ze dat natuurlijk totaal niet. In onze ogen valt dat onverkort onder de brede integrale aanpak van horizontale fraude. Preventie is een onderdeel van die aanpak en daarmee proberen we barrières op te werpen door middel van bewustwording bij de partijen die hier niet op uit zijn, maar het wel faciliteren. Ik denk dan aan kanalen in de sociale media waarvan het account bekend is, want die moeten ook een rol spelen bij de preventie. De Fraudehelpdesk vervult verder een belangrijke rol. 

Ten slotte hebben we in de brief van mei uitgewerkt wat hier nog meer bij komt kijken. Om een beeld te geven: alleen bij de Fraudehelpdesk zijn vorig jaar 250 meldingen binnengekomen van oplichting of poging tot oplichting via specifieke datingsites. Van die 250 mensen zijn er alleen al 134 opgelicht voor een totaalbedrag van 2,5 miljoen. Het is dus geen kinderspel! 77 vrouwen en 57 mannen zijn op een geraffineerde manier misleid en verleid, waardoor ze uiteindelijk niet alleen hun hart maar ook hun geld hebben verloren. Dit is zeker een zorgwekkend probleem. De Fraudehelpdesk is beschikbaar en uitgerust om dit probleem aan te pakken. 

Mevrouw Kooiman sprak over het percentage aangiftes bij huiselijk geweld. Is er daarbij sprake van een tekort aan expertise? Het is een moeilijke stap om aangifte te doen. Dat is de eerste belemmering. Wij kunnen zelf vooral veel invloed uitoefenen op het proces daarna. Ik kan mevrouw Kooiman daarover melden dat de politie zich op diverse manieren inspant om dat proces te verbeteren en om te zorgen voor een nog zorgvuldiger en slachtoffergerichter aangifteproces, zodat de drempel in elk geval zo laag mogelijk is. Dat is wat we aan de organisatorische kant kunnen doen om de mentale drempel zo laag mogelijk te maken, maar die blijft natuurlijk altijd een belemmering. 

In het verlengde hiervan en naar aanleiding van de noodkreet van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel vroeg mevrouw Kooiman naar de training van professionals. Is de expertise op orde? Een goede aanpak van geweld in huiselijke kring staat of valt met deskundige professionals die dergelijke problematiek kunnen herkennen. Dat ben ik geheel met mevrouw Kooiman eens. Het is niet helemaal hetzelfde, maar ik ben onlangs aanwezig geweest bij een training voor medisch specialisten in het herkennen van mishandelde kinderen. Ik heb toen met eigen ogen gezien dat dit echte expertise vereist, expertise die je ook goed moet bijhouden. 

Het vereist echt een bijzonder oog om dit geweld in een vroeg stadium te herkennen. Dat is de reden waarom wij hieraan veel aandacht besteden en dan met name aan de samenwerking tussen professionals en het opsporingsapparaat binnen de politie. Zoals ik al eerder zei heeft de reclassering scholing in haar modules verwerkt. De officieren van justitie, de rechters en hun ondersteuners volgen trainingen bij het SSR. Bij advocaten is het op dit moment geen specifiek onderdeel van de opleiding, maar wel is het mogelijk om dergelijke trainingen binnen het grotere geheel van de opleiding te volgen. De trainingen van het SSR staan namelijk ook open voor de advocatuur. 

Mevrouw Kooiman laat geen moment onbenut om te waarschuwen dat zij met argusogen de mogelijke ontwikkeling van de wachtlijsten volgt. Zij deed dat drie uur geleden, maar ik ben blij dat zij mij daar nu ook weer aan herinnert. Mijn antwoord is echter hetzelfde en ik kan dan ook verwijzen naar wat ik drie uur geleden heb gezegd. Dat voorkomt ook dat ik mezelf binnen één dag tegenspreek. 

Mevrouw Berndsen vroeg naar economisch geweld. Waarom wordt daaraan geen gevolg gegeven? Het verdrag verplicht er niet toe, maar het definieert het wel. Als het verdrag ertoe had verplicht, hadden we het natuurlijk overgenomen. De Afdeling advisering heeft er ook op gewezen dat economisch geweld ook hieronder valt en verwijst daarvoor naar het Wetboek van Strafecht artikel 316, eerste lid. Daarin is bepaald dat vermogensdelicten van vervolging zijn uitgesloten als die worden gepleegd door dader of medeplichtige in huwelijkse betrekking tot het slachtoffer. Dat is het artikel dat mevrouw Berndsen graag veranderd zou zien. 

Er is ook gevraagd hoe het verdrag en de definities daarin zich hiertoe verhouden. In onze ogen is een begripsomschrijving iets anders dan dat daaruit voortvloeit dat het strafbaar moet zijn. Dat volgt daar niet vanzelf uit. Daarom hebben wij ook geen gevolg gegeven aan het advies. Eerder, in februari als ik het goed zeg, is hierover al uitgebreid gesproken toen mevrouw Van Tongeren dit aankaartte. Huwelijksvermogensrecht is in civiele zaken al extreem complex. De definitie ervan hangt daarin samen met de persoonlijke relaties van betrokkenen. In het strafrecht is het al helemaal lastig om dit ook bewijsbaar te maken. Er is hierover contact geweest met het Openbaar Ministerie. Wij hebben toch geconstateerd dat het afschaffen van de vervolgingsuitsluitingsgrond niet bijdraagt aan een praktijk zoals wij die nu voor ogen zien. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dit is een heel verhaal om eigenlijk te zeggen dat het kabinet het niet wil regelen. Dit past echter erg in deze tijd, zou ik willen zeggen. Als je kijkt naar het initiatiefwetsvoorstel Modernisering huwelijksvermogensrecht van D66, VVD en PvdA, moet je vaststellen dat het daar buitengewoon goed in past. Dit is hét moment om het te regelen, zou ik het kabinet willen toevoegen, met name omdat de Raad van State dit ook naar voren brengt in verband met de ratificering van deze verdragen. Mijn vraag is dus eigenlijk heel kort: wil de regering het wel of niet gaan regelen? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik probeerde het lang omdat de korte antwoorden tot voor kort ook niet werkten. Op dit moment, bij het huidige huwelijksvermogensrecht, voorzien wij niet om dit te gaan regelen. De wil ontbreekt. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

De wil ontbreekt: dan houdt het natuurlijk helemaal op. Maar binnen het huidige huwelijksvermogensrecht snap ik eerlijk gezegd niet waarom het niet zou kunnen. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Dat daarover al langere tijd een verschil van mening bestaat, is bekend. Daarover hebben wij ook in eerdere debatten van gedachten gewisseld. In onze ogen is de handhaafbaarheid van deze eventuele strafbaarstelling op dit moment dermate complex dat wij het niet vinden bijdragen aan een duidelijk rechtsstelsel om dit nu te wijzigen. 

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Berndsen. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dan zou ik nog het volgende willen meegeven. Er wordt op dit moment gekeken naar aanpassing van het Wetboek van Strafrecht: overbodige artikelen eruit en modernisering. Ik zie dat de staatssecretaris lacht; ik hoop inderdaad dat er een heleboel uit gaat, dan wordt het wat handzamer. Dit zou nu juist zo'n mooie gelegenheid zijn om ook zo'n moderniseringspunt mee te nemen. Wellicht zegt de staatssecretaris dat hij dit met de minister zal bespreken; ik probeer het nog een keer. Anders kom ik zo met een motie. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Als de Kamer dit opdraagt, zullen wij het sowieso doen. Wij willen er best nog een keer naar kijken, maar dat het antwoord daarmee anders wordt, durf ik natuurlijk zeker niet te beloven. Maar ik vertrouw er zeker op dat mevrouw Berndsen er dan nogmaals op terugkomt. 

Mevrouw Berndsen heeft ook gevraagd naar culturele rechtvaardigingsgronden. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft daarover de vrees uitgesproken dat bepaalde maatschappelijke handelingen door het verdrag strafbaar dreigen te worden. Die vrees deel ik niet. Bij de uitleg van de artikelen waar het om gaat, met name de artikelen 12 en 42 van het verdrag, waarin die culturele rechtvaardigingsgronden worden uitgebannen, dient wel de reikwijdte van het verdrag voor ogen te worden gehouden. De NOvA noemde voorbeelden als jongensbesnijdenis en vrouwenboksen. Ik kan me voorstellen hoe men creatief kan zeggen: er boksen vrouwen, daarbij vindt fysieke schade plaats en dat kun je niet cultureel rechtvaardigen. Dat hoeft echter ook niet, omdat het niet binnen het kader van huiselijk geweld of geweld tegen vrouwen past zoals dat beoogd wordt in het verdrag. Het Nederlands strafrecht kent zelf geen rechtvaardigingsgronden in de sfeer van culturele motieven of de eer die nu verwijderd zouden moeten worden op grond van dit verdrag. 

In aanvulling op wat de collega van VWS al heeft gezegd over het genderbeleid, zeg ik dat natuurlijk ook de politie, het Openbaar Ministerie en Reclassering Nederland bij het traject betrokken zijn en de door hem omschreven gendersensitieve aanpak zoals wij die rijksbreed voor ogen hebben, zullen agenderen binnen de organisatie. De heer Van Helvert had het over de inzet van het strafrecht. Hij had een heel mooie redenering: het zal wel te bewijzen zijn, anders bracht het kabinet het niet naar voren of stelde het kabinet niet voor om de voorbereidende handelingen strafbaar te stellen. Ik moet dit enigszins nuanceren. De platte reden dat wij nu voorstellen om het strafbaar te stellen, is omdat het verdrag zegt dat het moet. Er is ook een reden dat we hebben gekozen om het niet te doen, voordat het verdrag in werking was. Dat was niet omdat wij het niet verderfelijk vinden als mensen voorbereidende handelingen plegen voor huwelijksdwang, maar omdat de bewijsvoering hiervoor lastig is. Het is straks niet het makkelijkst te bewijzen delict in ons strafrecht. Je bent erg afhankelijk van de getuigenissen en van de context. Natuurlijk kun je dingen destilleren uit uitingen die je kunt terugvinden, los van de persoon, maar het zal in de praktijk niet meevallen. De signaalwerking zal sterk zijn en de praktische uitwerking zal een uitdaging worden. Natuurlijk zijn er altijd wel gevallen waarin je een zaak wilt maken van huwelijksdwang wat net niet lukt, maar die hiermee wel ondervangen kan worden. Dat is mooi. Gezien de strafbaarstelling van één jaar is dat echter niet waar je in eerste instantie op uit bent. Wij denken niet dat wij hiermee het hele probleem kunnen oplossen, maar ook niet dat dit een probleem zal vormen in het strafrecht. Het is ook zo dat we steeds nieuwere en onvoorzienbare vormen zien — we hadden het eerder al over catfishing — waarbij het wellicht iets makkelijker wordt, omdat er sporen worden nagelaten en de stappen ernaartoe kunnen worden bewezen. Het zou dan een oplossing kunnen bieden. 

De heer Van Helvert heeft gevraagd op welke wijze ik het ga omarmen. Mevrouw Berndsen heeft mij gevraagd op welke manier ik er een kanttekening bij kan plaatsen. 

De voorzitter:

Mijnheer Van Helvert, ik denk dat het handig is als de staatssecretaris eerst zijn reactie afmaakt. Daarna kunt u over zijn antwoord debatteren. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Om het verschil tussen beide vragen kleiner te maken, denk ik dat in de toelichting bij het amendement het woord "vermoeden" toch gelezen moet worden als "verdenking". De andere vraag is waarom we er niet voor gekozen hebben. We hadden ook kunnen denken dat we het zelf zouden doen. Het verdrag verplicht er niet toe. Dit is de eerste reden waarom we het er niet aan hebben toegevoegd. Daarnaast is het uitgangspunt van het systeem van strafvordering dat wij alleen voorlopige hechtenis toepassen bij verdenkingen van delicten waarbij een strafmaat hoort van vier jaar of meer. Binnen de systematiek van de strafvordering zou dit niet passen, omdat dit een eenjaarsfeit is, om het zo maar te noemen. Het OM heeft positief geadviseerd over de uitvoeringswet en heeft daarbij geen blijk gegeven dat het behoefte heeft aan het mogelijk maken van die voorlopige hechtenis. Dat betekent niet dat de strafvordering omvalt als het amendement wordt aangenomen. Het kan ondersteuning van beleid zijn, er kan een signaalwerking van uitgaan en het kan in de praktijk nut hebben. Er werd eerder schertsend gevraagd of de halve familie in voorlopige hechtenis moet worden gezet. Het is misschien wat veel, maar het kan wel helpen bij de waarheidsvinding en het onderzoeken van de kwestie als de personen waartegen een verdenking is geuit, even uit beeld zijn. In die zin laat ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer. Materieel snap ik waarom het is ingebracht. Formeel verhoudt het zich wat moeilijker tot het systeem van strafvordering en de algemene stelregels die wij daarin hebben. Het zou er een uitzondering op vormen. Het is aan de Kamer of zij dat in dit geval wil toestaan. 

De heer Van Helvert (CDA):

Dank voor de reactie. Ik wil allereerst even reageren op de interruptie van mevrouw Berndsen en de reactie van het kabinet daarop. Mevrouw Berndsen had gelijk. Het woord "vermoeden" in de toelichting moet zijn "sprake", zodat er staat: hechtenis is op te leggen als er sprake is van voorbereiding op huwelijksdwang. In die zin kan ik dat gelijk zeggen. Het is toch knap dat een niet-juriste mij dat zo aanreikte. Ik dank de staatssecretaris ook voor zijn reactie op het amendement. Ik begrijp dat hij dit normaal gesproken niet in de wet zou willen opnemen, maar dat het geen grote onvolkomenheden oplevert als wij het amendement wel zouden accepteren om het slachtoffer tegemoet te komen. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik heb al uitgelegd waarom wij er als kabinet niet voor gekozen hebben om dit voor te stellen, maar niet elke andere keuze dan de keuzes die het kabinet maakt zal een ramp opleveren, en deze zeker niet. 

Tot slot heeft mevrouw Rebel een oproep gedaan naar aanleiding van de speech van Emma Watson, die inderdaad indrukwekkend is. Ik heb het nagezocht om zeker te weten dat ik geen onwaarheid zou verkondigen en ik heb op 13 oktober 2014 alle mannen via mijn Facebookpagina onder vermelding van de speech en de HeForShe-campagne opgeroepen om de petitie te ondertekenen. Dat heb ik zelf ook gedaan. 

De voorzitter:

Dank u. 

Mijnheer Van Helvert, voor de volledigheid is het wel verstandig als u de tekstuele verandering die u al gemeld hebt, ook in een gewijzigd amendement doorgeeft. 

Is er behoefte aan een tweede termijn? Ik zie dat er "ja" geknikt wordt. 

Mevrouw Rebel (PvdA):

Voorzitter. Allereerst bedank ik de beide staatssecretarissen, en naar ik aanneem ook de gevolmachtigd minister, voor hun reactie op mijn oproep. Het is fantastisch om te horen dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de campagne al vorig jaar onder zijn vrienden heeft verspreid. Ook de staatssecretaris van VWS spreekt ongetwijfeld namens alle mannelijke collega's in het kabinet als hij zegt dat hij deze handschoen oppakt en dat hij zich hard wil maken voor een wereld zonder geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. 

Ik heb een aantal toezeggingen gehoord waar ik heel blij mee ben, onder andere over het overleg met de jgz en het veld over vrouwelijke genitale verminking. Wat mijn partij betreft mag de vaagheid op dit onderwerp eruit. De staatssecretaris van VWS kennende neem ik aan dat hij ons kan informeren bij de volgende voortgangsrapportage. De staatssecretaris heeft ook toegezegd dat hij gaat kijken naar de mogelijkheden om onderzoek naar de maatschappelijke kosten van geweld in afhankelijkheidsrelaties en geweld tegen vrouwen op te nemen in het al aangekondigde onderzoek. Dat stemt mij optimistisch. Ik ga er namelijk echt van uit dat uit het vooronderzoek naar voren zal komen dat dit absoluut meerwaarde zal hebben. Deze kleine hiccup zal er ongetwijfeld toe leiden dat dit zal worden meegenomen. 

Ik wil de staatssecretaris de volgende suggestie meegeven. Wij noemden al drie mogelijkheden om de aanpak van huiselijk geweld in Caribisch Nederland te versnellen. Ik wil hem mijn suggestie over de Rijksvertegenwoordiger als aanjager meegeven, als hij volgende week met de taskforce gaat praten. In aansluiting op wat de heer Sneek aangaf over mensenhandel: misschien kunnen wij de nationaal rapporteur vragen om haar expertise te delen met Caribisch Nederland. Zij heeft een enorme staat van dienst en wij maken als Kamer ook dankbaar gebruik van haar expertise. Dat zouden wij dus kunnen doen; misschien kan de staatssecretaris daar antwoord op geven. Uiteraard ben ik heel blij met het overleg en met het feit dat de VNG de financieringssystematiek wil respecteren. Wij zullen de brieven van de staatssecretaris over het schadefonds en de implementatie van het tijdelijk huisverbod afwachten, uiteraard met begrip voor de beperkingen van een kleine oppervlakte. 

Veertien gevallen van vrouwelijke genitale verminking waarbij in geen enkel geval vervolging heeft plaatsgevonden, vind ik zorgelijk. Mogelijk kan deze staatssecretaris aansluiten bij het overleg dat zijn collega van VWS hierover zal hebben. Ik denk namelijk dat er op dit gebied winst te behalen is. 

Ik ben blij met de toezegging van deze staatssecretaris om in overleg te treden over goede hulp voor vrouwen in kwetsbare situaties met een afhankelijke verblijfsstatus. Ik denk dat dit een mooie actie is. Ik verwacht van deze staatssecretaris dat hij ons als Kamer kan informeren in de volgende voortgangsrapportage. 

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Dammers van de AVP ook behoefte heeft aan een tweede termijn. 

De heer Dammers:

Mevrouw de voorzitter. In de eerste plaats wil ik u danken voor de mogelijkheid dat wij als bijzonder gedelegeerden onze bijdrage aan de rijkswet kunnen leveren. Wij danken ook staatssecretaris van Rijn dat hij zijn expertise wil delen in het Koninkrijk. Nederland is hier al vier jaar mee bezig. In de toelichting kun je zeer uitgebreid, artikel voor artikel, zien waarmee Nederland al bezig is, of met regelgeving of met beleid. Misschien bestaat er een wat ruimere matrix, een crossreference, waardoor het beter kan. De landen in het Caribische gedeelte kunnen dat zeker gebruiken als stappenplan om zo snel mogelijk tot regelgeving en beleid in ons gebied te komen, zodat wij aan de vereisten in deze rijkswet kunnen voldoen. Over twee weken wordt een Koninkrijksconferentie gehouden en wellicht kunnen we daar ook wat doen. Collega's zullen moties hierover indienen. 

De voorzitter:

Dan is het woord aan mevrouw Van Ark van de VVD. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Voorzitter. Het is goed dat wij vandaag gesproken hebben over de breed gedragen ambitie om huiselijk geweld tegen vrouwen en meisjes en huiselijk geweld uit te bannen. Heldere en strenge wetten markeren de norm. Die norm is dat de kant van het slachtoffer gekozen wordt. Daarnaast is er ook een weerbare samenleving nodig, een samenleving met een uitgestoken hand naar slachtoffers die zo'n belangrijke eerste stap naar hulpverlening zelf nog niet kunnen zetten. Die uitgestoken hand komt van je omgeving, hopelijk. Hopelijk wil en kun je dat ook zien. Die uitgestoken hand moet ook bij de instanties de norm zijn. 

Ik wil de staatssecretaris specifiek bedanken voor zijn antwoorden over datingfraude, die inderdaad slachtoffers maakt en waar veel leed is, ook bij de gezinnen en de omgeving van deze vaak pas gescheiden of net weduwe geworden vrouwen. Eigenlijk komen hier de drie niveaus samen die ik in mijn betoog geprobeerd heb aan te geven. Dan gaat het vooral om wat je zelf kunt doen. Je moet er bijvoorbeeld voor zorgen dat je niet zo gek bent om geld over te maken naar iemand in het buitenland die je nog nooit hebt gezien. Het kan wellicht ook heel leuk zijn om een datingsite te bezoeken, maar je moet je ook vergewissen van de gevaren. De omgeving heeft de verantwoordelijkheid om bijvoorbeeld in de gaten te houden of er niet ineens geld overgemaakt wordt via banken waarvan bekend is dat zij in dit soort netwerken bezig zijn. En als het je dan toch overkomen is en je de schaamte voorbij bent — dat speelt heel vaak een rol — moet je kijken of je deze figuren kunt opsporen om er misschien nog wat van terug te vinden. 

Deze discussie wordt op dit moment vooral gevoerd in bladen die veel door vrouwen worden gelezen. Dat is goed. Het is ook goed dat veel van dit soort onderwerpen ook daar terugkomen, omdat het niet alleen belangrijk is om daarover in de politiek te spreken, maar ook in de samenleving. Het mag wat mij betreft juist in zo veel mogelijk televisieprogramma's en zo veel mogelijk tijdschriften aan de orde komen, omdat het in alle lagen van de bevolking, bij alle leeftijden en door alle beroepen heen voorkomt. Ook hier in de politiek moeten wij er veel over spreken, want uiteindelijk willen wij allemaal hetzelfde en dat is het uitbannen van geweld tegen vrouwen en meisjes en huiselijk geweld. 

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de heer Thijsen van de MEP. 

De heer Thijsen:

Mevrouw de voorzitter. Zoals ik al eerder heb aangegeven, heeft dit onderwerp onze volle aandacht. Aruba is bezig met een implementatieplan in het kader van de uitvoeringswetgeving van dit verdrag. Wij zijn nog niet klaar, maar wij zijn van mening dat samenwerking binnen het Koninkrijk zeer belangrijk is om onze gemeenschappelijke doelstellingen te kunnen bewerkstelligen. In het kader van één Koninkrijk, samen leven, samenwerken, samen beslissingen nemen dienen wij een motie in die als volgt luidt. 

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende: 

  • -dat het betreffende verdrag van essentieel belang is voor de landen van het Koninkrijk; 

  • -dat de strijd tegen huiselijk geweld ook voor het Arubaanse beleid een speerpunt is; 

  • -dat er op Aruba eventueel nog uitvoeringswetgeving nodig is en men bezig is met een implementatieplan; 

  • -dat artikel 62 van het verdrag verdragspartijen verplicht om in zo ruim mogelijke mate met elkaar samen te werken; 

  • -dat samenwerking ook binnen Koninkrijksverband wenselijk is; 

  • -dat bovendien het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden een concordantiebeginsel kent; 

  • -dat op 16 juni a.s. een Koninkrijksconferentie zal worden gehouden; 

verzoekt de Koninkrijksregering, in het kader van de Koninkrijksconferentie een samenwerkingsprotocol op het gebied van het verdrag tot stand te brengen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter: 

Deze motie is voorgesteld door de bijzonder gedelegeerden Thijsen, Bikker, Dammers, Sneek en Ruiz-Maduro. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 8 (34038 (R2039)). 

Dank u wel. 

Dam geef ik het woord aan mevrouw Kooiman van de SP. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Zo ziet u maar dat er ontzettend veel onderwerpen vandaag de revue gepasseerd zijn en dat wij allemaal vragen hebben gesteld aan bewindspersonen die hier misschien niet aanwezig zijn, maar die ook te maken hebben met dit onderwerp. Zo stelde ikzelf vragen aan de minister van Veiligheid en Justitie, maar de staatssecretaris heeft die goed beantwoord. Ook stelde ik vragen aan de minister van Sociale Zaken, die betrokken is bij zaken als huwelijksdwang. Dat zijn allemaal verantwoordelijk ministers. Het is goed, zoals mevrouw Berndsen ook zei, te weten wie degene is die actie onderneemt en wie de eindverantwoordelijke is. Dat vind ik een terechte opmerking. 

Mijn punt van zorg betreft momenteel nog de vraag of er voldoende veilige opvangplaatsen zijn in situaties van ernstig huiselijk geweld. Daar hebben wij al tijden een debat over met de staatssecretaris van VWS. In artikel 23 van dit verdrag wordt deze staatssecretaris verplicht om voldoende veilige plekken te organiseren. Daar wil ik de staatssecretaris bij helpen met een aantal moties. Ik ga ze gewoon voorlezen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er een nieuwe verdeelsleutel komt voor de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties; 

van mening dat het onwenselijk is als er door de nieuwe verdeelsleutel een grote verschuiving van opvangplaatsen zal komen; 

van mening dat zorgbehoevenden altijd terecht moeten kunnen bij een opvangplek als ze door dreigend gevaar niet in de eigen omgeving kunnen worden opgevangen; 

verzoekt de regering, te garanderen dat er een landelijk dekkend stelsel voor maatschappelijke opvang blijft bestaan, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 9 (34038(R2039)). 

Mevrouw Kooiman (SP):

De staatssecretaris kan wel zeggen dat gemeentes verantwoordelijk zijn, maar hij is stelselverantwoordelijk. Aangezien artikel 23 van het verdrag hem daartoe verplicht, ga ik ervan uit dat hij deze motie kan omarmen. 

Dan dien ik mijn volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat door de stijging van het aantal loverboyslachtoffers een tekort is ontstaan aan gespecialiseerde opvang en behandelplekken voor deze slachtoffers; 

overwegende dat wachtlijsten kunnen leiden tot herhaald slachtofferschap; 

verzoekt de regering, een actieplan te maken waarin de wachtlijsten voor de gespecialiseerde opvang- en behandelplekken van slachtoffers van huiselijk geweld, loverboys en mensenhandel zo spoedig mogelijk worden weggewerkt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 10 (34038(R2039)). 

Mevrouw Kooiman (SP):

Tot slot heb ik nog een motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat gemeenten hebben afgesproken dat er niet meer ggz-behandelingen mogen plaatsvinden dan de jaren ervoor, terwijl driekwart van de kinderen die slachtoffer waren van mishandeling in voorgaande jaren al niet werden behandeld; 

van mening dat kinderen die het slachtoffer zijn van mishandeling zo snel mogelijk behandeld moeten worden om posttraumatische stoornissen te voorkomen; 

verzoekt de regering, te regelen dat kinderen die het slachtoffer zijn van mishandeling, maar nog geen stoornis hebben ontwikkeld, recht krijgen op behandeling in de geestelijke gezondheidszorg, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 11 (34038(R2039)). 

Mevrouw Kooiman (SP):

Dat waren mijn drie moties. 

Ik haak aan bij het voorstel van mevrouw Berndsen van D66 over vermogensdelicten in huwelijken. Ik vind het namelijk een beetje een gemakkelijk antwoord van de staatssecretaris. Ik vind het namelijk erg vreemd dat stelen strafbaar is als je samenwoont, maar niet als je getrouwd bent. Dat vind ik heel gek. Dat is precies waar mevrouw Berndsen toe oproept: laten we die ongelijkheid wegnemen en het stelen van elkaar in huwelijken ook strafbaar stellen. Ik vind het een heel mooie suggestie en daarom wil ik een betere uitleg van de staatssecretaris. 

Tot slot wil ik natuurlijk de bijzonder gedelegeerden heel hartelijk danken voor hun komst en hun inbreng. Ik heb met belangstelling geluisterd en ik hoop dat we nu niet vijf jaar hoeven te wachten voordat we weer zo'n bijzonder moment mogen meemaken. 

De voorzitter:

Ik kan vertellen dat er nog wel wat in de pijplijn zit. 

Het woord is aan de heer Sneek van de AVP. 

De heer Sneek:

Mevrouw de voorzitter, namens de speciaal gedelegeerden uit Aruba wil ik de volgende motie indienen. 

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende: 

  • -dat het betreffende verdrag van essentieel belang is voor de landen van het Koninkrijk; 

  • -dat de strijd tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld ook voor het Arubaanse beleid een speerpunt is; 

  • -dat er op Aruba eventueel nog uitvoeringswetgeving nodig is en men bezig is met een implementatieplan; 

  • -dat artikel 15 van het verdrag verdragspartijen verplicht om te voorzien in trainingen voor relevante professionals die te maken hebben met slachtoffers of plegers van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld; 

  • -dat ingevolge het tweede lid van genoemde artikel 15 verdragspartijen in het kader van de training gecoördineerde samenwerking moeten betrachten; 

  • -dat artikel 62 van het verdrag verdragspartijen verplicht om in zo ruim mogelijke mate met elkaar samen te werken; 

  • -dat samenwerking ook binnen koninkrijksverband op gemeld gebied wenselijk is; 

verzoekt de Koninkrijksregering, in het kader van die samenwerking het op basis van artikel 15 van het verdrag door de minister van VWS ontwikkelde trainingsmateriaal met de andere landen in het Koninkrijk te delen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter: 

Deze motie is voorgesteld door de bijzonder gedelegeerden Sneek en Bikker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 12 (34038 (R2039)). 

De heer Sneek:

Mevrouw de voorzitter, ik wil u nogmaals bedanken voor deze gelegenheid. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. Ik dank beide staatssecretarissen voor de beantwoording van de vragen. Het is inderdaad een complex dossier met heel veel bewindspersonen die een onderdeeltje van dit dossier in beheer hebben. Daarom is een kloppende infrastructuur natuurlijk van buitengewoon groot belang. De staatssecretaris van VWS heeft gezegd dat hij de regie heeft, dus daar zullen we hem graag aan houden. 

Dan vind ik het toch erg jammer dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niks wil doen aan dat economische geweld. Ik vind het echt een gemiste kans. Juist op dit moment zou er aan de hand van dit verdrag een mogelijkheid zijn om het op te pakken. Dan rest mij niets anders dan een motie in te dienen. Ik had een wat meer opdrachtgevende motie in gedachten. Ik heb de motie iets aangepast en hoop dat de staatssecretaris dan ook vindt dat hij dit wel met een positief advies kan voorleggen aan de Kamer. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld door Nederland is ondertekend en uitvoering behoeft; 

constaterende dat het verdrag beoogt om een krachtige impuls te geven aan het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en daartoe niet alleen bescherming tegen fysiek geweld, maar ook tegen economisch geweld beoogt te regelen; 

overwegende dat vermogensdelicten gepleegd binnen het huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap op dit moment wettelijk van vervolging zijn uitgesloten; 

overwegende dat strafbaarstelling en vervolging van vermogensdelicten gepleegd binnen het huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de economische zelfstandigheid van met name vrouwen; 

verzoekt de regering, bij de modernisering van het Wetboek van Strafrecht en daarbij rekening houdend met modernisering van het huwelijksvermogensrecht de mogelijkheid te onderzoeken om vermogensdelicten die zijn gepleegd binnen het huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap strafbaar te stellen en vervolging wettelijk mogelijk te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 13 (34038 (R2093)). 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

We hebben het ook nog even over de regie gehad. Ik vraag de staatssecretaris van VWS om bij de rapportages zo veel mogelijk rekening te houden met de complexe infrastructuur. Ik vind het namelijk belangrijk dat ook leden van de commissie V&J zich verantwoordelijk voelen voor deze complexe materie, met name als het gaat om mensenhandel. Daar wordt vaak over gesproken in de commissie. Het raakt allemaal ontzettend aan elkaar. Het mag dus niet zo zijn dat alleen VWS daarover spreekt, maar het moet nadrukkelijk ook geagendeerd worden voor de commissie V&J. Ik snap wel dat we daar zelf verantwoordelijk voor zijn. In de rapportage zou daar wellicht aandacht voor kunnen zijn. 

Mevrouw Ruiz-Maduro heeft aan de hand van vragen van collega Rebel gevraagd om ondersteuning op onderdelen vanuit Nederland. Ik denk dat dat een heel goede vraag is geweest, want wij hebben expertise. Ik zei al dat ons politieapparaat sinds begin 2000 het programma Huiselijk Geweld heeft. Daar is veel expertise in opgebouwd en er is veel documentatie over. Wellicht is het mogelijk dat die ook ter beschikking worden gesteld aan Caraïbisch Nederland. Ik zou me kunnen voorstellen dat de Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen ook Caraïbisch Nederland onder haar hoede neemt. Dat zouden we natuurlijk aan de minister van Veiligheid en Justitie kunnen vragen. 

De voorzitter:

Voor de zekerheid en voor de Handelingen merk ik nog even op dat dit niet alleen gaat over Caraïbisch Nederland, maar ook over de landen van het Koninkrijk. 

De heer Bikker:

Mevrouw de voorzitter. Ik beperk me in de tweede ronde tot het indienen van een motie. 

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende: 

  • -dat ondergetekenden de behandeling van het onderhavig ontwerp van rijkswet als bijzonder gedelegeerden uit hoofde van artikel 17 van het Statuut bijwonen; 

  • -dat in verband met de geografische ligging der landen, de Staten der landen in het Caribische deel van het Koninkrijk niet vaak bijzonder gedelegeerden kunnen afvaardigen; 

  • -dat er dan ook ruim vijf jaar is verstreken sedert er voor het laatst bijzonder gedelegeerden zijn afgevaardigd voor de behandeling van een ontwerp van een rijkswet als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het Statuut; 

  • -dat de bijdrage van de bijzonder gedelegeerden bij de behandeling van een zodanig ontwerp van rijkswet veel concrete gezamenlijke resultaten heeft opgeleverd, waaronder, doch niet beperkt tot, de schepping van een wettelijke grondslag voor cassatie in belastingzaken ex artikel 15a van de Rijkswet cassatierechtspraak en nadere uitwerking en invulling van een geschillenregeling ex artikel 12a van het Statuut; 

  • -dat het, gelet op het voorgaande, wenselijk is om jaarlijks een inspanning te doen opdat de plenaire behandeling van rijkswetten zo veel mogelijk zou kunnen worden gekoppeld aan hetzij het Interparlementair Koninkrijksoverleg, dan wel geclusterd kan plaatsvinden in een andere specifieke samenhangende periode; 

besluit, zich te zullen inspannen om het daarheen te leiden dat de plenaire behandeling van rijkswetten zo veel mogelijk zal worden gekoppeld aan hetzij het Interparlementair Koninkrijksoverleg, dan wel geclusterd zal plaatsvinden in een andere specifieke periode; 

verzoekt de Koninkrijksregering, waar nodig medewerking aan gemeld doel te verlenen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter: 

Deze motie is voorgesteld door de bijzonder gedelegeerden Bikker, Dammers, Sneek, Ruiz-Maduro en Thijsen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 14 (34038 (R2039)). 

De heer Bikker:

Mevrouw de voorzitter, ik dank u voor uw aandacht en voor de gelegenheid. 

De voorzitter:

Ik geef dan nu het woord aan de heer Van Helvert van het CDA. Ik wijs de leden erop dat er inmiddels een gewijzigd amendement is gekomen van de heer Van Helvert. 

De heer Van Helvert (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank beide staatssecretarissen voor hun beantwoording. Ik waardeer het zeer dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is ingegaan op mijn uitnodiging om te bekijken hoe het amendement zou kunnen worden omarmd. Dank daarvoor. Ik waardeer dat zeer. 

Mijn overwegingen naar aanleiding van de antwoorden wil ik graag met de Kamer delen. Ik zat met dat puntje van de systematiek. De staatssecretaris zei: eigenlijk zegt de systematiek dat we het zo niet zouden doen, maar aan de andere kant levert het ook geen grote bezwaren op. De staatssecretaris droeg zelf nog het argument aan dat het zou kunnen helpen bij de waarheidsvinding en dat het ook een belangrijke signaalwerking zou kunnen hebben. Wel is het lastig om te handhaven. Dat was helder in zijn antwoord. Ik kan me daar ook wel wat bij voorstellen. 

In de wetenschap dat we met dit amendement niemand en niets kwaad doen en in gedachten houdend de jonge slachtoffertjes die dreigen uitgehuwelijkt te worden, zeg ik: als we in de toekomst ook maar één slachtoffer zouden kunnen helpen met dit amendement, dan is het de moeite waard om het in te dienen. Verder ontvang ik positief de argumenten die de staatssecretaris zelf nog aandroeg over hoe het positief zou kunnen werken. Dat stimuleert mij om het amendement voor te leggen aan de Kamer. 

Mevrouw Ruiz-Maduro:

Voorzitter. Voor de concrete implementatie van deze rijkswet is het van belang dat men zich bewust is van het feit dat geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld niet normaal zijn. Maar vooral ook moet men beseffen dat geweld tegen vrouwen ook omvat: bespotten, kleineren, dreigen iemand pijn te doen, iemand verbieden uit te gaan, te dansen, te praten op feestjes et cetera, et cetera. Misschien klinkt het raar, maar velen op Aruba, ook onder de jeugd, zijn zich er niet van bewust dat dit vormen van geweld zijn. Het feit dat we vandaag de kans hebben gehad om in de Tweede Kamer een debat over dit thema mee te maken, helpt ook mee aan de bewustwording en het bespreekbaar maken van dit thema op Aruba. Ik dank u, voorzitter en alle aanwezigen, voor deze bijzondere gelegenheid en spreek de hoop uit dat we meerdere keren in koninkrijksverband met elkaar in debat kunnen gaan over thema's die ons allen aangaan. 

De vergadering wordt van 21.58 uur tot 22.13 uur geschorst. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik zal eerst een paar specifieke punten beantwoorden. Daarna zal ik overgaan tot een duiding van de ingediende moties. 

Mevrouw Rebel vroeg mij na te gaan of de Rijksvertegenwoordiger en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen een rol zouden kunnen spelen in de kennisoverdracht. Mevrouw Berndsen noemde dat punt geloof ik ook. Ik ben zeer bereid om dat met hen te overleggen. Ik zal daarom met de Rijksvertegenwoordiger bekijken of de bereidheid bestaat om dat te doen. Ik zal ook met de nationaal rapporteur praten om te bekijken of zij bereid is de expertise te delen. Ik ga ervan uit dat zij daartoe bereid zal zijn. 

Mevrouw Berndsen heeft nog een opmerking gemaakt over de rapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties. Die rapportage doen we altijd samen met alle departementen. Daarom is het vaak zo'n stevig stuk. Dat geldt overigens ook voor de rapportage rondom de mensenhandel. Het overleg over het geweld in afhankelijkheidsrelaties wordt door uw Kamer meestal zodanig geagendeerd dat beide bewindslieden aanwezig kunnen zijn. Bij de aanpak van mensenhandel is dit wat anders, maar ik ga ervan uit dat u in onderling overleg tot een goede agendering van de stukken kunt komen. Wij zullen er van onze kant voor zorgen dat het een geïntegreerde rapportage is van alle departementen. 

Dan kom ik op de moties. Ik zal er een paar voor mijn rekening nemen. In de motie op stuk nr. 8 wordt de Koninkrijksregering gevraagd een samenwerkingsprotocol op het gebied van het verdrag tot stand te brengen. Ik heb in het debat al laten blijken dat wij er een voorstander van zijn om tot een intensievere samenwerking te komen. Ik maak hierbij echter de kanttekening dat de Koninkrijksconferentie al op 16 juni is. Het is wel heel moedig om te veronderstellen dat er dan al een samenwerkingsprotocol zal zijn. Volgende week zitten de delegaties bij elkaar om te bekijken wat de vervolgstappen zouden kunnen zijn. Dan kan er ook een agenda gemaakt worden voor de manier waarop het samenwerkingsprotocol kan worden opgesteld. Als ik de motie zo mag interpreteren, wil ik het oordeel aan de Kamer laten. Ik moet hierbij overigens ook nog de kanttekening maken dat we in overleg met de regeringen zullen bekijken wat de beste manier van agendering en dataplanning zou kunnen zijn. 

In de motie op stuk nr. 9 van mevrouw Kooiman wordt de regering gevraagd te garanderen dat er een landelijk dekkend stelsel van maatschappelijke opvang blijft bestaan. Daar hebben we het in het debat over gehad. Ik heb daar met de gemeenten over gesproken. Zij hebben mij toegezegd dat de landelijke opvang, het landelijk dekkende stelsel blijft bestaan. Dat is ook hun verantwoordelijkheid. Het is mijn verantwoordelijkheid om daarop toe te zien. Daar mag de Kamer mij ook aan houden. Daarom wil ik de motie als overbodig bestempelen en ontraden. Ik maak echter de kanttekening dat ook ik vind dat er een landelijk dekkend stelsel van maatschappelijke omvang moet blijven. Die toezegging heb ik echter van de wethouders. Mevrouw Kooiman kan erop rekenen dat ik erop toezie dat dit dan ook gebeurt. 

In de motie op stuk nr. 10 wordt de regering verzocht om een actieplan te maken waarmee de wachtlijsten voor gespecialiseerde opvang en behandelplekken van slachtoffers worden weggewerkt. Ook die motie wil ik ontraden. Opvanginstellingen moeten in overleg treden met hun opdrachtgever. Dat is in dit geval de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Wanneer er wachtlijsten zijn, moet de VNG tot een andere inkoop komen. Maar wanneer er sprake is van onnodige wachtlijsten, geldt ook hier dat er ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid op zal toezien dat dit ook gebeurt. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Dit vind ik te gemakkelijk. De staatssecretaris is stelselverantwoordelijk. Dan vind ik dat hij zich daar ook aan moet houden. In artikel 23 van het verdrag dat we vandaag bespreken staat dat de staatssecretaris er veel aan gelegen is dat er voldoende opvangplekken zijn. Ik lees op de site van Fier Fryslân dat er zeven weken wachttijd is en in Flevoland zijn er geen crisisopvangplekken meer. Kan de staatssecretaris dan nu in actie komen? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voor de zuivere verhoudingen: de gemeenten hebben de taak om passende voorzieningen te bieden, ook aan de jeugd. Dat is hun wettelijke taak. Dat betekent dat zij voldoende zorg moeten inkopen. Ook dat is wettelijk geborgd. Als er sprake is van het ontstaan van wachtlijsten met alle verkeerde gevolgen van dien, moeten primair degenen die daar verantwoordelijk voor zijn daarop worden aangesproken. Dat zal ik van mijn kant doen, maar die verantwoordelijkheid ligt wel bij de gemeenten. Om die reden blijf ik de motie ontraden, met de kanttekening erbij dat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid de gemeenten zal aanspreken om ervoor te zorgen dat hier geen onnodige wachtlijsten zullen gaan ontstaan. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Je staat voor de aanpak van huiselijk geweld of niet. Je staat voor voldoende opvangplekken of niet. Je bent stelselverantwoordelijk of niet. We hebben destijds een wet aangenomen waarin staat dat deze staatssecretaris stelselverantwoordelijk is. We bespreken vandaag een verdrag waarin wordt opgeroepen tot het garanderen van voldoende opvangplekken. Dan snap ik niet dat deze staatssecretaris alsnog deze motie ontraadt. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik heb in mijn betoog aangegeven dat het verdrag niet alleen geldt voor de rijksoverheid, maar voor de hele overheid, dus ook voor de gemeenten. Dat betekent dat de gemeenten ook hun verantwoordelijkheid op dit terrein moeten nemen. Die afspraken zijn ook gemaakt. Zij kopen de zorg ook in. Het is mijn verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat zij hun wettelijke taken goed nakomen. Daar hoort ook bij: voldoende inkoop van zorg voor dit soort specifieke plekken. Dat is de plek waar de discussie in eerste instantie moet worden gevoerd. Mevrouw Kooiman kan mij dus aanspreken op mijn rol om erop toe te zien dat het gebeurt, maar de verantwoordelijkheid om het te realiseren ligt echt bij de gemeenten. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter, ... 

De voorzitter:

Daar wil ik het bij laten. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik kom bij de motie van mevrouw Kooiman op stuk nr. 11. Ik zou de indienster een voorstel willen doen. Ik zou haar willen verzoeken om deze motie aan te houden. In vorige debatten is een aantal keren de vraag aan de orde geweest wat behandeling is en wat geen behandeling is en hoe we kinderen die slachtoffer zijn van mishandeling toch adequate ondersteuning kunnen bieden als dat nodig is. Wij maken, zoals ik al zei, een aparte voortgangsrapportage over de langdurige zorg. Daarin zal ik dit punt specifiek meenemen. Mevrouw Kooiman heeft daar ook een aantal vragen over gesteld. Ik zou haar dus willen vragen om de motie aan te houden tot de rapportage er is. Dan kunnen we daar nader op ingaan. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik heb twee vragen. Ik wil de motie best aanhouden. Dat wil ik doen, ... 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Kooiman stel ik voor, haar motie (34038(R2039), nr. 11) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Mevrouw Kooiman (SP):

... maar ik heb even zitten nadenken en er is mij ook iets ingefluisterd. Als ik nu mijn motie op stuk nr. 10 aanpas in: verzoekt de regering, toe te zien op het wegwerken van de wachtlijsten? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan laat ik het oordeel aan de Kamer. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Dan pas ik natuurlijk mijn motie aan. 

De voorzitter:

Dan gaan we door naar de motie op stuk nr. 12. 

Staatssecretaris Van Rijn:

In die motie, van de bijzondere gedelegeerden Sneek en Bikker, wordt de Koninkrijksregering gevraagd om het trainingsmateriaal van het ministerie van VWS met andere landen in het Koninkrijk te delen. Het mag duidelijk zijn dat het van uitermate groot belang is om kennis en expertise met elkaar te delen. Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van het beleid en laat het oordeel erover dan ook graag aan de Kamer. 

De motie op stuk nr. 13 zal door mijn collega van V en J worden gedaan. 

Ik kom bij de motie op stuk nr. 14, van bijzonder gedelegeerde Bikker c.s. Daarin wordt aan de parlementen gevraagd om zich, wanneer het tot behandeling van rijkswetten komt, ervoor in te spannen om de plenaire behandeling zo veel mogelijk te koppelen aan het Interparlementair Koninkrijksoverleg. Het is eigenlijk een oproep aan de Kamer om dat zo te plannen. Ik kan mij voorstellen dat het aan het oordeel van deze Kamer is om daarop in te gaan. Er wordt van ons ook nog wat gevraagd, namelijk om als Koninkrijksregering waar nodig medewerking aan gemeld doel te verlenen. Indien deze Kamer van oordeel is dat dit ook in de agendering zo veel mogelijk moet worden gestroomlijnd, zal de Koninkrijksregering daaraan in overleg gaarne meewerken. Het is echter in eerste instantie een oproep aan deze Kamer zelf. 

De voorzitter:

En het oordeel is dan? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan is het oordeel aan de Kamer. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. Ik ga nog in op een aantal vragen en moties en op een amendement. 

Mevrouw Rebel vroeg of we de Nationaal Rapporteur Mensenhandel kunnen delen, of de rapporteur er in elk geval op kunnen wijzen dat er in andere delen van het Koninkrijk goed werk te verrichten is. Het wordt een beetje een indirect verhaal, maar ik zal de minister vragen om met de rapporteur in overleg te treden over de vraag of dat kan. 

Op het verzoek om in de voortgangsrapportage terug te komen op de lage vervolgingscijfers bij vrouwelijke genitale verminking is het antwoord ja. Dat gaan we ook doen. 

Dan ga in in op de motie van mevrouw Berndsen en de opmerking van mevrouw Kooiman. Mevrouw Kooiman vond de redenen waarom ik niet echt gecharmeerd was van het verzoek om te onderzoeken of vermogensdelicten binnen het huwelijksvermogensrecht strafbaar gesteld zouden kunnen worden, zoals mevrouw Berndsen voorstelde, geen goede uitleg. Maar nu even serieus. Ik heb al gezegd dat dit samenhangt met de handhaafbaarheid op dit moment. Het hangt ook samen met de huidige inrichting van het huwelijksvermogensrecht. Dat is doordesemd van het principe van de gemeenschap, waardoor het uit de gemeenschap stelen iets anders is dan van elkaar. Dat is een uitzondering van de rest. Nu zie ik ook wel dat er veel ontwikkelingen zijn. Mevrouw Berndsen noemde al een initiatief waar ze zelf bij betrokken is. Moet je dit nu nog gaan regelen in het oude stelsel, waarin dit moeilijk past? Of moet je bekijken of het beter past bij de verandering en modernisering van het huwelijksvermogensrecht die door de Kamer worden bepaald? Ik kan mij voorstellen dat wij op dat vlak ook een ontwikkeling doormaken. Ik vind het een logische volgorde om eerst bekijken hoe de civiele kant er zal uitzien en om dan te bekijken en te onderzoeken hoe het strafrecht daarbij zou kunnen aansluiten. 

Als ik heel flauw ben, zeg ik nu alleen "oordeel Kamer" over de motie van mevrouw Berndsen op stuk nr. 13. Het flauwe zit hem erin dat het erg lang kan duren als ik de motie heel letterlijk neem. We zijn namelijk niet echt bezig met een modernisering van het Wetboek van Strafrecht, maar vooral met een modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Dus krijg ik over twee jaar vragen wat ik ermee doe en dan zal ik zeggen: ik kom hierop terug als ik het strafrecht moderniseer. Dat zou erg flauw zijn. Ik kan mij wel voorstellen dat wij het betrekken bij de modernisering van het civiele huwelijksvermogensrecht. Als zich uitkristalliseert hoe dat er gaat uitzien, kunnen wij bekijken of er meer mogelijkheden zijn om daar ook van strafrechtelijke kant bij aan te sluiten. Met dien verstande dat het ook niet echt bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering past, maar wel bij de modernisering van het civiele huwelijksvermogensrecht, laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik zal mijn motie in die zin aanpassen. Het was mijn wens dat het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht tegelijkertijd zouden worden aangepakt. Daarom was ik een beetje de draad kwijt. Ik zal mijn motie echter in die zin aanpassen. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Wij maken daar geen misbruik van. Ik denk dat wij elkaar goed verstaan hebben. Wij zullen in het nieuwe huwelijksvermogensrecht ook naar de strafrechtkant kijken die daarbij past. 

De heer Van Helvert heeft zelf al veel gezegd over het amendement. Het is ons om het even. Het is een beetje een keuze tussen de signaalwerking en de juridische, formele, procedurele kant. Het is aan de Kamer om daarover te oordelen. Als de Kamer dit amendement aanneemt, zal ik mijn best doen om de senaat ervan te overtuigen dat de juridisch-procedurele kant hier toch voldoende mee gewaarborgd is. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

De stemming over het verdrag en over de ingediende moties vindt komende dinsdag plaats. 

Ik dank alle aanwezigen heel hartelijk voor hun deelname aan het debat, in het bijzonder de gevolmachtigde minister van Aruba en de bijzonder gedelegeerden die uit Aruba hierheen zijn gekomen. Ik hoop dat ik ze vaker welkom mag heten bij de behandeling van rijkswetten. 

Naar boven